vrijdag 29 januari 2016

Mijn reisverhaal Myanmar. Dag 7: Nyaungshwe.

Een hele dag op het water.  Dat is het programma voor vandaag.  Wij gaan het Inlemeer op.  Nyaungshwe ligt niet aan maar bij het meer.  Via een kanaal moeten wij het meer op.  
 
 
Bezoeken aan een houtwerkerij, een weverij en een zilversmid staan gepland.  Verplichte bezoekjes.  Wij kunnen er niet omheen.  Aan die verplichting zouden wij ons kunnen ergeren.  Maar wij doen het niet.  Wij zijn op reis.  Ergernis is dan uit den boze.  Wij stappen dus mooi mee.  Luisteren beleefd naar de uitleg over de manier van werken.  Wij lachen om de grappen, die telkens weer worden verteld.  Telkens weer bij een andere groep.  Wij passeren snel langs de shop.  Want een winkeltje hoort er altijd bij.  Wij ondergaan gedwee die bezoekjes.  Omdat wij weten dat tussen die bezoekjes in schoonheid wordt gedrapeerd.  Om die schoonheid te ontdekken, ondergaan wij dit hellevuur.  Om schoonheid te mogen aanschouwen, moet vooraf een beetje pijn geleden worden.
 
Een eerste moment van schoonheid wordt ons gegund op het Shwe Intheinstoepacomplex.  Een miniatuurversie van de site in Kakku.  Kakku zullen wij niet bezoeken.  Een verkeerde keuze? Wij zullen het nooit weten.  Reizen is een constant afwegen.  Bijna voortdurend dienen keuzes gemaakt te worden.  In kiezen zit steeds verlies ingebakken.  Als wij voor het ene kiezen, verliezen wij het andere.  Zo is het altijd geweest.  Daaraan valt niks te veranderen.  Het verlies in onze keuze masseren wij weg met de gedachte dat het onmogelijk is een land in enkele weken te zien.  Te begrijpen.  Wat ons in die enkele weken geboden wordt, is een heel beperkte kennismaking.  Korte proefbeurten van het grote geheel.
 
Op het complex in Inthein staan duizend vierenvijftig stoepa’s.  Zij staan door elkaar heen maar allen hebben zij dat ene gemeenschappelijk: een ranke spits.  Iets nieuwere stoepa’s schurken zich tegen collega-stoepa’s uit de zeventiende of achttiende eeuw.  Een chaos van tijden.  In die chaos is het heerlijk wandelen.  Wij zwerven doorheen al die vrome, devote eerbetonen aan Boeddha. 
 
Alweer valt ons op dat deze site niet overrompeld wordt.  Deze plek wordt niet ingenomen door een te groot aantal toeristen.  Neen, met gemak kunnen wij rustig plaatjes maken zonder dat wij halsbrekende toeren moeten uithalen om toch maar één foto te hebben zonder storende toeristen.
 



 
 
Na dit complex keren wij terug naar onze long-tailed motorboot.  Op het Inlemeer is dit het verplaatsingsmiddel bij uitstek.  Watertaxi’s zijn het.  Met een hels kabaal scheren zij over het water.  Dat kleine motortje doet het water hoog opspatten.  Als twee motorboten elkaar passeren, zou het een natte bedoening kunnen worden.  Voor beide boten.  Maar dat gebeurt nooit.  Of bijna nooit.  Bij het kruisen worden de motoren dieper het water ingeduwd zodat het opspatten van water zwaar wordt getemperd.  Van Birmezen wordt gezegd dat zij het vriendelijkste volkje zijn ter wereld.  Dat merken wij op deze watersnelwegen.  Hoffelijkheid in het verkeer is één van de manieren, waarop die wereldvermaarde vriendelijkheid wordt veruitwendigd.  Geen verkeersagressie op het water.  Alles is peis en vree.
 
 
De motorboot voert ons naar de Phaung Daw Upagode.  Een verplichte stop op onze boottrip over het Inlemeer.  Want hier moeten of kunnen wij vijf amorfe boeddhabeeldjes gaan zien.  In de twaalfde eeuw werden deze beelden geschonken door een koning.  Toen waren zij nog mooi.  Nog herkenbaar.  Toen waren het nog eigenlijke beelden.  Het kleven van ontelbare lagen bladgoud in die vele, honderden jaren heeft de oorspronkelijke figuur van Boeddha volledig doen verdwijnen.  Enkel vijf lompe hompen goud blijven over.  Hompen, waarin nog vaag de aanwezigheid van een boeddha kan vermoed worden.  Het lijkt bizar.
 
 
Vrouwen wordt het verboden tot bij die beeldjes te komen.  Enkel mannen zijn toegelaten.  Enkele vrouwen uit onze groep menen in dat verbod de verklaring te vinden voor het amorfe karakter van deze beelden.  Ten gevolge van dat verbod blijft immers het kunstige, corrigerende werk uit.  Mannen zijn uitvoerders.  Zij kleven en blijven kleven.  Zij doen maar op.  Zonder oog voor het nodige detail.  Ik sta er bij.  Ik kijk naar het resultaat.  Vijf stompjes, dat is wat ik zie.  Ik kan niet enkel dan de kritiek van de vrouwen stilzwijgend te beamen.  De corrigerende hand van de vrouw ontbreekt.  Dat is een feit.  Een feit, dat niet kan ontkend worden.  Door niemand.  Zelfs niet door mij, een man.  Maar ik troost mij met die ene gedachte.  Mannen hebben deze pagode een USP bezorgd.  Een Unique Selling Proposition.  Want voor die vijf amorfiteiten komen de mensen.  Hiernaar komen de mensen kijken.  Mannen hebben maar wat aangemodderd.  Hebben wat geklodderd.  Maar al dat klodderwerk heeft deze pagode toch maar tot een toeristische bezienswaardigheid gemaakt.
 
Zelfs al zijn die boeddhabeelden verdwenen onder lagen bladgoud, nog altijd worden zij vereerd.  Dat amorfe doet de beelden niet inboeten aan belang.  Dat blijkt bij het jaarlijkse Pagodefestival.  Dan worden vier beelden op een koninklijke boot rond gevoerd.  Langs de belangrijkste dorpen aan het meer.  Langs de belangrijkste pagodes.  Het vijfde beeld blijft achter in het klooster.  Om te waken.  Om een oogje in het zeil te houden.  Vijf vormloze hoopjes hebben vandaag nog steeds een invloed op het leven van de gelovigen.  Van de bewoners op en rond het meer.  
 
Aan het eind van de dag stoppen wij nog kort bij het Klooster van de Springende Kat.  Een klooster op palen uit 1845.  Met 645 pilaren uit teakhout.  Die historische en architecturale waarde zou voldoende kunnen zijn om toeristen te lokken.  Om hun nieuwsgierigheid te prikkelen.  Toch is het niet dat wat toeristen naar dat klooster voert.  Het is iets anders.  Iets heel anders.  
 
Monniken verveelden zich.  Zochten een manier om hun dagen in te vullen.  Op te vullen.  Gebed en meditatie bleken niet te volstaan.  Van alle mogelijkheden tot tijdverdrijf bleef die ene over.  Een verklaring voor die ene mogelijkheid kan niet gegeven worden.  Op een moment gebeurde het gewoon.  Eén monnik begon.  Andere monniken volgden.  Het africhten van katten was een feit.  Want dat was dat ene tijdverdrijf.  Monnikengeduld en veel vrije tijd leken een ideale combinatie om katten enkele trucjes aan te leren.  Zij slaagden er in katten doorheen een hoepel te doen springen.  Met dat circusnummer hadden de monniken een nieuwe dagbesteding gevonden.  Dat circusnummer vraagt training.  Van de katten.  De katten moeten scherp gehouden worden.  Alert.  Om dat te bereiken, gingen de monniken aan de slag.  Elke dag opnieuw.  Verveling behoorde definitief tot het verleden.  De Birmese katten uit het klooster werden ware acrobaten.  Meesters in de kattensprong.
 
In het klooster zien wij katten.  Veel katten.  Maar geen enkele springt.  Geen enkele laat zich door een hoepel jagen.  Wat is hier aan de hand? Dit is toch het Klooster van de Springende Kat? Jawel, wij zijn op het juiste adres.  Alleen zijn wij net iets te laat gekomen.  De moderne tijden zijn ook dit klooster binnengeslopen.  Monniken verdrijven hun tijd nu met smartphones.  Met tablets.  Die speelgoedjes beheersen nu de vrije tijd van de monniken.  Een beetje vreemd.  Ik dacht dat monniken onthecht dienden te leven.  Een leven met katten leek mij een betere manier om tot onthechting te komen.  Om dat streven te bewerkstelligen.  Niet dus.  Katten worden niet meer opgeleid.  Dat gebeurt niet meer.  Dat verleden wordt enkel nog in de naam van het klooster herinnerd.
 
’t Is jammer.  Maar kunnen wij die monniken het recht op vooruitgang ontzeggen? In de veronderstelling dat smartphones en tablets gelijkgeschakeld kunnen worden met vooruitgang.  Kunnen wij dat, enkel en alleen omdat wij die katten willen zien springen? Ik denk het niet.  Of neen, ik weet het bijna zeker.
 
De avond valt over het meer.  Wij moeten huiswaarts keren.  Wij gaan opnieuw de boot op.  Bij een ondergaande zon zien wij de Inthavissers.  Opnieuw.  Op de heenweg zagen wij hen ook al.  Maar toen was het bewolkt.  Was er geen zon.  Dan is alles anders.  Minder flitsend.  Minder begeesterend.  Minder beklijvend.  Op de terugweg is de zon er wel.  Dat maakt een verschil.  Wij zijn opgewekter.  De vissers lijken opgewekter.  Dat doet de zon met een mens.  Het maakt alles intenser.  Kleuren.  Gevoelens.  De dofheid dooft uit.  Felle helderheid treedt in de plaats.  Mooie plaatjes blijven over.
 


 
Die Inthavissers zijn bijzonder.  Been- of voetroeiers worden zij genoemd.  Naar hun specifieke manier van roeien.  Eén been houden zij op de voorplecht.  Het andere slaan zij om de peddel.  Met een wijd uitzwaaiende beweging roeien zij hun bootjes voort.  Niet enkel het roeien is eigenaardig.  Dat is ook hun manier van vissen.  Doorheen het water speuren zij naar beweging in het water of op de bodem van het meer.  Beweegt er iets, dan laten zij vliegensvlug hun kegelvormige fuik van bamboe in het water neer.  Dan proberen zij de vis te spiesen.  Op een stok met scherpe punt.
 
Het is heerlijk om zien.  De combinatie van vissen en roeien levert een unieke choreografie op.  Vissers lijken balletdansers.  De bewegingen beheersen zij tot in de puntjes.  Een dansvoorstelling bij een ondergaande zon, daar kijken wij naar.  Camera’s flitsen.  Eén keer.  Tien keer.  Ontelbare keren.  Schoonheid moet vastgelegd worden.  Op de gevoelige plaat.  Schoonheid kan niet enkel herinnerd worden.  Dat volstaat niet meer.  Er moet kunnen teruggegrepen worden.  Er moeten kunnen teruggegaan worden naar die schoonheid uit het verleden.  Dat willen wij.  Daarom grijpen wij naar die camera.  Om vast te leggen.  Om vast te houden.  Om nooit meer te vergeten.
 
De zon gaat onder.  Verdwijnt.  De maan verschijnt.  Dat is de afspraak.  Dat is de taakverdeling.  De zon schijnt overdag.  De maan verlicht de nacht.  Zo is het altijd geweest.  Zo zal het voorlopig nog een tijdje blijven.  De maan schijnt.  De sterren fonkelen.  Dat is het enige licht op deze waterweg.  Die enkele, weinige lichten aan de oevers van het meer dan niet meegerekend.  Eventjes denk ik dat dit best gevaarlijk kan zijn.  Want tegen een hoge snelheid varen onze bootjes huiswaarts.  Het zou wel eens verkeerd kunnen gaan.  Ik verdrijf die gedachte.  Ik kijk omhoog.  Naar de sterren.  Ik kijk omhoog en hoop op een vallende ster.  Want dan mag ik een wens doen.  Helaas, een vallende ster heb ik niet gezien.  Voorlopig geen wens voor mij.  Maar heb ik die nodig? Moet ik mij iets toewensen? Ik denk het niet.  Ik voel mij volmaakt gelukkig.  Onder deze sterren.  Op dit water.  In dit land.

Mijn reisverhaal Myanmar.  Dag 8: Nyaungshwe.  Te lezen op woensdag 3 februari.

woensdag 27 januari 2016

Mijn reisverhaal Myanmar. Dag 6: Bago - Heho - Nyaungshwe.

We beginnen de dag met een bezoek aan de Shwemawdawpagode.  Dat hoeft niet te verbazen.  Wij reizen doorheen Myanmar.  Het land, waar pagodes het landschap beheersen.  Of overheersen.  Deze keer kijken wij naar de hoogste stoepa van het land.  In verschillende fasen kwam deze tot een uiteindelijke hoogte van 114 meter.  Het lijkt alsof het boeddhisme in een continue race verwikkeld is.  Geen race naar het bereiken van de volgende fase in de verlichting.  Wel een race naar de overtreffende trap.  De grootste.  De hoogste.  De meeste.  Raymond van het Groenewoud wist het al.  Hij wil de grootste hebben.  Boeddha hoeft voor deze Belgische zanger niet onder te doen in dat streven.
 
De belangrijkheid van een pagode lijkt afgemeten te worden aan het aantal relikwieën.  Dan mag deze zeker als important beschouwd worden.  Twee haren van Boeddha zou deze pagode bewaren.  Dat hoeft alweer niet te verbazen.  Dat maakt weinig verschil.  Andere pagodes hebben die ook.  Om toch dat ietsje meer te hebben, wordt van deze pagode beweerd dat zij ook nog twee tanden van de Verlichte zou herbergen.  Geschonken door twee koningen.  In verschillende periodes van de geschiedenis.  Twee haren én twee tanden, dat staat mooi op een curriculum.
 
Bij aankomst merken wij dat de stoepa in de stellingen staat.  Dat zouden wij kunnen betreuren.  Dat doen wij niet.  Die bamboestellingen leveren een meerwaarde op.  Voegen iets toe.  Een Arne Quinze effect.  Vol bewondering staan wij te kijken naar het sjorrend vernuft van die Birmezen.  Naar de waaghalzerij van diezelfde Birmezen.  Als een vrij vogeltje wandelen zij over die stellingen.  Zonder enige verankering.  Zonder enige bezorgdheid om de veiligheid van die bouwvakkers.  Cirque du Soleil op de bouwwerf, zo lijkt het wel.
 


 
Terwijl wij naar de Shwemawdawpagode rijden, wordt ons een verhaaltje verteld.  Waarom een leeuw aan de toegangspoort van elke pagode staat? Die verklaring krijgen wij nu.  Het lijkt wel alsof elke pagode een nieuw verhaal aanreikt.  Nieuwe informatie.  Alsof elke pagode een deeltje van de sluier, dat aanvankelijk over het land hing, wegneemt.  Zachtjes aan geeft Myanmar zijn geheimen prijs.
 
Een leeuw aan de toegangspoort? Er was eens.  Zo beginnen alle sprookjes.  Alle fabeltjes.  Ook dit verhaal begint zo.  Er was eens een zwangere prinses.  Zij was op stap door het bos.  U denkt nu misschien dat ik u het verhaal van Roodkapje zal vertellen.  Dat is het niet.  Er zijn verschillen.  In dit verhaal geen oma.  Geen wolf.  In dit verhaal is er wel een leeuw.  Die verschijnt plots voor de prinses en haar gevolg.  Het gevolg gaat er vandoor.  Zonder om te kijken naar de prinses.  Hun eigen vel redden, dat is hun voornaamste en enige doel.  De prinses tracht ook te vluchten.  Maar de prinses is zwanger.  Dan is lopen al wat moeilijker.  Zwangerschap doet aan snelheid inboeten.  Dat blijkt.  Al snel wordt de prinses door de leeuw bijgebeend.  Zij wordt niet onmiddellijk verorberd.  Zij wordt meegenomen.  Dieper het bos in.  De prinses is de gevangene van de leeuw.  Het had zo kunnen blijven.  Maar dan gebeurt dat ene.  Dat ene, dat enkel in een sprookje gebeurt.  De leeuw wordt verliefd.  Beauty and the beast is in de maak.
De leeuw zorgt en verzorgt.  Hij verwent de prinses, die zich toch altijd een gevangene voelt.  Die verwennerijen veranderen niks aan de situatie.  Als de prinses bevalt van een zoon, neemt de leeuw ook de zorg voor deze pasgeborene op zich.  De zoon wordt groter.  Wordt ouder.  Hij begint zich vragen te stellen.  Vragen waarop hij een antwoord wenst.  Daarvoor went hij zich tot zijn moeder.  Haar vraagt hij om uitleg.  Zij vertelt hem alles.  Dat zij een prinses is.  Dat hij ooit koning zal worden.  Zij vertelt dat zij gevangengenomen werd.  Door de leeuw.  Dat hij in gevangenschap werd geboren.  Dit kan niet, denkt de zoon.  Dit mag niet.  Hij beslist te vluchten.  Samen met zijn moeder.
Zij wachten het juiste moment af.  Dat moment lijkt gekomen als de leeuw op jacht gaat.  Moeder en zoon vluchten.  Bij terugkeer merkt de leeuw de vlucht op.  Onmiddellijk zet hij de achtervolging in.  Hij haalt de vluchtelingen in.  De zoon is intussen een volleerd boogschieter geworden.  Hij neemt zijn boog en schiet zijn pijlen af.  Op de leeuw.  Maar de leeuw is vol van liefde.  Vol van liefde voor de moeder en de zoon.  De pijlen veranderen daarom in kokosnoten en ander lekkers.  Liefde kan soms rare dingen doen.  Vooral in sprookjes.
De leeuw wordt onder vuur genomen.  Aanvankelijk begrijpt de leeuw het niet.  Waarom hem trachten te doden? Zachtjes sijpelt het antwoord binnen bij de leeuw.  Plots lijkt hij het te begrijpen.  De zoon is boos.  Net op het moment van die ene, verhelderende gedachte wordt de leeuw geraakt in het voorhoofd.  Hij valt neer.  Sterft.
Moeder en zoon bereiken dan het koninklijk paleis.  Veilig en wel.  Een groot feest wordt georganiseerd.  Voor hun thuiskomst.  Na enkele jaren wordt de zoon koning.  Zoals hem verteld was door zijn moeder.  Op een bepaalde dag krijgt de koning een migraineaanval.  Een hevige.  De dokters worden erbij gehaald.  Geen enkele remedie helpt.  De migraine houdt aan.  De dokters blijven zoeken.  Alles wordt gevraagd aan de koning.  Zijn anamnese wordt uitgeplozen.  Zijn jeugdjaren worden van dichterbij bekeken.  Want had de koning niet lange tijd diep in het oerwoud verbleven.  In die jeugdjaren ligt de oplossing.  Het verhaal van de leeuw komt opnieuw bovendrijven.  Er wordt verteld hoe de koning die leeuw doodde.  Door één pijl in het voorhoofd van de leeuw te mikken.  De dokters hebben de remedie.  De oplossing.  De koning moet de leeuw eren.  Om dat te doen, gaf de koning opdracht aan elke ingang van een pagode een leeuwenbeeld te plaatsen.  Dit mooie verhaaltje eindigt zoals alle sprookjes eindigen.  De koning leefde nog lang en gelukkig.  Zonder migraine.
 
Een korte vraag.  Een lang antwoord.  Dat gebeurt wel vaker.  Een mooi en lang antwoord.  Dat is dan weer zeldzamer.
 
 
Het verhaal sprankelt nog na in mijn hoofd als wij bij het Kanbawzathadipaleis arriveren.  Het koninklijk paleis van Bayinnaung, één van de machtigste koningen van Birma.  Het paleis zou er niet meer gestaan hebben.  Enkel resten van paalgaten en stenen fundamenten waren overgebleven.  Die werden in 1990 gevonden.  Opgegraven.  De militaire junta besloot toen het paleis herop te bouwen.  Te herstellen in zijn volle glorie.  In die opzet zijn zij niet echt geslaagd.  Het resultaat is nogal opzichtig.  Bladgouderige kitsch kan het genoemd worden.  Vanop afstand kunnen de gebouwen nog enigszins charmeren.  Maar van dichtbij verliezen zij alle charme.  De wil om te reconstrueren en te herbouwen heeft gefaald.  Dit overtuigt niet.  Heel waarschijnlijk was het bedoeld om de toerist een krachtig bewijs te leveren van de rijkdom en voorspoed uit die periode.  Dat doet het niet.  Toch niet ten volle.  Soms heeft een ruïne, aangevuld met de juiste dosis fantasie, meer overtuigingskracht.  Soms is het niet goed een toerist de pap in de mond te geven.  Heel soms is het beter die toerist zelf te laten lepelen.  Ik heb een rijke fantasie.  Ik zou het kunnen.  Ik zou dat paleis in mijn hoofd kunnen heropbouwen.  In zijn prachtige grootsheid.  Het heeft niet mogen zijn.  De militaire junta besliste anders.
 
 
Wat moet een mens doen om toeristen naar zijn klooster te halen? Een python als huisdier nemen.  Vertellen dat die slang de reïncarnatie is van een beroemde abt.  Dat die slang 110 jaar oud is.  Dat verhaaltje is wervend genoeg.  Dat moet volk halen naar het klooster.  Dat moet het klooster onderscheiden van alle andere.  Ook wij laten ons vangen door dat verhaaltje.  Want vandaag staan wij aan te schuiven bij dat Slangenklooster.  Het beestje is behoorlijk indrukwekkend.  Negen meter lang zou het beest zijn.  Wanneer die slang eventjes zijn muil opentrekt, krijg ik het benauwd.  Dit is behoorlijk impressionant.  Ik blijf weg bij die slang.  Ik hoef niet vereeuwigd te worden met die slang.  Ik hoef niet op de foto.  Ik hoef geen geld op die slang te leggen.  Om het eeuwige geluk af te dwingen.  Dat alles hoef ik niet.  Ik heb mijn leven lief.  Ik wil niet verorberd worden door een gereïncarneerde abt.  Ik wil niet gewurgd worden door een hoogbejaarde slang.  Ik ben geen held.  Een simpele jongen, dat ben ik.  Een simpele jongen, die verder wil reizen.  Die nog andere delen van Myanmar wenst te zien.  Daarom blijf ik ver weg van die slang.
 
 

 
Wij moeten terug naar Yangon.  Om het vliegtuig te nemen.  Naar Heho.  Wij zitten niet stil.  Het gaat vooruit.  Het gaat verbazend goed vooruit.
 
Op het vliegtuig lees ik de krant.  De Global New Light of Myanmar.  Ik wil de vinger aan de pols houden.  Nog maar net waren het verkiezingen.  De eerste vrije verkiezingen sinds lang.  Dan wil ik wel weten wat er verteld wordt.  Wat er geschreven wordt.  De redactie meent een heldere toekomst voor het land te zien.  Dat mogen wij afleiden uit de gekozen naam voor de krant.  Toch lijkt niet iedereen die optimistische en hoopgevende visie te delen.  In de bus, die ons naar het vliegtuig brengt, raak ik aan de praat met een Birmese jongedame.  Ik vraag haar naar de voorbije verkiezingen.  Ik verwacht een enthousiast verslag.  Dat valt tegen.  De jongedame is sceptisch.  Kijkt met enig voorbehoud naar de nabije toekomst.  In haar commentaar meen ik de angst voor een Egypte-scenario te lezen.  Het is al eens gebeurd in Myanmar.  De uitslag van de verkiezingen in 1990 werd door de militaire machthebbers genegeerd.  Dat blijft hangen in de hoofden van de mensen.  Het kan opnieuw gebeuren.  Dat denken sommigen.  Zoals deze jongedame.
 
In de krant lees ik een andere visie.  De commentaren laten een ander geluid horen.  Tegengesteld aan dat van de jongedame.  De krant is hoopvol gestemd.  Toch is de redactie niet ijl in het hoofd.  Zij raaskalt niet.  Zij beseft ten volle dat een nationale verzoening een basisvereiste is.  Zonder die noodzakelijke verzoening kan er geen hoop zijn.  De oude en nieuwe machthebbers zullen elkaar de hand moeten reiken.  Zullen een streep onder het verleden moeten trekken.  Geen afrekeningen dus.  Geen revanchegevoelens.  Geen vraag naar wraak.
 
De krantenredactie ervaart tevens dat heel wat problemen bij voorrang dienen aangepakt te worden om zo te vermijden dat de gecreëerde hoop vroegtijdig vervliegt.  Zij pleit voor en vraagt om een landhervorming.  Vijfenzeventig procent van de bevolking is voor zijn inkomen afhankelijk van de grond, die zij bewerken.  Die grond levert de nodige centjes op.  Maar wat als de boeren hun land verliezen? Wat als de overheid land gaat opeisen? Vele boeren hebben geen eigendomsakte.  Braakliggend terrein werd bewerkt.  Zonder enig akkoord tussen partijen.  Zonder koop of verkoop.  Zij bewerkten gewoon het land.  Land dat zij na jaren als hun land gingen beschouwen.  Zonder dat zij dat ook maar kunnen bewijzen.  Een moeilijke, explosieve situatie.
 
Die landhervorming is evenwel klein bier vergeleken bij de aanpak van misschien wel het grootste probleem.  De corruptie.  Volgens de corruptie-index van Transparency International bengelde Myanmar in 2010 op de voorlaatste plaats.  Onderaan de lijst heeft Myanmar het gezelschap van Irak, Afghanistan en Somalië.  Een weinig benijdenswaardig plekje.  De aanpak van dit probleem zal bloed, zweet en tranen vergen.  Maar bovenal moed.  Veel moed en doorzettingsvermogen.  Want heel waarschijnlijk zal men bij het bestrijden van corruptie moeten raken aan de privileges van de vroegere machthebbers.  Dat zal niet zomaar gebeuren.  Misschien ligt hierin één van de redenen voor de bezorgdheid van die Birmese jongedame op de bus.
 
Ik weet niet wat het zal worden.  Ik kan enkel hopen dat het de goede richting zal uitgaan.  Wij zelf gaan de goede richting uit.  Daarover bestaat geen enkele twijfel.  Het organiseren van een reis lijkt mij dan ook net iets makkelijker dan het herinrichten van een land.  Vanuit Heho rijden wij door naar Nyaungshwe, onze eindbestemming voor vandaag.
 
Het was een vermoeiende dag.  Grote verplaatsingen.  Een massage zou wonderen doen.  Zou die vermoeidheid uit ons lijf kunnen wegmasseren.  Bij de hotelreceptie vragen wij of zij een goed adresje kennen.  Dat kennen zij.  Aan het hotel worden wij opgehaald.  Een juffrouw op de fiets begeleidt ons naar het massagesalon.  Het is een eindje wandelen.  Weg van de vaste toeristenadresjes.  Wij komen aan bij een hutje.  Hier moeten wij zijn.  Dit is de zaak.  Het salon.  Moeder, dochter en twee schoondochters hebben een massagesalon gestart.  Een Birmese familiezaak.  Een illustratie van wat Aung San Suu Kyi bedoelt met kleinschalig toerisme.  Een toerisme, waarvan de lokale bevolking mee de vruchten plukt.
 
De massage is deugddoend.  De hartelijkheid is hartverwarmend.  Bijna ontroerend.  Vóór en na de massage krijgen wij een theetje.  En mandarijnen.  Weigeren is geen optie.  Zij blijven aandringen tot wij uiteindelijk toegeven en toch maar een mandarijntje nemen.  Voor heel eventjes is de hemel op aarde.  In Myanmar.  In Nyaungshwe.  In dit salon.  Om die hemel te verdienen, hoeven we enkel maar vijfduizend kyat te betalen.  Nog geen vijf euro.  Voor één uurtje masserend vakmanschap.  Waar kan dat nog?
 
Wij hebben de hemel gezien.  Of toch een afspiegeling van die hemel.  Zoals het zou moeten zijn.  Wij kunnen gaan slapen.
 
Mijn reisverhaal Myanmar.  Dag 7: Nyaungshwe.  Te lezen op vrijdag 29 januari.

maandag 25 januari 2016

Liefde voor Muziek, gezien op VTM. Brief aan Belle, Dana, Eva, Ian, Johannes, Paul en Sioen.

Beste Belle,
Beste Dana,
Beste Eva,
Beste Ian,
Beste Johannes,
Beste Paul,
Beste Sioen,
 
Ik was fan.  Van het eerste seizoen.  Als bij toeval was ik er op uitgekomen.  Toeval, zo mag het genoemd worden.  De datum van de eerste aflevering was niet met fluostift aangestipt in mijn agenda.  Dat had ik niet gedaan.  Zappen bracht mij tot het programma.  Al zappend kwam ik bij Liefde voor Muziek uit.  Ik bleef hangen.  Ik keek.  Niet die ene keer.  Neen, elke week was ik op de afspraak.  Elke week liet ik mij verbazen.  Ik was in die mate een fan dat ik met spijt afscheid nam.  Afscheid van Stan.  Van Slons.  Van Christoff.  Van Kate.  Van Guy.  Van Tom.  Met enige zin voor overdrijven zou ik zeggen dat het afscheid mij fysisch pijn deed.  Maar dat is dan bij wijze van overdrijven.  Het afkicken was een hard proces.
 
Deze maand begon dan het tweede seizoen.  Ik maakte enig voorbehoud.  Ik was niet meteen enthousiast.  In die lauwe reactie schuilde een zekere mate van zelfbescherming.  Ik was bang teleurgesteld te worden.  Omdat ik meende dat niks dat eerste seizoen kon evenaren.  Beter kon niet.  Dat was onmogelijk.  Of toch bijna.
 
Toch was ik die eerste aflevering op post.  Ik kon niet anders.  Ik moest kijken.  Jawel, ik ben nieuwsgierig.  Dat enkel vrouwen nieuwsgierig zouden zijn, is een fabeltje.  Dat fabeltje wens ik uit de wereld te helpen.  Ik ben een man, ik ben curieus.  Wreed curieus.  Dat kan ik niet ontkennen.  Dat wil ik niet ontkennen.  Nieuwsgierigheid is een aanstekelijke motor.  Het drijft een mens naar buiten.  Om te zien.  Te horen.  Te voelen.  Kortom, het doet een mens ontdekken.  Dat ontdekken is een fantastische ervaring.  Elke keer weer.
 
Mijn gezonde nieuwsgierigheid deed mij dan toch kijken.  Het voelde als thuiskomen.  Ik hoefde mij niet aan te passen.  Ik zag dezelfde ingrediënten, die het eerste seizoen tot een succes maakten.  Zeven collega-muzikanten.  Samen op reis.  Om liedjes van elkaar te zingen.  Om een eigen interpretatie te brengen van elkaars hits.  Tussendoor zien wij in korte fragmenten wat vakantie met een mens kan doen.  Het maakt hem of haar losser.  Gekker.  Stoutmoediger.  Jongensachtiger.  Op de vakantiebestemming glijdt alle hectiek af.  Weg is alle stress.  Vrijheid treedt in de plaats.  Totale vrijheid, enkel te ervaren op vakantie.
 
Wederom gebeurde dat ene.  Dat unieke.  Dat magische.  Barrières werden gesloopt.  Of neen, barrières leken niet te bestaan.  Muziekhokjes blijken enkel te bestaan in de hoofden van muziekkenners.  In de hoofden van luisteraars.  Bedoeld om alles gemakkelijker te maken.  Bedoeld om iedereen te kunnen labelen.  Muzikanten hebben dat niet.  Doen dat niet.  Voor hen bestaat er slechts één vakje.  Slechts één hokje.  Dat hokje is de muziek.  Alle muziek.  Zonder enig onderscheid.
 
Muzikanten kijken niet neer op elkaar.  Eenieder staat op gelijke hoogte.  Respect voor wat eenieder bereikt heeft.  Voor wat eenieder gedaan heeft.  Dat stralen zij uit naar elkaar.  Die samenhorigheid creëert een sfeer.  Een sfeer, waarin creativiteit spontaan opborrelt.  Een creativiteit, die iedereen aansteekt.  Begeestert.  Een creativiteit, dat elke week uitloopt op een feestje.  Een feestje van muzikale inventiviteit.
 
Ik kijk naar jullie.  Ik luister naar jullie.  Elke keer moet ik lachen.  Niet met jullie.  Niet om jullie.  Ik lach omdat er een warmte in mij binnenloopt.  Een warmte, dat mij gelukkig stemt.  Dat mij vrolijk maakt.  Ik had het niet verwacht.  Ik had het bijna onmogelijk geacht.  Maar dat tweede seizoen van Liefde voor Muziek heeft op mij hetzelfde effect als het eerste seizoen.  Daar ben ik blij om.  Want ergens, diep in dat programma, zit goed weggestoken wat de wereld eigenlijk zou kunnen zijn.  Een wereld van gelijken.  Een wereld van geluk.  Van verwondering en bewondering.  Zonder enige vorm van afgunst.  Dat lijkt mij een mooie wereld.
 
Ik zal blijven kijken.  Naar jullie gekke capriolen.  Naar jullie gedrevenheid.  Naar jullie enthousiasme.  Naar jullie warme aanstekelijkheid.  Naar jullie deugnieterijen.  Ik zal blijven luisteren.  Naar jullie wondermooie versies.  Naar jullie verrassende versies.  Naar jullie vernieuwende versies.
 
Het tweede seizoen? Even zo mooi als het eerste.  Met even zo mooie en warme mensen.
 
Ik wens jullie het allerbeste.
 
Met vriendelijke groeten.

 
 

donderdag 21 januari 2016

Mijn reisverhaal Myanmar. Dag 5: Kyaiktiyo - Bago.

Nog maar enkele dagen terug waren wij op de heiligste plek van Myanmar, de Shwedagonpagode in Yangon.  Vandaag gaan wij naar de op twee na heiligste plek, de Gouden Rotspagode in Kyaiktiyo.  Wij kunnen te voet.  Dat is een mogelijkheid.  Een dertien kilometer lange wandeling.  Ongeveer zes uur stappen.  Het zou kunnen.  Alweer een ideale manier voor het opbouwen van religieus krediet.  Er wordt zelfs beweerd dat rijkdom uw deel zal zijn als u de wandeling drie maal met succes volbrengt.  Ik wil het graag geloven.  Toch begin ik er niet aan.  Zelfs niet één keer.  Ik ken mijn mogelijkheden.  Ik ken mijn beperkingen.  Ik neem de truck.  Geen religieus krediet, helaas.  Wel een iets gemakkelijkere en comfortabele manier om die top te bereiken.
 
Aan het vertrekpunt is het vrij rustig.  Ik had een overrompeling verwacht.  Dat is het niet.  Helemaal niet.  Om één van de belangrijkste toeristische trekpleister van het land te zijn, durf ik het zelfs vrij rustig te noemen.  Misschien kan de jarenlange strijd tussen het Birmese leger en de rebellen van de Karen minderheid een reden zijn voor deze relatieve rust.  Dat zou kunnen.  Die oorlog is wel voorbij maar slechts weinig reisorganisaties nemen deze bestemming op in hun programma.  Geen lange rijen dus.
 
Vandaag is het kalm.  Toch is de Birmese overheid hoopvol gestemd.  Zij zien een glorieuze toekomst voor de Gouden Rotspagode.  Zij lijken te verwachten dat deze heilige plek een toeristische topper kan worden.  Om op deze verwachtingen vooruit te lopen, wordt gestart met de aanleg van een kabelbaan.  De toerist vraagt luxueus gemak.  Dan moet hem of haar dat ook geboden worden.  Geen martelende trektocht.  Geen overvolle truck.  Wel een luilekkerende kabelbaan.  Dat is de oplossing.
 
Zoals ik al zei, wij gaan met de truck.  Maar die truck vertrekt pas als hij vol is.  Op het begrip ‘vol’ hebben de Birmezen en wij een andere kijk.  Voor ons zou ‘vol’ betekenen dat er voldoende volk op de vrachtwagen zit zodat iedereen comfortabel de rit kan beleven.  De Birmezen schrappen bij hun kijk op ‘vol’ de noodzaak of behoefte aan comfort.  Comfort wordt geslachtofferd in de Birmese poging om een truck vol te stouwen.  Propvol, dat is wat ‘vol’ voor hen betekent.  Zo vol als een ei.  Er wordt dus geperst.  Er wordt geduwd.
 
 
De truck geraakt dan toch vol.  Het heeft een tijdje geduurd.  Zes Aziaten of vijf Europeanen op één bankje.  Dat lijkt dan uiteindelijk de stelregel te worden.  De aanvankelijke bedoeling om ook zes Europeanen op één bankje te krijgen, moet opgegeven worden.  Dat is niet haalbaar.  Zelfs de Birmezen moeten uiteindelijk dit continentale verschil erkennen.  Aziaten zijn gewoonweg kleiner.  Fijner.  Misschien zal de prijs voor een ritje moeten aangepast worden.  Want hoe meer Europeanen op de truck, hoe minder de opbrengst.  De prijs zou misschien kunnen aangepast worden in functie van de omvang.  Van de breedte.  Van het gewicht.  Of zou dat te discriminerend zijn? Of te confronterend?
 
Het gaat snel.  Op en neer.  Van rechts naar links.  Van links naar rechts.  De rit lijkt een roetsjbaan.  Een rollercoaster.  Het voelt aan alsof de chauffeur het bewijs van zijn kunnen wil demonstreren.  Alsof hij overtuigend wil bewijzen dat hij baas is over zijn truck.  Terwijl de chauffeur bezig is met zijn bewijsvoering, flitsen door mijn hoofd allerlei rampscenario’s.  Talrijke nieuwsberichten lichten op in mijn hoofd.  Toeristenbus de ravijn ingereden.  Toeristenbus van de weg geraakt.  Toeristenbus tegen tegenligger aan geknald.  Het is ooit al eens gebeurd.  Ergens anders.  In de wereld.  Vandaag zal het niet gebeuren.  Niet hier.  Niet met ons.  Na iets minder dan vijfenveertig minuten bereiken wij de top.  Veilig en wel.
 
 
De Gouden Rotspagode? Een pagode op een rots.  Het zou gewoontjes kunnen zijn.  Het zou een simpel bouwwerk kunnen zijn.  Maar dan is er dat ene detail.  Dat ene detail dat alles anders maakt.  Specialer.  Uitzonderlijker.  De rots is door een kloof van de eigenlijke berg gescheiden.  Die rots balanceert.  Op een enkele richel.  Alsof de rots elk moment naar beneden kan storten.  Vanuit de verte lijkt het nogal overdreven te zijn.  Ik kijk en begrijp die hele heisa niet.  Vanwaar die hele ophef.  Much ado about nothing, zou ik Shakespeare kunnen citeren.  Maar dan kom ik dichter.  Hoe dichter ik kom, hoe onwaarschijnlijker het hele plaatje wordt.  Bewegen doet de rots niet.  Wat sommige reisgidsen ook mogen beweren.  Toch lijkt elk moment dat onvermijdelijke te kunnen gebeuren.  Elk moment kan die rots gaan rollen.  Het gebeurt niet.  Nog niet.  Waarom niet? In Myanmar is alles terug te brengen tot Boeddha.  Eén haartje van Boeddha houdt die hele constructie op zijn plaats.  Eenvoud, dat kan vaak de oplossing zijn van ingewikkelde vraagstukken.  Hier geen zware wiskundige berekeningen.  Geen diepzinnige theorieën over zwaartepunten en contragewichten.  Gewoon, één haartje van Boeddha.  Meer niet.
 


 
Wij blijven niet naar die Gouden Rotspagode staren.  Het zou kunnen.  Het is best intrigerend.  Niet enkel die rots.  Niet enkel die pagode.  Ook het hele gedoe rond die pagode is best wel attractief.  Wij zien gelovigen en toeristen goudblaadjes op de rots plakken.  Continu.  Het stopt niet.  Het afkopen van religieus krediet in de vorm van goudblaadjes, het is een hele business in Myanmar.  Sommige gelovigen gaan nog een stapje verder en schuiven geldbriefjes onder de rots.  Toch maar zeker spelen, denken die gelovigen.  Oh ja, enkel mannen mogen tot aan de Rotspagode.  Vrouwen mogen slechts vanop afstand toekijken.  Vrouwelijke aanraking zou de rots doen duizelen.  Zou de rots kunnen doen kantelen.  Dat lijken zij hier te geloven.
 
Om tien uur waren wij aan de pagode.  Om twaalf uur zijn wij nog eens teruggekeerd.  Dat was goed.  Want dan staat hij te schitteren in de zon.  Alsof hij pas dan voluit en ongegeneerd durft te pronken met al zijn schoonheid.  Bijna eenzaam staat hij daar onder die loden zon.  De meeste toeristen zijn dan al gepasseerd.  Hebben hun verplichte fotootjes genomen en zijn alweer op weg naar het volgende.  Wij kunnen de confrontatie aangaan met die rots.  Wij en de rots, bijna zonder enige toeschouwer.  Zonder enige getuige.  Heel even worden wij verleid die rots dat ene zetje te geven.  Dat ene zetje, waar die rots lijkt om te vragen.  Maar wij doen het niet.  Uit respect voor dit onverklaarbare wonder.
 
Tussen tien en twaalf uur hebben wij ook rondom ons gekeken.  Mensen observeren, dat is misschien nog het leukste.  Wij hebben ons hiervoor even aan de kant gezet.  Langs een weggetje, volgepakt met kraampjes.  Overal in de wereld altijd hetzelfde liedje.  Heiligdommen trekken commercie aan.  Kyaiktiyo is hierop geen uitzondering.  Handelaren menen in gelovigen potentiële kopers te zien.  Wij laten ons niet verleiden.  Blijven doof voor de verkooppraatjes.  Wij zetten ons neer en kijken.  
 


 
Wij kijken naar de passanten.  Een heerlijk schouwspel.  Het sociale verkeer kent over heel de wereld behoorlijk wat verschillen.  Toch zijn er ook heel wat gelijkenissen.  Dat merken wij.  Wij zien dat roddelen een internationaal fenomeen is.  Iedereen doet het.  Geen uitzonderingen.  Wij slaan drie marktkramers gade.  Zij praten met elkaar.  Het zou over alles kunnen gaan.  Social talk.  Small talk.  Maar dat is het niet.  Roddelen, dat is wat zij doen.  Ik lees de signalen.  Ik zie het aan hun houding.  Met de rug van de mensen weg gekeerd.  Dicht bij elkaar.  Ik hoor het aan hun stem.  Het geluidsvolume daalt snel.  Er wordt overgeschakeld op net niet fluisteren.  Na een tijdje gaan de drie dames uiteen.  Zij nemen hun beginpositie in.  Elk opnieuw aan hun kraampje.  Doen alsof hun neus bloedt.  Alsof er niks gebeurd is.  Dan komen zij opnieuw samen.  Herhalen hetzelfde roddelritueel.  Jawel, roddelen is internationaal.  De daarbij horende gebruiken zijn universeel.  Door iedereen te interpreteren.
 


 
Niet enkel roddelen is internationaal.  Mannenpraat is dat ook.  Aan de uitgang raak ik aan de praat met een jonge politieagent.  Hij praat vlot Engels.  Dat vergemakkelijkt het praten.  Het Birmees ben ik voorlopig nog niet machtig.  De Engelse taal biedt dan een oplossing.  Hij vertelt over zijn werk.  Informeert naar het onze.  Daarbij lijkt hij een bijzondere interesse te hebben in wat wij verdienen.  In België is dat het best bewaarde geheim.  Onder vrienden wordt hierover niet gesproken.  Zelfs onder familie niet.  Wij trachten dat zo te houden.  Ook in Myanmar kunnen wij deze vraag handig ontwijken.  Hij bemerkt onze schuchterheid over dit onderwerp.  Vlot schakelt hij over naar een ander gespreksthema.  Hij wijst ons zijn baas aan.  Zijn chef.  His commander, zegt hij.  Net op dat moment krijgt hij telefoon.  Van zijn vrouw, zo blijkt.  My wife, zegt hij.  My true commander, lacht hij hard.  Hij herhaalt het nog eens en knipoogt samenzweerderig.  Mannen onder elkaar.  Ik lach terug.  Mannen vallen elkaar niet af.  Toch niet in het openbaar.
 
Wij laten de Gouden Rotspagode achter ons.  Op weg naar het hotel houden wij kort halt aan een rijstveld.  Om te zien wat het werk op een rijstveld precies inhoudt.  Om wat meer te vernemen over de rijstteelt.  Wij reizen om te leren, dat wordt gezegd.  Zelfs rijst interesseert ons dan.  Leergierige nieuwsgierigheid is ons niet vreemd.  Onze bus gaat aan de kant.  Wij stappen uit en steken de straat over.  Klaar om het veld op te gaan.  De camera houden wij al in de aanslag.  Maar dan komt een militair wild gesticulerend aangelopen.  Die camera’s moeten weg.  Wij mogen het veld niet op.  Dat alles menen wij te mogen begrijpen uit de gemaakte gebaren.  De buschauffeur maakt ons alles duidelijk.  Net zoals het verboden is militaire gebouwen en kazernes te fotograferen, is het ook niet toegestaan gevangenen te fotograferen.  Omwille van de privacy? Omwille van de verplichte arbeid? Niemand die het weet.  Niemand die het kan vertellen.  Wij stappen terug de bus op.  Zonder iets wijzer geworden te zijn.  Wel hebben wij een kort ogenblik kunnen gluren naar het gevangeniswezen.  Naar één van de manieren waarop gedetineerden worden aangepakt.
 
Wij houden halt aan een wegrestaurant.  De inwendige mens reist ook mee.  Die moet versterkt worden.  Het uitkiezen van een juiste schotel is moeilijk.  Ik heb geen pikant mondje.  Hot en spicy, daarvoor moet ik uitkijken.  Ik ben voorzichtig.  Ik informeer dus even vooraf.  Ik wijs een schotel aan en vraag steeds weer of deze toch niet te pikant is.  Telkens zegt de ober van niet.  Maar een glimlach speelt rond zijn lippen.  Alsof hij mij wil duidelijk maken dat alles in de keuken ‘hot’ is.  Wij zijn per slot van rekening in Azië.  In Myanmar.  Dan is alle eten heet en pikant.  Weliswaar met enkele gradaties daarin.  Het wordt dus gokken.  Telkens weer.  Gokken en hopen.  De ene keer lukt het.  De andere keer kan het al eens tegenvallen.
 


 
Op onze rit passeren wij langs houten huisjes.  Op velden.  Langs wegen.  Armtierig, zo kan het omschreven worden.  Basic.  Very basic.  Ik kijk naar die huizen en tracht uit te zoeken hoe de Birmezen hun avonden passeren.  Wat zij ’s avonds doen.  In mijn gedachten boks ik een antwoord ineen.  Verhalen vertellen, dat zie ik hen doen.  In mijn hoofd zie ik families samenzitten.  Enkele generaties, samen aan één tafel.  Samen op het terras.  Zij vertellen familieverhalen.  Verhalen over vroeger.  Heldenverhalen.  Verhalen over het leven.  Verhalen over goden en geesten.  In al die woorden zit wijsheid vervat.  Dat hebben al die verhalen gemeenschappelijk.  Dat is wat ik zie.  In mijn hoofd.  Dat is wat ik denk.  Wat ik meen te horen.  Dit lijkt mij immers het ideale decor voor het vertellen van verhalen.  Vrij snel donker, weinig verstrooiing, sterke familiebanden, … Waarom ik het zo zie, kan ik niet verklaren.  Het voelt zo aan.  Eén van deze dagen zal de Birmese Gabriel Marquez rechtop staan.  Dat verwacht ik.  Of de Birmese Meir Shalev.  Of de Birmese Orhan Pamuk.  Of de Birmese Salman Rushdie.  Ik wacht op hen.  Want zij staan er aan te komen.  Nu kan het.  Nu de greep van de militaire junta wat losser wordt.  Want die verstikte literatuur.  Met een te grote censuur.  Het beloven mooie tijden te worden voor de Birmese literatuur.  Dat mogen wij hopen.  Dat mogen wij verwachten.
 
Met dat schitterende toekomstbeeld voor de Birmese literatuur voor ogen ga ik slapen.  
 
Mijn reisverhaal Myanmar.  Dag 6: Bago – Heho - Nyaungshwe.  Te lezen op woensdag 27 januari.