donderdag 28 september 2017

Mijn reisverhaal Rusland. Dag 5: Sint-Petersburg - Novgorod.

Vandaag verlaten we Sint-Petersburg.  We rijden door naar Novgorod.  Naar Novgorod? Jawel, naar Novgorod.  Ik heb de naam vele keren herhaald.  Luidop.  In stilte.  Het doet geen belletje rinkelen.  Het feit dat deze stad mij onbekend is, zegt meer over mij dan over deze stad.  Ik kom tot de vaststelling dat wij nauwelijks iets weten over Rusland.  Sint-Petersburg en Moskou, dat kennen wij nog.  Maar verder? Koersk.  Moermansk.  Vladivostok.  Sotsji.  Die namen kunnen wij ons nog vaag herinneren.  Maar verder kunnen we niet.  Daar stopt mijn kennis.  Het is bedroevend.  Ik pleit schuldig.  Maar dat gebrek aan kennis weerhoudt mij niet een oordeel te vormen over Rusland.  Mijn oordeel beperkt zich tot algemeenheden.  Tot vaagheden.  Ook in deze pleit ik schuldig.  Het lijkt vreemd maar vanuit Rusland leg ik een parallel met Wallonië.  Dat kleine stukje België is ons vaak onbekend.  Maar ook in deze weerhouden sommigen zich niet tot het proclameren van platitudes.  Platitudes, die het debat verhitten.
 
Wij rijden niet rechtstreeks naar Novgorod.  We houden even halt in Poesjkin.  Ons werd verteld dat de rechte lijn altijd weer de kortste weg is.  Dat is zo.  Toch geldt deze wetmatigheid niet in het toerisme.  Bij reizen mag al eens gekozen worden voor de omweg.  Meer nog, bij reizen wordt het nemen van een omweggetje aangemoedigd.  Een zijstap of zijsprong kan heerlijk zijn.  In het echte leven kan dat al eens tegenvallen.  Bij reizen is het vaak een aangename verrassing.
 
Poesjkin.  Dan denken wij aan de dichter.  De grootste Russische dichter.  Eén van de grootste uit de wereldliteratuur.  Gestorven in een duel, aangegaan omwille van de liefde.  De naam van die wereldberoemde dichter is ook de naam van het stadje, waar wij halt zullen houden.  Die naam kreeg het stadje pas in 1937.  Voordien noemde de stad Tsarkoje Selo (Tsaardorp).  Die naam is verbonden met het Catharinapaleis.  De tsaren en tsarina’s frequenteerden deze plek.  Tsarendorp leek dan ook geen al te gekke naam.  Er mocht enige logica gevonden worden in deze naam.
 
We komen niet naar Poesjkin voor het Alexanderpaleis.  Noch voor het Poesjkinmuseum.  Het Catharinapaleis lokt ons naar de stad.  Aan haar lokroep kunnen we niet weerstaan.  Het feit dat het paleis erkend werd als Unesco Werelderfgoed zal hieraan niet vreemd zijn.  Een plaatsje op die lijst creëert verwachtingen.
 
Het Catharinapaleis onderging hetzelfde lot als het Peterhof.  In de Tweede Wereldoorlog werd het volledig verwoest toen de Duitsers zich terugtrokken na het mislukte beleg van Leningrad.  Net als het Peterhof moest ook dit paleis volledig heropgebouwd worden.  Die heropbouw werd afgerond in 2003.
 
 
Wij gaan het paleis niet binnen.  Het zou geen meerwaarde bieden.  Toch niet als je reeds doorheen het Peterhof hebt geslenterd.  Dat is althans het oordeel van onze reisgids.  Daarin staat het zwart op wit.  Wij besluiten dat die woorden voldoende waarheid in zich dragen.  Een vergelijkende test doen wij daarom niet.  Wij blijven buiten.  Van buitenaf kijken we naar het paleis. 
 

 
Wat we wel doen, is een wandeling doorheen het Catharinapark.  A walk in the park.  We wandelen langs de Hermitage, de Grot, het Turkse badhuis, het Krakende Paviljoen, … Al die bouwwerken werden verspreid neergezet in de tuinen.  Bijna kan je het een pretpark noemen.  Maar dan zonder de molentjes en rollercoasters.  Maar dan met standing en stijl.  Het verschil schuilt in de nuances.
 
Regen jaagt ons de bus op.  Wij gaan door naar Novgorod.  Honderdtachtig kilometer van Sint-Petersburg.  Het belooft een rustige dag te worden.  Rijden en rusten.  Uit het venster kijken.  Naar wat voorbij komt.  Eén ding valt mij hierbij op.  Wij zijn nog maar net de stad uit en ik zie die houten huisjes.  Ik denk aan datsja’s.  Dat zijn Russische buitenhuisjes.  Vakantiehuizen.  Maar dat zijn die houten huisjes niet.  Het zijn gewone huizen.  Waar gewone Russen wonen.  Huisjes, gebouwd in die Russische bouwstijl.  Al die houten huisjes flitsen voorbij.  Ik word nieuwsgierig.  Nieuwsgierig naar de levensverhalen.  Naar de verhalen van de bewoners van die vele huizen.  Want dit moet een andere manier van leven vragen.  Een andere manier dan deze die wij gewoon zijn.  Dat denk ik.  Dat vermoed ik.  Eenvoud, daaraan denk ik.  Een weinig gecompliceerd leven, dat vermoed ik.  Een verlangen naar zekere luxe lijkt hier niet te bestaan.  Luxe lijkt hier wel afwezig te zijn.
 
Wij arriveren in Novgorod, bij het Ilmenmeer.  Wij arriveren in Veliki Novgorod.  Dat is de volledige, officiële naam van het stadje.  Een klein stadje met iets meer dan tweehonderdduizend inwoners.  Ik schrijf ‘klein stadje’.  Dan zou u een kleine geschiedenis vermoeden.  Dat is niet helemaal zo.  De officiële naam doet al een grote geschiedenis vermoeden.  Want die naam betekent in het Nederlands zoveel als Novgorod de Grote.  Die naam blijkt juist te zijn.  De stad is één van de oudste steden van Rusland.  Haar geschiedenis gaat terug tot de negende eeuw.  Dan vinden wij in geschriften de eerste verwijzingen naar de stad.  In de Middeleeuwen was Novgorod een belangrijke stadsstaat.  Zij heerste over het grootste deel van Noordoost-Europa.  Ook in economisch opzicht was Novgorod niet zomaar weg te cijferen.  De stadsstaat groeide uit tot het grootste handelscentrum van Rusland.  De stad was geen lid van de Hanze, een samenwerkingsverband van handelaren en steden in de Middeleeuwen.  Toch werd er een Hanzekantoor gevestigd.  Het doet mij een beetje denken aan het Brexit debat.  Geen lid zijn van de Europese Unie maar toch willen genieten van de voordelen.  Ik zie gelijkenissen.  Het meedrijven op het Hanze-succes gaf Novgorod een economische boost.  Maar aan alle mooie liedjes komt een eind.  In de vijftiende eeuw werd Novgorod ingelijfd bij Rusland en verloor het zijn onafhankelijke status.  De stadsstaat werd een stad.  Lange tijd bleef de stad de op twee na grootste stad van Rusland maar die koppositie heeft zij nu verloren.  Te veel concurrenten.
 
Onze eerste kennismaking met de stad verloopt wat minnetjes.  Het regent.  Er is nauwelijks enig volk op straat.  Iedereen lijkt zich opgesloten te hebben.  De straten zijn leeg.  De pleinen zijn leeg.  Enkel wij lopen rond.  Op zoek naar de charme van de stad.  Maar die charme lijkt niet open te bloeien.  Lijkt weggedrukt te worden door de regen.  Depressief, zo zou ik de gezondheidstoestand van de stad vandaag kunnen omschrijven.  Vandaag neigt de gemoedstoestand van de stad naar zwart.  In deze stad kan een mens niet vrolijk worden.  Met die gedachte zwerven wij door de stad.  Wanhopig zoeken wij naar dat ene sprankeltje.  Dat ene sprankeltje hoop.  Wie zoekt die vindt.  Zo is het altijd geweest.  Zo is het ook vandaag.  Dat sprankeltje vinden wij in de Sofiakathedraal.  Wij stappen een verrassing binnen.  Een aangename verrassing.  Wij stappen de warmte binnen van de Sofiakathedraal.
 
 
De kathedraal werd gebouwd in de elfde eeuw.  Naar het voorbeeld van zijn grotere broertje, de Sofiakathedraal van Kiev.  De bouw werd gesponsord door prins Vladimir, zoon van Jaroslav de Wijze.  Wat ik schrijf, zijn enkel jaargetallen.  Zijn enkel namen.  Wat ik schrijf, is geschiedenis.  Maar dat ervaar ik niet als ik de kathedraal binnenstap.  Toch niet meteen.  Wat ik wel meteen ervaar, is de menselijke eenzaamheid.  Hier zijn wij alleen.  Geen toeristen.  Geen gelovigen.  Terwijl ik zonet de leegte in de stad betreurde, omarm ik hier die stille leegte.  Het lijkt wel alsof een mens hier alleen moet zijn.  Zonder iemand om zich heen.  Om zo die puurheid nog beter te kunnen smaken.  Die echtheid.  Deze kerk lijkt bijna onaangeroerd.  Alsof de deuren voor ons een eerste maal opengaan.  Een enige maal.
 





 
Buitengekomen staan we opnieuw in de druilerige regen.  De eenzame regen.  Wij staren naar het Millenniummonument.  Een eerbetoon aan de belangrijkste figuren uit de geschiedenis van het land.  In 1862 werd dit monument geplaatst ter ere van het duizendjarig bestaan van Rusland.  In het midden van het Kremlin.  Kremlin in Novgorod? U bent een aandachtige lezer en daarom vermoedt u hier een foutje.  Kremlin? Dat kan toch enkel maar in Moskou.  Ik moet u wijzen op een denkfoutje.  Want in Rusland heeft elke stad een Kremlin.  Hiermee wordt de versterkte stadskern bedoeld.  De meeste Russische steden hadden geen stadsmuren.  Enkel het centrale gedeelte, met de belangrijkste paleizen en religieuze gebouwen, werden ommuurd.  Zo ook in Novgorod.  Deze stad heeft het oudste Kremlin van Rusland.  Voor liefhebbers van cijfertjes kan ik dit nog meegeven.  De stadsmuren van Novgorod zijn 1385 meter lang, bijna 11 meter hoog en 3,3 meter dik.  Grote getallen, die in zich de intentie dragen mogelijke aanvallers buiten de deuren te houden.  Wij blijven niet buiten.  Voor ons worden de poorten geopend.  Hier lijkt men zich stilaan bewust te worden van het toeristische potentieel.  Er wordt gerenoveerd.  Verval trekt weinig toeristen aan.  Enkel schoonheid kan overtuigen.  Novgorod is op de goede weg.  Zelfs in het onweersachtig grijze kunnen wij tot die slotsom komen.
 
We keren niet onmiddellijk terug naar onze hotelkamer.  De regen duwt ons niet naar binnen.  We trekken onze regenvest wat dichter en blijven buiten.  Blijven wandelen.  Wij willen ontdekken.  Wij willen de stad in ons opnemen.  Dat lukt niet vanuit het raam van een hotelkamer.  De hartslag van een stad kan enkel op straat gevoeld en gemeten worden.
 
Terwijl wij rondlopen, botsen we op grappige dingen.  Langs straat zie ik uithangborden.  Op één van die borden staat Brezjnev geschreven.  Ik denk onmiddellijk aan Leonid.  De secretaris-generaal van het Centraal Comité van de Communistische Partij van de Sovjet-Unie.  Een ronkende titel, die in het Westen vaak werd ingekort tot president.  Bij die uithangborden vermoed ik huizen, ingericht als studiehuizen ter bevordering van de communistische gedachtegoed.  Huizen waarin het communistische verleden in ere wordt gehouden.  Een nostalgisch baken.  Want bij het uiteenvallen van de Sovjet-Unie werd afscheid genomen van dat systeem.  Het kapitalisme werd omarmd.  Onvoorbereid en wild.  Vele gedachten bij slechts één uithangbord.  Toch heb ik het bij het verkeerde eind.  Een grondigere inspectie brengt de waarheid aan het licht.  Brezjnev blijkt een schoonheidsinstituut te zijn.  Communisme en schoonheid, zou het dan toch kunnen samengaan?
 
Net voor we het hotel binnenstappen zie ik aan een muur een grote affiche hangen.  Een plaatselijk theater stelt zijn nieuwste toneelstuk voor.  Een film van en met Louis de Funès.  Vertaald naar de planken.  Althans, dat is wat ik er van maak.  Enkel de naam van de Franse acteur is een zekerheid.  De rest kan ik enkel vermoeden.  Het Russische schrift blijft een mysterie voor mij.  Een analfabeet, zo voel ik mij.  Het cyrillische alfabet houdt zijn geheimen vast voor mij.  Er wordt gezegd dat kennis van de Griekse letters zou kunnen helpen.  Die kennis heb ik.  Vaag.  Toch blijf ik in het donker zitten.  Toch blijft het gissen.
 
Wat ik wel kan lezen, is die ene waarschuwing in de lift van het hotel.  In het Engels vraagt de directie ons om verdachte pakjes te melden.  Ik moest het twee maal lezen.  Jawel, het stond er geschreven.  Zwart op wit.  Dolgedraaide terreurgekte? Ik vermoed achter deze waarschuwing een zekere grootheidswaanzin vanwege de hoteldirectie.  Een terreuraanslag in Moskou? Dat zou kunnen.  Een terreuraanslag in Sint-Petersburg? Dat behoort tot de mogelijkheden.  Een terreuraanslag in Novgorod? Ik denk het niet.  Of misschien moet het een verwarde terrorist zijn.  Verdwaald in het grote Rusland om dan maar zijn bommetje tot ontploffing te brengen in Novgorod.  Ik weet niet wat er ondergronds borrelt in de stad maar Novgorod kan niet op een lijst staan van mogelijke doelwitten.  Althans, zo denk ik er over.  Met die geruststelling ga ik slapen.  Verdachte pakjes houden mij niet wakker.
 
Mijn reisverhaal Rusland.  Dag 6: Novgorod – Moskou.  Te lezen op dinsdag 03/10/2017.

dinsdag 26 september 2017

De Helden, gezien in de Minard. Brief aan Josse De Pauw.

Beste Josse,
 
Terwijl ik naar de voorstelling in de Gentse Minard fietste, vroeg ik mijzelf of ik helden had.  Of ik ooit helden had gehad.  Ik moest even nadenken.  Jawel, fietsen en nadenken, ik kan het combineren.  Ik dacht en trapte.  Jawel, ik had helden.  Agnetha en Frida.  De blonde en de zwarte van Abba.  Lange tijd waren zij mijn helden.  U zal opwerpen dat ik een verkeerde woordkeuze hanteer.  Dat ik helden verwar met idolen.  Dat is niet zo.  Zij waren mijn helden.  Punt aan de lijn.  Helaas, ik werd groter.  De dames werden ouder.  Hun heldendom verwaterde.  Dat verwateren merkte u het best op aan de muren van mijn slaapkamer.  Posters verdwenen van de muren.  Ik werd heldenloos.  Heb ik dan werkelijk geen helden meer? Opnieuw dacht ik na.  Terwijl ik verder bleef trappen.  Ik kwam uit bij Nelson Mandela.  Ik las zijn autobiografie, De lange weg naar de vrijheid.  Na het lezen van dat boek wist ik het.  Ik had mijn nieuwe held gevonden.  Zijn dood veranderde niks aan zijn heldenstatus.  Hij blijft mijn held.
 
Helden? Het blijft een vreemde term.  Over dat ene woord werden grote theorieën geschreven.  Grote denkers bogen zich over het fenomeen.  Volgens Schopenhauer zou een held iemand zijn die plots, in dramatische omstandigheden, tot het inzicht komt dat alles één en hetzelfde leven is.  Dat inzicht zou aanzetten tot handelen.  Zou aanzetten tot de uiteindelijke heldendaad.  Dat is de theorie.  Zoals altijd kan die verschillen van de praktijk.  
 
Die eervolle titel van held eigent men zichzelf niet toe.  Die wordt toegekend.  Door anderen.  Door buitenstaanders.  Door de omstandigheden.  Soms gebeurt het meteen na de feiten.  Soms moet eerst de geschiedenis oordelen.  Afstand kan helderheid brengen.  Die helderheid kan van een verrader toch een held maken.  Kan van een slechte moeder toch een heldin maken.  Andere tijden, andere zienswijzen.  Dat alles is mogelijk.  Maar het kan ook andersom.  Een held kan gedegradeerd worden.  Een held/oorlogsveteraan kan een moordenaar worden.  Verliest met die daad zijn heldenstatus.  Vorige heldendaden zijn dan van geen tel.  Medailles verliezen hun waarde.  De eigenlijke held heeft in al die verhalen geen enkel aandeel.  Hij of zij wordt niet gehoord.  Anderen oordelen.  Tegen het oordeel van de jury is geen beroep mogelijk.  De held staat er bij en kijkt er naar.
 
From hero to zero.  From zero to hero.  Ik heb het dan niet over die niet gerealiseerde film van Jean-Marie Pfaff.  Ik heb het over die slingerbeweging.  In uw monoloog haalt u voorbeelden aan.  Het langst blijft u evenwel stilstaan bij dat ene, specifieke geval.  Een man faalt in het verwerven van de heldenstatus.  Hij blijft aan de kant staan.  Kiest niet te handelen.  Met die keuze laat hij een meisje sterven door verdrinking.  Hij springt het water niet in.  Met dat ene voorbeeld laat u zien wat telkens weer moet gebeuren.  Er moet gekozen worden.  In een fractie van een seconde moet beslist worden.  Telkens weer kan het twee kanten uit.  Er kan gehandeld worden.  Er kan weggekeken worden.  De factoren, die invloed hebben op de beslissing, zijn onbekend.  Kunnen variëren.  Slechts één ding staat vast.  Met de gemaakte keuze zal de betrokkene verder moeten.  
 
De betrokkene blijft aan de kant.  Hij faalt in het verworden tot een held.  Hem veroordelen zou gemakkelijk zijn.  Wij zouden hem een lafaard kunnen noemen.  Nochtans, dat is hij niet.  Toch niet als wij het verhaal horen van het slachtoffer.  Van het overleden meisje.  Zij is dankbaar.  Dankbaar dat zij deze wereld kan verlaten.  Dankbaar dat hij niet ingreep.  Dat hij aan de kant bleef toekijken.  Voor dat ene meisje is hij een held.  Omdat hij het aandurft niet te handelen.  Maar wij, die moeten oordelen, horen die stem niet.  Op basis van een onvolledig relaas zullen wij oordelen.  Dat oordeel zal negatief zijn voor die ene man.  Neen, hij zal geen held worden.  Niet in onze ogen.
 
U brengt ons terug naar dat ene moment.  Op dat jaagpad langs de rivier vertelt u het verhaal.  De vogeltjes fluiten.  Dat horen wij.  Het water glinstert in de zon.  Dat zien wij.  Daar, aan het water, start u met uw getuigenis.  Met uw verhaal.  U blijft niet enkel bij uw verhaal.  U waaiert uit.  Belicht het heldendom in al zijn facetten.  Maar dat gebeurt niet zomaar.  U start aarzelend.  Nog steeds worstelt u met wat gebeurde.  Nog steeds worstelt u met uw keuze.
 
Wanneer is iemand een held? Wanneer wordt iemand een held.  Ik moet denken aan een gelijkaardige discussie.  Wanneer is iemand een terrorist? Wanneer is iemand een vrijheidsstrijder? Ook in deze discussie beslissen anderen.  Ook in deze discussie oordelen anderen.  Ik moet denken aan mijn held, Nelson Mandela.  Wanneer werd de terrorist een vrijheidsstrijder? Met uw monoloog toont u aan dat een held heel vaak eenzelfde parcours moet afleggen.
 
Beste Josse.  Bijna zou ik zeggen dat u mijn held bent.  Misschien zijn dit te grote woorden.  Ik zou kunnen zeggen dat u mijn idool bent.  Maar cultuur en idolatrie kunnen en mogen niet samengaan.  Wat ik wel kan zeggen, zonder dat ik ook maar één woord moet terugnemen: u bent een rasacteur.  U bezorgde mij een fantastisch mooie avond.  U praatte.  U declameerde.  Bijna zong u.  U sprak ritmisch.  Uw tekst werd een muziekstuk.  Beste Josse.  Ik wil u danken voor deze heerlijke, literaire trip.  Ik heb genoten.

Met vriendelijke groeten.

Speellijst:
Muziektheater Lod – De Helden.

donderdag 21 september 2017

Uitgelezen: Idaho. Brief aan Emily Ruskovich.

Beste Emily,
 
Laat mij deze brief beginnen met een bekentenis.  Ik ken u niet.  Nochtans kan u adelbrieven voorleggen.  U studeerde af aan de gerenommeerde Idaho Writer’s Workshop.  Aan dat instituut zijn heel wat namen verbonden.  Net als u studeerde ook Michael Cunningham, John Irving en Nathan Englander aan dit ‘schooltje’.  Ondanks deze adelbrieven bleef ik onwetend over uw bestaan.  Daar kwam recent verandering in.  Want u schreef Idaho.  U schreef uw debuutroman.  Nochtans bent u geen literaire maagd.  U schreef voordien al.  U publiceerde eerder al verhalen.  Een kortverhaal van u werd bekroond met de O. Henry Prize.  Maar al die verhalen gingen aan mij voorbij.  Ik zou dat kunnen betreuren.  Toch evenwel, in een hoekje zitten treuren is niet onmiddellijk aan mij besteed.  Met uw debuutroman greep ik mijn kans.  Via uw debuutroman zouden wij met elkaar kennismaken.  Ik keek met plezier uit naar deze kennismaking.  Ik ging aan het lezen.
 
Ik las uw boek.  Ik moest denken aan dat ene liedje van The Ramones.  We’re a happy family.  Heel misschien zal het u vreemd lijken dat ik net aan dat liedje denk.  Want de familie in uw boek kunnen we moeilijk een gelukkig gezinnetje noemen.  Eén dochter is vermoord.  De andere dochter is vermist.  Moeder werd veroordeeld voor de moord.  Vader lijdt aan dementie.  Elk huisje heeft zo zijn kruisje.  Ik kan die associatie dan ook niet verklaren.  Dat liedje bleef in mijn hoofd hangen.  Mijn hersenen kronkelen misschien op een te eigenzinnige wijze.  Dat zou kunnen.
 
Die wrede omstandigheden lees ik vrij vroeg in het boek.  Als lezer verwacht ik dan het volledige verhaal te lezen.  Ik verwacht te vernemen hoe het uiteindelijk tot die misdaad is kunnen komen.  U doet daartoe pogingen.  Maar al die pogingen botsen op het stilzwijgen van de protagonisten.  Dat stilzwijgen is niet bewust.  Zij zwijgen omdat zij niet kunnen praten.  Zij blijven steken in hun onmogelijkheid te communiceren.  Alsof zij de kunst van het praten ontberen.  Het lijkt wel alsof de zelf gekozen afzondering op Mount Iris doordringt in hun persoon.  Alsof die afzondering hun mogelijkheid tot spreken lamlegt.  
 
Iedereen blijft ter plaatse trappelen.  Het leven lijkt stil te staan.  Zonder antwoorden kan er niet vooruitgegaan worden.  Die antwoorden moeten komen van de bevoorrechte getuigen.  Van vader en moeder.  Zij kunnen het vertellen.  Maar dat doen zij niet.  Dat kunnen zij niet.  Om uiteenlopende redenen.  Vader dementeert en lijkt elke dag verder weg te drijven van de gebeurtenissen.  Zij lijken gewist te worden.  Voor de rechtbank bekende moeder.  Zij pleitte schuldig.  Maar verder ging zij niet.  Geen verklaring.  Geen waarom.
 
Omdat de bevoorrechte getuigen het laten afweten, gaan anderen in hun plaats op zoek naar antwoorden.  De nieuwe vrouw van de vader gaat op onderzoek.  Telkens botst zij op een muur.  Aanknopingspunten heeft zij niet.  Het blijft een tasten.  Het blijft gissen.  Navragen kan zij niet.  Wil zij niet.  Bang om haar man te verwarren.  Om slapende demonen bij hem wakker te maken.  Bang om hem in de eigenlijke wereld binnen te trekken, die nu te ver weg van hem staat. 
Een medegevangene van de moeder tracht het verhaal te reconstrueren.  Zij slaagt niet in haar opzet.  Geen onthullingen.  De moeder zwijgt.  Alsof haar zwijgen boetedoening is.  Zij keert zich af van mogelijkheden tot vriendschap.  Zij wenst alleen te zijn.  Sluit zich af.
 
Het klinkt verwarrend.  Er wordt gemoord zonder dat hiervoor een verklaring volgt.  Een verklaring kan leiden tot begrip.  Dat lijkt hier niet te gebeuren.  Waardoor de lezer verweesd dreigt achter te blijven.  Ook ik zou dat gevoel kunnen hebben.  Toch deel ik dat gevoel niet.  Omdat ik meen dat doorheen het boek elementen van begrip worden aangedragen.  Ik weet niet of het argument zou overeind blijven in een rechtbank.  Toch meen ik dat mijn argument een verklaring kan bieden voor het gebeurde.  Idaho is de schuldige.  Mount Iris is de schuldige.  Beiden zijn medeschuldig aan die ene daad.  Aan die ene uithaal met die korte bijl.  In een taal, die baadt in een te mooie breekbaarheid, lijkt u verschoning te vragen voor die omstandigheden.  In dat zoeken naar verschoning lijkt de erkenning te schuilen dat een omgeving een mens kan aanzetten tot de meest vreemde handelingen.  U schetst prachtige landschappen.  Landschappen, waarin de natuur overtuigend bekoort maar waarin diezelfde natuur mensen veroordeelt tot vervreemding.  U schetst een natuur, die mensen uiteendrijft.  Een natuur, waarin elke mens al te zeer bezig is met overleven en daarbij geen oog meer heeft voor de ander.  Dat lijkt niet enkel te gelden voor het dorp.  Zelfs binnen het gezin eist die wondermooie maar harde natuur zijn tol.  Gezinsleden worden uit elkaar gedreven.  Er wordt niet meer gepraat.  Zwijgen lijkt de enige mogelijkheid.
 
Natuur kan de mens versterken.  Kan diezelfde mens opbeuren.  Die helende kracht van de natuur kennen wij.  Hebben wij heel misschien al mogen ervaren.  Wat u met uw boek doet, is die andere kant van dezelfde medaille tonen.  U onthult de vernietigende kracht van diezelfde natuur.  Een kracht, die mensen gek kan maken.  Een kracht, waaraan mensen kunnen ten onder gaan.  Die ondergang kan dan weer andere mensen meesleuren.  Kan een kettingreactie teweegbrengen.
 
Inderdaad, de moeder heeft gemoord.  Daarvoor werd zij veroordeeld.  Maar de mededader zit niet in de beklaagdenbank.  Maar wie kan een berg veroordelen? Wie kan een regio aanklagen? Het lijkt u heel waarschijnlijk behoorlijk absurd.  Lezers geven een eigen interpretatie aan een verhaal.  Lezen het verhaal op een eigen wijze.  Ik heb dat ook gedaan met uw boek.  Terwijl ik deze brief schrijf, besef ik dat mijn interpretatie wel heel apart kan zijn.  Toch kom ik niet tot een andere lezing.  Telkens weer kom ik op dit punt uit.  Telkens weer kom ik tot eenzelfde besluit.
 
Beste Emily.  Ik wens u te danken voor dit verwarrende boek.  U doet mij vreemde dingen zeggen.  U doet mij vreemde dingen schrijven.  Het lijkt wel alsof ik het allemaal niet meer zo goed weet.  Alsof ik voortdurend lijk te twijfelen aan wat ik schrijf of zeg.  Toch is er één ding, dat als een paal boven water staat.  U schreef een prachtig boek.  Daarover wens ik niet te twijfelen.  Daarover wens ik duidelijk te zijn.  Enkel daarom wil ik het nogmaals herhalen.  Beste Emily, u schreef een prachtig boek.
 
Met vriendelijke groeten.