’s Morgens word ik wakker met een houten kop. Dat is wat Zjef Vanuytsel zingt. Dat is niet hoe ik ontwaak. Ik word wakker en doe die ochtend een
vaststelling. Een literaire
ontdekking. Ik kom mijn kamer uit en loop
tegen een relict aan uit de Russische literatuur. Aan de kamer naast ons merk ik een
plakkaatje. Niet bedoeld om de
nooduitgang aan te wijzen. Niet bedoeld
om aan te manen tot stilte. Wel bedoeld
om te herinneren aan de schrijver Sergej Michalkov. Bij mij doet die naam geen belletje
rinkelen. Maar blijkbaar is die auteur
toch belangrijk genoeg om de hotelgasten aan deze naam te herinneren. Om diezelfde hotelgasten te vertellen dat
deze man hier ooit geleefd heeft. Ik wil
er het fijne van weten. Dat enkel
vrouwen nieuwsgierig zijn, durf ik hier dan ook tegen te spreken. Ook ik ben nieuwsgierig. Ik zal niet de minste moeite doen om dat feit
te ontkennen. Mijn nieuwsgierigheid
bracht mij tot verheldering.
Michalkov schreef satirische fabels, kinderboeken en
toneelwerken. Tot daar niks
bijzonders. Maar dan is er dat ene. Dat ene, waardoor ik al die aandacht plots
kan gaan begrijpen. Waardoor ik plots
kan begrijpen waarom die man herinnerd wordt.
Hij bleek de man te zijn die de tekst voor de nationale hymne
schreef. Dat deed hij tot drie maal
toe. Een eerste maal deed hij dat in
opdracht van Stalin. Na de dood van
Stalin en ten gevolge van de destalinisatieperiode werd hem gevraagd de hymne
aan te passen en de verwijzingen naar Stalin uit de tekst te schrappen. Deze keer schreef hij een lofzang op
Lenin. Na het uiteenvallen van de
Sovjetunie werd de hymne door Boris Jeltsin gedumpt. Een laatste maal in 2000 werd hij door Poetin
gevraagd nog eens een nieuwe versie te schrijven. Hij aanvaardde de opdracht.
De schrijver van de nationale hymne.
Dat kan fraai zijn. Staat altijd
goed op een visitekaartje. Maar toch
heeft de man ook een ranzig kantje. Dat
donkere kantje linkt hem aan de KGB. Hij
zou undercoveragenten van de geheime dienst in contact gebracht hebben met
buitenlandse diplomaten. Heel
waarschijnlijk speelde hij een rol in de zaak rond de Franse ambassadeur Maurice
Dejean. Deze werd in de vijftiger jaren
gecompromitteerd door de KGB. Als gevolg
hiervan werd hij ontslagen. Maar er is
niet enkel dat. Er zijn nog andere
minder fraaie kantjes aan deze auteur.
Hij zou ook een actieve rol gespeeld hebben in door de staat
georganiseerde lastercampagnes tegen Boris Pasternak en Alexander Solzjenitsyn.
Plotseling krijg ik zin in een verzetsdaad. Ik wil recht doen geschieden. Daarvoor heb ik een schroevendraaier
nodig. Om zo dat gedenkplaatje aan mijn
kamer te verwijderen. Maar die
schroevendraaier vind ik niet onmiddellijk.
Het zal even moeten wachten. We
moeten naar de Hermitage. Uit het
stellen van mijn prioriteiten moet blijken dat ik nooit een succesvol
verzetsstrijder zal worden. Al te snel
laat ik de mogelijke verzetsdaad voor wat hij is. Al te snel word ik afgeleid. Ik ontbeer de focus. Voor mij blijkt de Hermitage toch van groter
belang te zijn.
De Hermitage. Wij zouden met de
bus gaan. Vandaag zouden we kennismaken
met het openbaar vervoer. Dat is het
plan. Maar heel soms blijven plannen
datgene wat zij zijn. Plannen. Soms blijft de realisatie van plannen
uit. Door omstandigheden. Dat leren wij vandaag. In de stad wordt een marathon gelopen. Joggende helden leggen het verkeer stil. De bus zal voor een volgende keer zijn. Wij gaan te voet. Noodzaak dwingt ons tot solidariteit met de
joggers. Al wandelend zien wij wat wij
gisteren nog niet zagen. Gisteren konden
we de dingen niet zien, die wij nu wel zien.
Gisteren was het onze eerste dag.
Dat kan als excuus dienen. Op die
eerste dag waren wij moe. Op die eerste
dag konden wij ons nog niet openstellen.
Er is altijd weer die noodzakelijke aanpassing. Wij moeten ons aanpassen aan de stad. De stad moet zich aanpassen aan ons. Dat proces moet eerst gebeuren. Pas dan kan de stad binnendringen. Pas dan kan de stad onder de huid
kruipen. Verleiden en charmeren. Dat moet zachtjes aan gebeuren. Niet bruusk.
Vandaag zijn wij uitgeslapen.
Zijn wij klaar voor dat proces.
Dat voel ik al meteen bij deze ochtendlijke wandeling. Heel geleidelijk onthult de stad zijn
schoonheid. In stapjes maak ik kennis
met de stedelijke pracht van Sint-Petersburg.
Voorlopig is de zon nog afwezig.
In haar afwezigheid blijven de gevels dof. Mat.
Die gevels schitteren nog niet.
Dat zal later pas gebeuren. Als
we na vier uren voor een eerste maal uit de Hermitage komen. Dan staat alles in volle gloed. Dan schittert de stad. Knettert de stad. Knalt de stad. In volle intensiteit.
Sint-Petersburg zien zonder een bezoek aan de Hermitage kan niet. Mag niet.
Het verwijt van cultuurbarbaar zou u naar het hoofd kunnen geslingerd
worden indien u verzaakt aan een bezoek.
Dit is immers het oudste en grootste museum ter wereld. Het museum herbergt ook de grootste collectie
schilderijen. Uiteraard zijn het niet
deze wereldrecords die u tot een bezoek nopen.
De reden voor een bezoek zijn de tentoongestelde stukken. Zij vragen uw aanwezigheid. Neen, zij eisen uw aanwezigheid.
Kort vóór mijn vertrek zag ik op Canvas een documentaire, Secret
Cities. Die documentaire over
Sint-Petersburg vertelde mij dat ik elf dagen nodig zou hebben om het volledige
museum te zien. Dat cijfer deed mij
duizelen. Onze gids voor vandaag doet er
nog een schepje bovenop. Als je één
minuut zou stilstaan bij elk tentoongesteld item uit de collectie, zou je acht
jaar nodig hebben om de volledige collectie te zien. Acht jaar? Ik durfde haar niet tegen te
spreken. Ik durfde haar niet te vragen
dit nog even te herhalen. In haar stem
klonk een overtuiging, die geen tegenspraak duldde. Ik zweeg.
Later op mijn hotelkamer maakte ik een rekensommetje. Omdat ik wou nagaan of die bewering wel
klopte. Zomaar iets voor waar aannemen,
ik kijk er voor uit. Ik ga dus
rekenen. Het museum stelt bijna drie
miljoen stuks tentoon. Met dat gegeven
ga ik aan de slag. Ik bereken. Ik herbereken. Ik komt tot een andere uitkomst. Volgens mijn berekeningen kom ik uit op net
geen zes jaar. Toch zal ik zwijgen. Meerdere redenen doen mij zwijgen. Ik ben geen rekenwonder. De Nobelprijs voor Wiskunde heb ik niet
gewonnen. Zal ik ook niet winnen. Maar vooral zal ik zwijgen omdat vergissen
ingebakken zit in de menselijke aard. Ik
ben een mens. Ik kan mij dus vergissen. Ik zwijg en laat haar nationale trots
intact. Ik zal geen afbreuk doen aan de
fierheid van onze gids.
Genoeg gerekend. Om
rekensommetjes te maken zijn wij niet naar de Hermitage gekomen. Wij zijn gekomen om ons te laten
overdonderen. Dat gebeurt vrij
snel. Het museum heeft weinig tijd nodig
om ons te overtuigen van zijn uitzonderlijkheid. Wij weten niet waar eerst te kijken. Waarheen wij ook kijken, telkens botsen we
tegen een werk aan van één van de grote meesters. Rafaël.
Titiaan. Michelangelo. Da Vinci.
Goya. El Greco. Rubens.
Van Dyck. Hals. Rembrandt.
Geen tijd om te bekomen. Wij
wandelen van ‘wauw’ naar ‘wauw’. Het
stopt niet. Het gaat maar door. Het lijkt wel schatteneiland.
Het werk van vele meesters heb ik gezien. Maar ik mis de Franse meesters. Zou het kunnen dat deze meesters over het
hoofd werden gezien? Een kleine vergetelheid? Die gedachte komt heel even bij
mij op. Het lijkt alsof de gids mijn
gedachten kan lezen. Zij verwijst mij
door naar het Generale Stafgebouw. Aan
de overkant. Wij moeten het Paleisplein
over. Daarbinnen ontmoeten we de Franse
meesters. Aan de muur in vele kamers
hangen hun werken. Matisse. Renoir.
Cézanne. Gauguin. Monet.
Manet.
Ik wandel doorheen de gebouwen.
Doorheen de gangen. Doorheen de
zalen. Ik schud met mijn hoofd. Dit kan niet.
Dit is onmogelijk. Zes uur lang
hebben wij gewandeld en gekeken. Slechts
zes uur. Dat is niks. Peanuts.
Ver weg van de elf dagen, die wij volgens die ene documentaire zouden
nodig hebben. Nog verder weg van de acht
jaar, die wij volgens onze gids zouden nodig hebben. Slechts zes uur. Bijna te verwaarlozen. En toch.
En toch. Aan het eind van de dag
heb ik het gevoel alsof ik doorheen dat ene lesboek heb gewandeld. Dat boek, dat gebruikt werd tijdens de lessen
van esthetica: Kunst van Altamira tot heden.
Aan dat ene boek moet ik denken.
Want hier wordt dat boek rijkelijk geïllustreerd. Niet met prentjes. Niet met fotootjes. Wel met het echte werk. Op zes uur tijd heb ik dat hele boek
uitgekeken.
Ik kijk niet enkel naar schilderijen.
Ik kijk niet enkel naar beeldhouwwerken.
De Hermitage doet mij ook naar schoenen kijken. Schoenen in een museum? Wordt een schoenmaker
plots kunstenaar? Ik stel mij de vraag of schoenen altijd al kunst zijn
geweest. Ik vraag mij af of schoenen pas
kunst worden als zij tentoongesteld worden.
Ik had die vragen willen voorleggen aan Jan Hoet. De kunstpaus.
Helaas, hij is overleden. Hij zou
nochtans een mening gehad hebben. Hij
zou die mening luidop hebben verkondigd.
Nu blijft het stil. Het antwoord
zal niet van hem komen. Maar misschien
moet ik mij tot Stijn Meuris wenden.
Want ook hij stelde zichzelf de vraag wat kunst eigenlijk is. Hij weet het.
Hij zingt het. Het zou niks te
maken hebben met schoenen. De blik in
haar ogen, dat is kunst. Althans volgens
Meuris. Maar wat dan met die schoenen?
Ik blijf verweesd achter. Ik kijk naar
de schoenen van Manola Blahnik. Ik zie
veel meer dan enkel schoenen. In zijn
creaties zie ik een ongebreidelde fantasie.
Ik denk aan de woorden van Pablo Picasso. Everything you can imagine is real.
Blahnik vertaalt het imaginaire. Maakt
het imaginaire tastbaar in zijn schoenen.
Schuilt hierin de kunst?
Wij verlaten de Hermitage. De
tweede maal, dat wij de Hermitage buitenwandelen, is de definitieve keer. Terugkeren zullen we niet. We moeten verder. De stad gaan ontdekken. Wij gaan dus wandelen. Nu voelde ik het gebeuren. Wat gisteren niet lukte, lukt nu wel. Wat deze morgen slechts heel gedeeltelijk
lukte, lukt nu wel. Geen
terughoudendheid meer. Geen reserves
meer. Ik laat het gebeuren. In zijn volle intensiteit. In zijn volle hevigheid. Sint-Petersburg kruipt onder mijn vel. Ik voel het als ik langs de Admiraliteit
wandel. Als ik in de verte de Isaäkskathedraal
zie. Als ik de Neva langs mij heb. Als ik passeer langs de Bronzen Ruiter. Ik zie de paleizen. Ik zie de rijkdom. Ik zie en voel grootse tijden.
Wij zouden op onze lauweren kunnen rusten. Wij zouden de dag kunnen laten voor wat hij
is. Wij zouden op onze bedden kunnen
gaan liggen. Om de opgedane indrukken te
laten bezinken. Om dat immense van de
Hermitage te laten doordringen. Om in onze
hoofden stil te blijven staan bij die unieke mix van architectuur en
kunst. Dat zouden wij kunnen doen. Toch is het geen optie. Gisteren haalden wij kaartjes voor een
operavoorstelling. Daar moeten wij
vanavond heen. Wij zijn dus niet in ons
hotel om uit te rusten. Wel om ons op te
maken. Om ons netjes te maken. Want zo hoort het. Naar de opera in Rusland vraagt vestimentaire
aanpassingen. Geen jeans. Geen T-shirt.
Ik doe mijn enige jeansvrije broek aan.
Ik doe een hemdje aan. Dat
moet. Om niet uit de toon te
vallen. Vrouwen in het lang. Mannen in het pak. Ik doe een bescheiden poging om niet al te
zeer uit de toon te vallen.
Tosca van Puccini. Een Belg
gaat kijken naar het werk van een Italiaan in Rusland. Het lijkt wel een mop. Er was eens een Belg, een Italiaan, een Rus,
… Maar veel meer dan een mop zie ik hierin de vertaling van de Europese
gedachte. Het lijkt wel alsof alle
mensen broeder worden. Misschien een te
sterke gedachte. Misschien een beetje te
zwaar op de hand. Maar dat is misschien
het gevolg van reizen. Wakkert het
reizen de neiging naar het pompeuze niet aan? Wordt op reizen de neiging tot
overdrijven niet gestimuleerd? Alles lijkt groter. Mooier.
Die neiging wordt bij thuiskomst dan nog eens versterkt. Dus, jawel, met beide voetjes op de grond
blijven. De Europese gedachte zal hier
niet gerealiseerd worden. Dat is een
werk van lange adem. Van een lange, vol
te houden adem.
Met een bang hart ging ik naar mijn zitje in het theater. Dat had niks met mijn vrees voor hoogtes te
maken. Dat zou nochtans kunnen. Wij zaten in het ‘kiekenskot’. Helemaal bovenaan. Dat is hoog.
Behoorlijk hoog. Toch was het dat
niet. Het was iets anders. Ooit, in een ver verleden, was ik eens naar
de opera gegaan. Het werd een
tegenvaller. In die mate zelfs dat ik
nadien nooit nog naar een opera ging.
Tot vandaag. Vandaag kreeg de
opera een herkansing. Ik ben ouder. Volwassener.
Misschien zal het nu wel lukken.
Daarop hoop ik. Ik hoop op een
fijne avond. Dat is een bescheiden
verwachting. Maar dat is bewust. Verwachtingen moeten niet al te hoog gesteld
worden. Zodat diezelfde verwachtingen kunnen
gehaald worden. Zodat we niet altijd
onder de gecreëerde verwachtingen heen moeten.
U zou het een gebrek aan ambitie kunnen noemen. Ik kan het begrijpen. Ik zelf zie het als een illustratie van mijn
pessimistisch optimisme. Bij voorbaat
een zekere bescherming inbouwen om dan achteraf te glunderen van plezier bij
het halen of overtreffen van de verwachtingen. De aard van het beestje, zoals zij zeggen.
Het wonder geschiedt. Ik raak
in de ban van Tosca. Ik raak in de ban
van opera. In de eerste acte gaat het
nog moeilijk. Maar dan gebeurt, wat ik
nooit had verwacht. In de tweede en
derde acte zit ik volledig in het verhaal.
Ik sta niet meer stil bij de gedachte dat ik naar opera zit te
kijken. Zit te luisteren. Het verhaal neemt mij mee. Het lijkt alsof ik van mijn zitje wordt
gelicht. Alsof ik bij de hand genomen
wordt. Alsof ik op het podium sta. Naast Tosca.
Naast Cavaradossi. Naast
Scarpia. Plots ben ik geen toeschouwer
meer. Ik ben een deelnemer. Zo voelt het.
Met elke gezongen noot wordt die krop in mijn keel groter. Met elke minuut dichter bij de finale worden
de emoties intenser. Ik wil
ingrijpen. Ik wil het noodlot
afwenden. Ik wil de dramatische finale
ombuigen naar een happy end. Maar dat
mag niet. Ik moet het verhaal het
verhaal laten zijn. Ik kijk toe. Tot en met die sprong vanaf de kantelen van
de Engelenburcht.
Puccini grijpt mij naar de keel.
Puccini overtuigt. Met die ene
voorstelling in het Mariinsky theater vindt de opera in mij een vurig
pleitbezorger. Ik weet nu, ooit krijgt
dit een vervolg. Ooit ga ik nog eens
naar de opera. Niet elke week. Niet elke maand. Maar ooit ga ik nog eens naar een
voorstelling. Dat weet ik nu.
Ik ga slapen. Het was een
bewogen dag. Ik lig te woelen. Badend in het zweet word ik wakker. Ik droom dat ik een arbeider ben. Ik droom dat ik één van de duizend arbeiders
ben die de monoliet, waaruit het voetstuk voor de Bronzen Ruiter zal gehouwen
worden, moet vervoeren. Over een afstand
van dertien kilometer. Naar de juiste
plek op het Decembristenplein. Ik droom
van die zware arbeid. Van die loodzware
tocht, die anderhalf jaar zal duren. Die
indrukwekkende cijfers doen mij duizelen.
Houden mij wakker. Want die droom
was ooit realiteit. Niet voor mij. De gelukkige.
Wel voor anderen. De
ongelukkigen.
Terwijl ik wakker lig, denk ik aan de redenen waarom ik niet zal
schrijven over de vele zalen van de Hermitage.
Waarom ik zal zwijgen over het Winterpaleis, de winterresidentie voor de
Russische tsaren. Waarom ik zal zwijgen
over het Hermitagetheater. Waarom ik zal
zwijgen over de Paviljoenzaal. Over de
Jordaantrap. Ik lig wakker en zoek naar
een verklaring. Want ik schrijf
inderdaad geen enkel woord over deze monumentale zalen. Dat merk ik nu. Ik schreef geen woord over het indrukwekkende
interieur. Uiteindelijk vind ik een
reden. Na veel draaien en keren. Ik zal niks schrijven omdat woorden tekort
schieten. Omdat woorden afbreuk zouden
doen aan de schoonheid. Ik wil het beeld
intact houden. Daarom zwijg ik. Dat lijkt mij een juiste reden. Eindelijk kan ik verder met slapen.
Mijn reisverhaal Rusland. Dag 3: Sint-Petersburg. Te lezen op dinsdag 12/09/2017.
Wat treffend geschreven. Je schrijft altijd recensies, maar een boek zou jou ook niet misstaan. Geniet van het vervolg van alle mooie en betekenisvolle ( historische ) zaken.
BeantwoordenVerwijderenGroetjes,
Betty