Arequipa verlaten zonder het Monasterio de Santa Catalina te zien? Dat
kan niet. Dat mag niet. Voor een toerist zou het doodzonde zijn. Een onvergeeflijke fout. Ik wil geen fouten maken. Ik wil niet dat mij fouten worden
aangewreven. Daarom ben ik
gisterenmiddag gegaan. Om mij niet te
laten ontmaskeren als mislukt toerist.
Als cultuurbarbaar. Onterecht
beschuldigd worden van allerlei lelijke dingen, dat wil ik vermijden. Zelfs op reis waak ik over mijn imago. Zelfs op reis wens ik mogelijke imagoschade
te voorkomen. IJdel? Jawel, toch een
beetje.
Het klooster vormt een stad binnen de stad. Dat dit klooster met een oppervlakte van
bijna twintigduizend vierkante meter het grootste ter wereld is, hoeft niet te
verbazen. Verdwalen in de diverse
straatjes, genoemd naar Spaanse steden, is een reële mogelijkheid. Daarvoor hoeven we niet echt ons best te
doen. Alert blijven lijkt
aangewezen. Een kaartje kan handig zijn.
Het klooster werd gesticht in 1580.
Het kloosterleven stellen wij gelijk aan een leven in soberheid. Een leven, gewijd aan onthechting en
bezinning. Maar zo was het niet in den
beginne. De jaren tot 1871 vertellen ons
een ander verhaal. Dochters van de meest
vooraanstaande families traden binnen in het klooster. Om een toegangsticket tot het klooster te
bemachtigen, diende de familie een bruidsschat te betalen. Enkel rijkere families konden die bruidsschat
betalen. Binnen de kloostermuren deden
deze zusters geen afstand van hun hang naar rijkdom en weelde. Dat rijkeluisleventje, waaraan zij gewend
waren, werd binnen de muren gewoon verdergezet.
De zusters hadden elk hun eigen appartementje, volgens eigen smaak
ingericht. Zij konden beschikken over
dienstpersoneel en slavinnen. Zij
organiseerden feestjes. Jawel, zelfs de
nieuwste mode was hen niet onbekend. Wij
kunnen de zusters niet beschuldigen van losbandigheid. Maar van een strikt kloosterleven was
helemaal geen sprake. Dat moet ook paus
Pius IX gedacht hebben. Hem kwamen al
die verhalen van luxueuze weldaad ter ore.
Hij moest ingrijpen. Om de
zusters opnieuw op het juiste spoor te zetten.
De maatregelen waren behoorlijk ingrijpend voor de aanwezige
nonnen. Veel van de rijke nonnen werden
aan de deur gezet. Aan het
dienstpersoneel en de slavinnen werd de keuze gelaten als non te blijven of te
vertrekken. Appartementen werden
gesloten en werden sindsdien enkel gebruikt als stapelplaats. Soberheid werd eindelijk realiteit. Veel ruimtes zoals keuken, eetzaal en
slaapkamer werden gemeenschappelijk.
Monasterio de Santa Catalina
Ondanks die ingrijpende wijzigingen van het huisreglement bleef het
klooster toch een grote aantrekkingskracht uitoefenen op de vrouwen uit de
regio. Binnen de kloostermuren kregen de
nonnen een degelijke opleiding. Zij
leerden lezen en schrijven. Een heel
verschil met het leven van een vrouw buiten de muren. Buiten de muren was de enige
carrièremogelijkheid die van huismoeder en echtgenote. Zwijgen, luisteren en gewillig ja knikken,
dat was kort samengevat het leven van de vrouw aan de zijde van haar
echtgenoot. Echt uitdagend kan een dergelijk
leven niet genoemd worden. Daartegenover
leek het leven als non een heerlijk alternatief.
Jonge meisjes, vanaf vijf jaar, kregen binnen de kloostermuren een
opleiding. Nonnen traden hierbij op als
lesgeefster. Op de leeftijd van twaalf
jaar konden de kinderen kiezen. Ofwel
kozen zij non te worden, ofwel kozen zij er voor door hun ouders uitgehuwelijkt
te worden. Indien zij beslisten non te
worden, begon een opleiding van vier jaar, het zogenaamde noviciaat. Aan het einde van die proeftijd werd aan de
kandidaat-nonnen die ene vraag gesteld.
Aan hen werd gevraagd of zij vastbesloten waren non te worden. Dit was eigenlijk een vraag voor de schone
schijn. Een retorische vraag. Een vraag, waarop nauwelijks neen kon
geantwoord worden. Omwille van de
sociale druk. Want die was hoog. Bijzonder hoog. In die dagen stond het ambt van
kloosterzuster nog in hoog aanzien. Het
straalde af op de hele familie. Vandaag
wordt het eerder beschouwd als een teken van wereldvreemdheid. Het kan verkeren. Althans, dat zei Bredero.
Het monasterio de Santa Catalina, dat was gisteren. Wij keren terug naar vandaag. Wij moeten vroeg op. Om 7.30 uur nemen wij de bus. Vandaag wordt een dagje, waarvoor velen
vrezen. Wij gaan de hoogte in. Wij rijden over de Patapampa pas naar de
Colca vallei. Om dat te doen, moeten wij
over het hoogste punt van de hele reis. Dat
hoogste punt ligt op bijna vijfduizend meter.
Hiervoor werd uitvoerig gewaarschuwd.
Als de gevreesde hoogteziekte de kop zou opsteken, zou het wel eens
vandaag kunnen worden.
Wij beginnen de dag met een stevig ontbijt. Niet uit goesting, wel uit noodzaak. Een uitvoerig ontbijt is één van de wapenen
tegen de hoogteziekte. Ik wil die ziekte
ver van mij weghouden. De broodjes gaan
dan ook vlot binnen. Bij het ontbijt
begin ik ook al stevig te drinken. Dat
moet. Toch als wij geloof hechten aan
die stelling dat één liter water moet gedronken worden per duizend meter
hoogte. Omgerekend naar vandaag zullen
wij vijf liter water of andere niet-alcoholische drankjes tot ons moeten
nemen. Eten en drinken, het is een
dagelijkse noodzaak. Maar nu is het dat
nog meer dan anders.
Tijdens de rit zullen wij nog andere middeltjes uitproberen tegen de
hoogteziekte. Alles of toch bijna alles
zullen wij doen vanuit die aloude zegswijze: baat het niet, dan schaadt het
niet. Op die rit beginnen wij met het
kauwen van cocabladeren. Deze zijn vrij
verkrijgbaar in de handel. Voor het
aankopen hoeft u zich niet in de illegaliteit te begeven. Geen halsbrekende toeren of waaghalzerij voor
enkele bladeren. Enkel een winkeltje
binnenstappen. Dat volstaat.
Ongeveer acht cocabladeren worden tot een spekje gerold. In dat spekje wordt een katalysator
gewikkeld. Dat is bedoeld om die bittere
smaak van coca enigszins te milderen. De
katalysator wordt ondermeer gemaakt van gedroogde bananen. Het cocapakje met katalysator wordt in de
mond tussen tanden en kaken geplaatst.
Daar laten wij het een tijdje zodat het pakje kan weken. Vervolgens laten wij het pakje doorheen de mond
rollen en kauwen wij af en toe eens.
Coca kan helemaal geen kwaad.
Toch niet in deze geringe dosis.
Wij gaan niet hallucineren. Wij
gaan niet trippen. Wij zien geen roze
olifanten. Wij hebben geen last van
beestjes, die over ons heen lopen. Geen
enkele van die vervelende neveneffecten ervaren wij bij het kauwen van die bladeren. Als er dan toch iets zou zijn, is het
misschien die lichte gevoelloosheid van de tong en kaken. Alsof wij net terug zijn van een bezoekje aan
de tandarts.
Een ander middeltje is de yoga-ademhaling. Dat wordt ons aangebracht door onze
reisbegeleidster. Tot voor deze reis had
ik hiervan nog nooit gehoord. Ik ben
niet echt een yoga-type. Stilte en
innerlijke rust, vaak verlang ik er naar maar bijna nooit bereik ik dat
stadium. Mijn gebrek aan kennis
weerhoudt mij niet deze vorm van ademhaling toch eens uit te proberen. Alweer vanuit mijn vastbesloten wil de
hoogteziekte voor mij uit te drijven. Ik
adem via de neus drie tellen in, houdt mijn adem drie tellen binnen om dan via
de mond in drie tellen uit te ademen. Of
het helpt? Ik weet het niet. Toch doe ik
het. Ik ben een volgzame jongen.
Ik ben nog jong. Althans dat
geloof ik toch. Vrij gemakkelijk
zelfs. Ik ben nog sportief. Ook dat geloof ik alweer vrij
gemakkelijk. Een jong en sportief iemand
moet toch gevrijwaard blijven van hoogteziekte.
Dat zou ik kunnen denken. Maar zo
werkt het niet. Hoogteziekte is één van
de meest democratische ziekten. Het
maakt geen onderscheid. Man of vrouw,
jong of oud, sportief of niet, hartlijder of niet, het maakt niet uit. Iedereen kan geveld worden. Maar aan het eind van de dag zal ik kunnen
vaststellen dat ik gevrijwaard bleef. Ik
heb niet moeten kotsen. Ik heb geen last
gehad van maag- en/of hoofdpijn. Ik was
niet duizelig of draaierig. Neen, ik
bleef gezond. Ik bleef fit. De hoogteziekte kreeg mij niet in zijn
greep. Opgelucht haal ik adem. Want ziek zijn op reis, het is niet
onmiddellijk mijn ideaalbeeld van een geslaagde vakantie.
Tijdens de busrit rijden wij doorheen Reserva Nacional Salinas y
Aguada Blanca. Een hele mond vol om aan
te geven dat het hier een reservaat betreft.
Ondanks die ronkende naam vermoed ik dat het leven in deze streken
behoorlijk zwaar moet zijn. Niet
onmiddellijk een omgeving waarin men spontaan blij wordt. De jeugd lijkt het hier niet echt leuk te
vinden en trekt weg. Naar de
steden. Naar die plaatsen waar wordt
geleefd. Hard geleefd. Jeugd brengt men niet door in
eenzaamheid. Dat moeten die jongeren
denken. Dus, op naar de stad. Om de ontwikkeling van die dorpen in stand te
houden, is men begonnen met het fokken van lama’s, alpaca’s en vicuñas. De mensen uit die dorpen kunnen zo in hun
levensonderhoud voorzien. Of dit schijnt
te lukken? Ik kan het u niet vertellen.
Maar de harde boerenstiel tegenover het bruisende stadsleven plaatsen,
mij lijkt het niet echt een keuze.
Vicuñas zijn mooie, lieve beestjes.
Maar schoonheid is geen zekerheid.
Schoonheid is geen garantie voor een veilig en lang leven. Lange tijd werden vicuñas met uitsterven
bedreigd. In 1970 waren er nog maar
vijfduizend. Ter bescherming van die
lieve diertjes werden maatregelen genomen.
Zo mag er niet meer gejaagd worden op deze beesten. Ook de chauffeurs worden aangemaand tot
voorzichtigheid. Want botsingen met
auto’s bleken één van de grootste doodsoorzaken bij deze vicuñas. Wanneer vicuñas nu aangereden worden, moet de
chauffeur een boete betalen van drieduizend sol. Dat is ongeveer zevenhonderd vijftig
euro. Ik kan al denken dat een zo hoog
bedrag wel tot enige voorzichtigheid noopt.
Bij de lama’s valt het mij op dat die beestjes vaak rode draadjes door
de oren dragen. Dat doen die boeren niet
zomaar. Dat heeft een functie. Of dat denken die boeren toch. Zij geloven dat dit kracht en vruchtbaarheid
brengt en beschermt tegen ziekten.
Bijgeloof, zo kunnen wij dit noemen.
Zoals een profvoetballer gelooft dat hij bij elke belangrijke wedstrijd
dezelfde onderbroek moet dragen. Zoiets
moet het zijn. Omwille van dat bijgeloof
lopen de lama’s te pronken met al dat rood op het hoofd. IK vind het grappig. Heel even overweeg ik rode draden door mijn
oren te brengen. Zoals bij de lama’s. In de hoop op een gezond, lang en krachtig
leven. Maar ik ben een nuchtere
jongen. Geen bijgeloof voor mij. Zelfs het geloof durf ik af te zweren. Dat laatste met niet veel overtuiging. Eerder aarzelend en twijfelend.
Lama's met rode oortjes
Het landschap is kaal. Behalve
een omschrijving is dit ook een behoorlijk understatement. Niks of nauwelijks iets lijkt hier te
groeien. Landschapsalopetia, zo zou je het
kunnen noemen. Enkel lage struikjes en
wat gras brengen een beetje kleur en enige variatie in het landschap. Ik waan mij op de maan. Ik ben er nog niet geweest maar ik durf te
denken dat dit landschap grote gelijkenissen vertoont met een maanlandschap. Zo stel ik mij een maanlandschap voor. Ik geef toe, heel misschien word ik al te
zeer beïnvloed door Star Trek en Battlestar Galactica. Die televisieseries uit mijn jeugd blijven
hangen in mijn hoofd.
Ik weet dat er mensen zijn die geloven dat de Amerikanen nooit op de
maan zijn geland. Alles zou in scène
gezet zijn. Een mooi toneelstukje. Dat denken diezelfde mensen. Als die theorie waar zou zijn, dan kan ik mij
voorstellen dat die landing hier zou geënsceneerd zijn. Dat de topacteur (want een astronaut zou hij
dan niet zijn) Neil Armstrong hier die intussen wereldberoemde woorden zou
uitspreken. Een kleine stap voor de
mens, een grote stap voor de mensheid.
Aan die woorden moet ik denken als ik de bus uitstap en in vertraagde
minibewegingen naar mijn doel toestap. Alsof
ik doorheen het luchtledige stap. Vanop
afstand kan het best een gekke manier van stappen lijken, maar op grote hoogte
is dit broodnodig. Geen bruuske, snelle
bewegingen. Alles weloverwogen. Alles weldoordacht. Op grote hoogte is het beter de voorkeur te
geven aan rust en bezadigdheid.
Wij hebben een lange busrit achter de rug. Wij zijn een beetje moe. Maar toch gaan wij die avond nog naar de
warmwaterbronnen. Die bronnen liggen in
de buurt van ons hotel. Wij kunnen te
voet gaan. Een kleine wandeling van
vijfenveertig minuten. Wij passen voor
dit aanbod. Toch maar weer de bus op. Op grote hoogte moeten wij ons sparen. Geen grote inspanningen. Straks moeten wij klaar zijn voor de
Inca-Trail. Nu willen wij het rustig aan
doen. Net als een topatleet bouw ik
zachtjes op naar mijn topniveau. Naar
dat ene moment, waarop ik moet pieken.
Mijn piekmoment.
Het water van deze bronnen heeft een oorspronkelijke temperatuur van
vijfentachtig graden. Maar onderweg van
de bron naar het bad koelt het water af tot een aangename temperatuur van
vijfendertig à veertig graden.
Aangenaam? Zo wordt het omschreven in reisgidsen. Maar wordt dit ook zo door mij ervaren? Niet
echt. Het water is te heet. Veel te heet.
Heel zachtjes laat ik mij in bad.
Eens volledig in het water is het bijna onmogelijk te bewegen. Bij elke beweging voelt het alsof ik levend
verbrand. Ik weet het, een lichte
overdrijving maar heel soms moet overdreven worden. Om het vertelde met kracht en overtuiging
over te brengen.
Maar alles lijkt te wennen.
Wanneer ik een tweede maal het hete water instap, voelt het nu
aangenamer. Het lijkt zelfs alsof het
water minder heet aanvoelt. Plots kan ik
bewegen. Plots durf ik te bewegen. Jawel, ik kan en durf zelfs te genieten.
Dat warmwaterbad heeft deugd gedaan.
Het was deugddoend. Bij dat woord
denk ik aan die gids in Turkije.
Deugddoend, dat was zijn woordje.
Zijn favoriete woord, zo leek het wel.
Eén ding is zeker, ik ben klaar voor morgen. Maar dan moet ik vroeg het bed in. Morgen moet ik vroeg op. Om half vijf in de morgen. Dan kan ik een lange nachtrust best
gebruiken. Daarom dat bed in.
Slaapwel.
Volgende aflevering (dag 9) op maandag 12/01.
Volgende aflevering (dag 9) op maandag 12/01.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten