Deze morgen word ik wakker met dat ene liedje in mijn hoofd: El Condor
Pasa van Simon and Garfunkel. Wat ik ook
doe, het blijft in mijn hoofd hangen.
Telkens opnieuw begin ik het te neuriën.
Niet omdat ik aan mijn KSA-vakantiekamp terugdenk. Het zou nochtans kunnen. Want toen was dat één van de hits aan het
kampvuur. Toch zijn die
jeugdherinneringen niet de reden.
Vandaag gaan wij condors zien. In
de Colca Canyon. Dat is de reden. Wij gaan naar het hoogste punt van de kloof,
La Cruz del Condor. Daar moet het
gebeuren. Daar moeten wij de grootste
vliegende vogel ter wereld ontmoeten.
Voor die ontmoeting moeten wij wel vroeg uit de veren. Om 4.30 uur.
Vogels hebben geen uurwerk.
Bijgevolg hebben zij lak aan uren.
Zij laten zich leiden door de natuur.
Het spel van de natuur regeert hun ritme. Wij kunnen ons enkel aanpassen. Wij wanen ons heersers maar heel soms moeten
wij de duimen leggen.
Colca Canyon
Pas in 1921 werd dit gebied ontdekt en in kaart gebracht door twee
Amerikanen. In nog geen honderd jaar is
dit gebied uitgegroeid tot een oord van en voor massatoerisme. Dat hoeft niet te verbazen. Colca Canyon is in Peru de derde meest
bezochte toeristische site. Dat merken
wij al snel. Wij zijn niet alleen. Bijna in colonne rijden wij naar onze
bestemming. Daar aangekomen stellen wij
vast dat heel wat toeristen al klaar staan om condors te spotten. Wij voegen ons in de rij. Op zoek naar de beste plaats.
Maar wat is die beste plaats? Dat valt niet te zeggen. De beste plaats is die plaats waar condors te
spotten vallen. Maar dat is niet vooraf
te bepalen. Het blijft een gok waar ons
te stellen. Een wilde gok. Aan de rand van de kloof wringen wij ons
tussen het volk. Het vele volk. Wij kijken en hopen. Hopen dat wij één van die prachtige, grote
vogels kunnen zien. Wij wachten. Wachten.
Wachten. Wij blijven
wachten. Wij geven niet op. Wij blijven waakzaam. Die waakzaamheid wordt beloond. Of toch een beetje. In de verte kunnen wij drie condors
zien. Maar wij willen meer. In onze dromen konden wij die vogels
aanraken. Dat is wat wij willen.
Maar het zal niet gebeuren.
Toch niet vandaag. Een beetje
teleurgesteld keren wij terug naar de bus.
Wij vertrekken niet onmiddellijk.
Aan de bus blijven wij nog een beetje hangen. Wat napraten, zoals dat heet. Dan gebeurt het. Dan gebeurt datgene waarvoor wij gekomen
zijn. Plots duikt een condor op. Boven onze hoofden. Die vogel lijkt alle tijd te hebben. Cirkelt lange tijd rond. Alsof hij ons wil danken voor onze
komst. Alsof hij ons wil belonen voor
onze komst. De fotocamera’s, die wij al
weggeborgen hadden, worden snel weer bovengehaald. Want dit vliegende fotomodel willen wij op foto
vastleggen. Niet één maal. Maar vele malen. Het klikken van de camera’s lijkt bijna niet
te stoppen. Iedereen doet maar
door. Tot hij voorgoed weg is. Op weg naar andere blij te maken toeristen.
Teleurstelling slaat om in euforie.
Het wisselen van stemmingen kan snel gaan. Dat hebben wij hier kunnen vaststellen. Enkel nog lachende gezichten. Let op, wij zijn geen verwaande toeristen. Eén condor beslist niet over het welslagen
van onze reis. Net zoals één zwaluw de
lente niet maakt. Meer en andere
factoren hebben een invloed op de reis.
Dat erkennen wij. Dat weten
wij. Toch zijn wij blij met die ene
condor. Bijzonder blij.
Wij stappen de bus op. Wij
keren terug. Op weg naar Puno. Wij moeten opnieuw de Patapampa-pas
over. Net als gisteren. Maar deze keer houden wij geen halt. Wij stoppen niet om vulkanen te kijken. Geen fotootje als bewijs dat wij op het
hoogste punt waren. Dat hebben wij al
gedaan. Nu razen wij voort. Het lijkt wel alsof alles went. Hier hebben wij al gestaan. Wij hebben alles al gezien. Daarom, vooruit met de geit, dat lijken wij
te denken. Maar dat is het niet. Wij hebben een afspraak met Puno. Afspraken moeten nagekomen worden. Zelfs op reis.
Net één condor gezien en wij gaan op zoek naar alweer een nieuw
diertje. Wij zitten op de bus. Een mens moet toch iets doen om zijn tijd
nuttig te besteden. Wij zoeken de
Andesflamingo. Deze flamingo houdt zijn
residentie in Reserva Nacional de Salinas y Aguada Blanca. Maar deze keer vergaat het ons slechter. Geen troostprijs op het allerlaatste moment
zoals bij La Cruz del Condor. Wij kijken
intens. Wij speuren grondig. In de hoop luid te kunnen juichen. Maar die juichende kreten komen niet. De Andesflamingo zien wij niet. Een simpele les leren wij. Dat de natuur niet kan gedwongen worden. Die natuur kan men niet naar zijn hand
zetten. Of toch niet helemaal. Heel vaak ontglipt de natuur aan de leidende
hand van de mens. Dat kan een troost
heten. Weten dat de almacht van de mens
toch begrensd kan worden. Dat leert ons
de condor. Dat leert ons de
Andesflamingo. In afwezigheid of bijna
afwezigheid schuilen wijze lessen.
Reserva Nacional de Salinas y Aguada Blanca
Wij komen aan in Puno. Na Lima
en Arequipa is dit een lichte teleurstelling.
De buitenwijken van de stad zijn vuil.
Verwaarloosd. Niks doet vermoeden
dat Puno ooit één van de rijkste steden van het continent was in de koloniale
periode. Die rijkdom had de stad te
danken aan de vele zilvermijnen in de omgeving.
Van die rijkdom blijft niet veel meer overeind. Alle glitter en glamour lijkt vergaan. Toch tracht het centrum van de stad dat
verlies enigszins te compenseren. Aan
een verzorgd en net Plaza de Armas staat de achttiende-eeuwse kathedraal, een
combinatie van Spaanse barok en elementen uit de Andes. Die kathedraal laat een vermoeden van enig
historisch belang over de markt waaien.
Laat vermoeden dat Puno ooit welvarend moet geweest zijn.
Niet enkel het marktplein geeft een schijn van heropleving. Een snelle, onderzoekende blik laat zien dat
er volop wordt gerenoveerd. Hoop
schemert door. Niet alles lijkt
verloren. Om het met de woorden van
Wilfried Martens te zeggen: er schijnt licht aan het eind van de tunnel. Er kan gediscussieerd worden over de felheid
van dat licht maar er brandt licht. Dat
is al een begin. Volhouden, dat is wat
Puno moet doen. Net zoals Wilfried
Martens ons vroeg te doen.
Behalve die renovatieprojecten springen ook andere dingen in het
oog. In het straatbeeld valt mij het
hoge aantal politieagenten op. Hoe meer
politieagenten, hoe groter de onveiligheid.
Het een voedt het ander. Nooit
had ik enig onveiligheidsgevoel in Peru maar hier lijkt het anders. Het blauw op straat lijkt die indruk te
bevestigen. Maar is het een juiste
indruk? Voedt die sterke, politionele aanwezigheid het subjectief gevoel van
onveiligheid? Ik zou het durven denken.
’s Avonds loop ik in die ene verkeersvrije winkelstraat. Op geen enkel moment voel ik mij
onveilig. Nooit hoef ik over mijn
schouders te kijken. Nooit voel ik mij
bedreigd. Dit is een stad. Zoals zovele andere.
De kennismaking met Puno verliep niet vlotjes. De eerste indruk was niet positief te
noemen. Die eerste indruk deed mij zelfs
wegkijken van Puno. Maar nooit mag men
zich verlaten op een eerste indruk.
Eerste indrukken zijn meestal fout.
Zoals dat ook het geval is met Puno.
Een verdere kennismaking met Puno doet mij bijdraaien. Puno heeft zijn eigen, aparte charme. Die pas te ontdekken is als men zich kan
ontdoen van die eerste indruk. Ik ben
daarin geslaagd. Puno zal ik niet meteen
mijn favoriete stad noemen maar ik zal die stad zeker niet mijn rug toekeren.
Liedje:
Volgende aflevering (dag 10) op
woensdag 14/01.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten