We verlaten Yangon. Wij rijden
naar Kyaiktiyo. Wij gaan niet in een
rechte lijn. Dat is de kortste weg, dat
wordt verteld. Maar vaak is het ook de
meest saaie weg. Saaiheid willen wij
niet op reis. Wij gaan dus
kronkelen. Slalommen van begin- naar
eindstation.
Dat slalommen doet ons even buiten Yangon halt houden aan de Taukkyan-oorlogsbegraafplaats. Zesduizend driehonderd vierenzeventig
militairen liggen hier begraven. Netjes
op een rij. In de dood kan soms orde
gevonden worden. Op monumenten,
achteraan op het kerkhof, werden nog eens de namen van zevenentwintigduizend
niet geïdentificeerde soldaten in steen gebeiteld. Alweer netjes op een rij. Dat is het akelige aan die oorlogskerkhoven. Die netheid.
Omdat het een te groot contrast vormt met de gruwel van een oorlog. Wij wandelen rond. In een netjes onderhouden stilte. Wij lezen die zerken. Gestorven voor onze vrijheid. Gestorven voor het vaderland. Welke onmens kan dergelijke holle slogans op
die zerken beitelen? Ik moet stoppen met lezen.
Kwaadheid borrelt in mij op.
Kwaadheid om al die verspilde levens.
Om al die vergooide levens. Te
jong gestorven. Voor wat? Voor wie?
Ik ben een pacifist. Geen
volbloedpacifist. Ik weet dat sommige
oorlogen moeten gevochten worden. De
Tweede Wereldoorlog? Jawel. Vietnam?
Neen. De eerste Golfoorlog? Jawel. De invasie in Irak? Neen. De Eerste Wereldoorlog? Heel waarschijnlijk
niet. Soldaten moeten uitgestuurd worden
voor de goede zaak. De juiste zaak. Op basis van echte, overtuigende
elementen. Niet op basis van
leugens. Niet op basis van
gissingen. Sneuvelen in het geloof te
strijden voor de goede zaak kan voor de achterblijvers enige troost
bieden. Maar wat te vertellen tegen
families van soldaten, die gesneuveld zijn in dat verfoeilijke web van
geopolitieke spelletjes. Spelletjes,
gespeeld door veldheren en politici. Vanuit
diepgelegen bunkers schuiven zij hun pionnetjes. Gemakkelijk te vervangen pionnetjes. Als lijkt het een spelletje Stratego. Hier geldt geen rechtvaardigheid. Hier geldt geen juistheid. Hier stinkt alles. En enkel soldaten ploeteren in die rottende
stank.
Ik word stil. Tussen die
graven. Ik word stil. Tussen die dode soldaten. Ik treur.
Ik treur echt. Dit is geen
pose. Dit is oprecht. Het raakt mij. Telkens weer komt al dat leed hard
binnen. Ik heb enige fantasie. Ik kan mij inbeelden wat een oorlog is. Niet helemaal. Wel bij benadering. Ik kan dat gedonder horen. Ik kan dat geschreeuw horen. Dat gevloek.
Die paniek. Ik kan bommen horen
vallen. Kogels horen fluiten. Ik kan de angst zien. Voelen.
Een altijd aanwezige angst. Die
beelden krijgen mij in hun macht. Die
geluiden. Het enige wat ik dan nog kan
doen, is treuren. Stilletjes
huilen. Zonder tranen. Ik moet hier weg. Terugkeren naar die mooie tijden van vandaag.
Wij staan opnieuw in de werkelijkheid.
In de realiteit van deze dag. Wij
stappen de bus op. Wij rijden door naar
het klooster Kha Khat Wain Kyaung. Net
voor elf uur arriveren wij bij het klooster.
Net op tijd om de monniken te zien aanschuiven voor hun lunch. Hun laatste maaltijd van de dag. Precies om elf uur wordt de gong
geslagen. Een lokaal gebruik om iedereen
aan tafel te roepen. De monniken komen
buiten. Stellen zich op. Op één rij.
Zij stappen naar de eetzaal.
Langsheen toeristen.
Nieuwsgierige, druk fotograferende toeristen. Sommigen onder hen schenken aan de monniken
geld. Of schriftjes. Of balpennen.
Of rijst. Alle giften verdwijnen
in of op de bedelkom, die elke monnik op zijn buik draagt.
Wij kijken toe. Terwijl zij
aanschuiven voor het eten. Terwijl zij
eten. Wij zijn getuige van het
kloosterleven. Van één klein ogenblik
uit dat toch wel aparte leven. Het is
bizar. Zijn wij arrogante indringers?
Want dat is altijd weer de discussie, die gevoerd wordt. Tot hoever kan en mag toerisme gaan? Altijd
weer moet positie gekozen worden. Moet
afgewogen worden. Het is balanceren op
een koord. Een slappe koord. In deze ontdek ik een wisselwerking. Wij als toeristen kunnen even meekijken in
het dagelijkse leven van de monnik. De
monniken krijgen in ruil een soms wel erg gulle dotatie. Een win-win situatie zou het kunnen
zijn. Beide partijen worden er beter
van. Maar is het ook zo? De vraag dringt
zich op wat er het eerst was. De
discussie van de kip of het ei. Hebben
de toeristen als eersten gevraagd de deuren van het klooster open te zetten? Of
zijn de monniken naar de toeristen toegestapt met een uitnodiging? Het lijkt
een detail maar in dat detail schuilt een wereld van verschil.
Die vragen flitsen nog door mijn hoofd als wij Bago binnenrijden. Dat plaatsje, waar een prinses in een ver
verleden getuige was van een fenomeen.
Een raar fenomeen. De prinses zag
een vrouwtjesgans bovenop een mannetjesgans zitten. De prinses vond dat vreemd. Uitermate vreemd. In die mate zelfs dat zij hierin een teken
zag. Een goddelijk teken, dat niet mocht
genegeerd worden. Daarom werd besloten
op die plaats de hoofdstad van het toenmalige rijk te bouwen. Met goedkeuring van één of andere god. Een god, die een vrouwtje bovenop een
mannetje zette.
In Yangon hadden we al twee Boeddhabeelden gezien. Eén liggende.
Eén zittende. Op onze reis
doorheen Myanmar zullen we dat lijstje verder aanvullen. Op die lijst zullen heel wat andere
bijgeschreven worden. De lijst wordt al
behoorlijk aangedikt als wij in Bago stoppen bij de Kyaik Punpagode. Vier Boeddha’s zitten met de rug tegen een
zuil, elk één windrichting uitkijkend.
De beelden zijn groot. Behoorlijk
groot. Ik raadpleeg mijn
reisgidsen. De ene, Dominicus, schat de
pagode dertig meter hoog. De andere,
Capitool, houdt het dan weer op zevenentwintig meter. Twee reisgidsen kunnen handig zijn. Niet altijd.
In deze is het eerder verwarrend.
Misschien toch nog even kijken in een derde gids?
Niet alle monumenten, die wij zullen zien, hebben al een lange
geschiedenis verzameld. Dat is zo met de
Nawdawgyi Myathalyaungboeddha. Deze
liggende boeddha werd pas in 2002 gebouwd.
Nog te jong om al verhalen te kunnen vertellen. Nog te jong om al geschiedenis te
hebben. Die moet nog toegevoegd
worden. Toegevoegd en bewaard
worden. Voor latere generaties. Misschien zullen die met vreemde ogen
aankijken tegen gebruiken van mannen en vrouwen uit het begin van de
eenentwintigste eeuw. Want, inderdaad,
waarom nog in deze tijden dergelijke beelden bouwen. Uit de grootte van het beeld (76 m. lang) mogen
wij afleiden dat hier nog geen sprake is van een afkalvend geloof. Buddha rules.
Nog altijd. Voorlopig duldt Hij
nog geen tegenspraak.
Venters. Verkopers. Zij zijn een constante. Op elke plaats. In elke stad.
Altijd is er wel eentje, die probeert zijn koopwaar aan de man te
brengen. Zo ook aan de Nawdawgyi
Myathalyaungboeddha. Velen haken
onmiddellijk af als wij aangeven niet geïnteresseerd te zijn. Eentje laat niet af. Bijt zich vast. Heilig overtuigd dat enkel de aanhouder
wint. Hij blijkt bijzonder getalenteerd
te zijn in het verkopen. Hij haalt al
zijn trucs uit de kast. Eén van die
trucs is het zingen van klassiekers. Let
it be van The Beatles. Dat zingt
hij. Ik lach. Niet om het zingen zelf. Dat is het niet. Want deze man kan zingen. The Voice of Myanmar, dat zou hij kunnen
zijn. Ik lach om dat Birmees
Engels. Om dat grappige accent.
Ik kom in zijn vizier. De
Birmese Paul McCartney komt naar mij. Ik
heb hem aan het werk gezien. Afwimpelen
zal niet eenvoudig zijn. Ik besluit hem
aan te spreken op zijn muzikale voorkeuren.
Zijn muzikale smaak. Ik beken hem
een Stones fan te zijn. Als bij wonder
druipt hij onmiddellijk af. Een Stones
klassieker blijkt niet in zijn repertoire te zitten. Hij keert huiswaarts. Heel waarschijnlijk om I can’t get no
satisfaction of Ruby Tuesday te gaan instuderen. Want dit zal hem niet meer overkomen. Zoveel is zeker. Een goede verkoper trekt de nodige lessen uit
zijn tegenslagen.
Onze laatste stop is de Shwetalyaungboeddha. Alweer een liggende boeddha. De derde reeds. Het zou kunnen vervelen. Toch doet het dat niet. Wij gaan ons focussen op de details. Op de verschillen. Want die zijn er wel degelijk. Niks is hetzelfde. Altijd is er wel dat ene, minieme
verschil. Zo is de Nawdawgyi
Myathalyaungboeddha iets moderner dan de liggende boeddha in Yangon. Vrouwelijker ook. Sensueler.
Bijna zou ik zeggen dat deze zwoeler is maar dat doe ik niet. Die woorden spreek ik niet uit. Een zwoele boeddha hoort niet. Dat past niet bij zijn zen-attitude.
De laatste boeddha van de dag is meer versierd. Rijkelijk versierd. Hij ligt te rusten op een mozaïekkussen. Een negentiende-eeuwse toevoeging. Toch doet het geen afbreuk aan het
geheel. Het is een waardevolle
toevoeging. Het beeld zelf zou in de
tiende eeuw gebouwd zijn. Dat is heel
wat vroeger. Maar na het verval van Bago
ten gevolge van het verlies van de zeeverbinding raakte het beeld in
verval. Eind negentiende eeuw werd het
door de Britten herontdekt en gerenoveerd.
Net als in Yangon werd ook boven deze boeddha een dak geplaatst. Een Schots staalconcern stond in voor het
ontwerp en de bouw. Ik kijk naar het
resultaat. Misschien was het ontwerp in
die vroegere tijden behoorlijk vooruitstrevend.
Een staaltje van technisch vernuft.
Vandaag is het dat zeker niet. Vandaag
zou de Schotse staalreus met dit ontwerp geen prijzen wegkapen. Dit proefwerk zou de Schotten geen onderscheiding
opleveren. Eerder een onvoldoende.
Wij rijden door naar Kyaiktiyo.
Morgen staat de Gouden Rotspagode op het programma. Wij gaan vroeg slapen.
Mijn reisverhaal Myanmar. Dag 5: Kyaiktiyo – Bago. Te lezen op donderdag 21 januari.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten