donderdag 29 november 2018

Uitgelezen: De dood van Hitler, het ware verhaal. Brief aan Jean-Christophe Brisard en Lana Parshina.

Beste Lana,
Beste Jean-Christophe,
 
Hitler is dood.  Een eenvoudig historisch gegeven.  Dat dacht ik.  Toch blijkt het niet zo te zijn.  Blijkbaar had het heel wat voeten in de aarde om tot die ogenschijnlijk simpele vaststelling te komen.  Lange tijd werd er getwijfeld of Hitler werkelijk dood was.  Lange tijd werd getwijfeld over de eigenlijke doodsoorzaak.  Zelfmoord door een vuurwapen of door gif.  Er werd getwijfeld.  Rusland koos voor het laatste, op aansturen van Stalin.  Zelfmoord door gif zou een verachtelijke houding zijn voor een oorlogsleider.  Daarom werd door de Russen alles in het werk gesteld om die these ingang te doen vinden.  Toch kwamen de Engelsen tot een ander besluit.  Na een optelsom van bewijzen en getuigenverklaringen stelden de Engelsen dat Hitler zijn leven had beëindigd met een vuurwapen.  Niet enkel die discussie bleef lange tijd voor controverse zorgen.  Er waren die verhalen dat Hitler er toch in geslaagd zou zijn Berlijn te ontvluchten.  Hierover bestaan heel wat verhalen.  Sommige wild, andere minder wild.  Zelfs Stalin zou beweerd hebben dat Hitler levend was en gevlucht zou zijn.
 
Nog één keer wilt u het dossier Hitler uitpluizen.  Uitspitten.  U wilt tot op het bot gaan.  U gaat op zoek naar de waarheid.  Die ene waarheid.  Die ene heldere waarheid.  Dat lijkt makkelijk.  Dat is het niet.  U moet naar Rusland.  U moet toegang krijgen tot de bewijsstukken.  Bewijsstukken, die veilig en wel weggeborgen zijn in verschillende archieven.  U moet naar het Staatsarchief van de Russische Federatie.  Want daar wordt de schedel van Hitler bewaard.  In een diskettebox.  U moet naar het Militair Staatsarchief.  Want daar worden de politiedossiers bewaard van de getuigen van de laatste dagen van Hitler.  U moet naar het Archief van de Russische geheime dienst.  Want daar worden stukken van Hitlers kaak en gebit bewaard.
 
Drie maal moet u zich toegang verwerven tot archieven.  Tot Russische archieven.  Dat is niet evident.  Geheimen uit het verleden zijn ook nu nog geheimen.  Die dossiers zijn geklasseerd als top secret.  Staatsgeheimen, ontoegankelijk voor buitenstaanders.  Maar u hebt een geheim wapen.  U hebt Lana Parshina.  Deze Amerikaans-Russische freelancejournaliste en documentairemaakster weet hoe het spelletje werkt.  Charme en volharding, dat zijn haar troeven.  U zou kunnen denken dat enkele bankbiljetten onder tafel doorschuiven zou kunnen helpen.  Dat dacht ik ook.  Maar Lana denkt dat niet.  Zij doet het anders.  Zij blijft haar vraag tot inzage herhalen.  Opnieuw en opnieuw en opnieuw.  Zij geeft niet op.  Zij laat zich niet afschepen.  Zelfs als de afspraak op het allerlaatste moment wordt afgezegd, wanhoopt zij niet.  Zij gaat door.  Tot de deuren van de archieven worden opengezet.  Tot de nodige documenten eindelijk kunnen ingekeken worden.
 
Niet enkel slaagt Lana er in u toegang te verlenen tot het allergeheimste.  Ook wetsdokter Philippe Charlies mag binnen.  Hij mag, samen met u, de restanten van het lijk van Hitler bekijken.  Enkel kijken.  Voor een wetenschappelijke analyse wordt geen toestemming gegeven.  Er wordt wel eens gezegd dat geluk in een klein hoekje schuilt.  Dat geldt ook voor uw onderzoek.  Toeval laat minuscule deeltjes van tandsteen achter op de handschoenen van Charlier.  De handschoenen waarmee hij de onderkaak heeft gemanipuleerd.  Die deeltjes blijken voldoende te zijn voor het nodige onderzoek.  Verbazend hoe wonderlijk wetenschap wel kan zijn.  
 
Eindelijk kunnen de puntjes op de i gezet worden.  Eindelijk kan een einde gemaakt worden aan de waarschijnlijke en onwaarschijnlijke complottheorieën.  U brengt de lang gezochte zekerheid.  Geen enkele twijfel meer.  Hitler is dood.  Hoe hij aan zijn einde is gekomen? Dat zal ik in deze brief niet onthullen.  Ik wil potentiële lezers het plezier om dat te mogen ontdekken niet ontnemen.  Ik kan enkel zeggen dat u het weet.  Dat u het antwoord op die vraag van één miljoen geeft.
 
Niet enkel brengt u in dit boek verslag uit over uw eigen onderzoek.  Over uw zoektocht naar de waarheid.  U reconstrueert ook de reeds gevoerde onderzoeken.  De onderzoeken, gevoerd door de Russen.  Door de Britten.  Door de Amerikanen.  Allemaal wensen zij de waarheid te weten.  U onthult de valse sporen.  De misleiding.  De dwaalsporen.  Want dat staat vast, de vroegere bondgenoten zijn niet langer bondgenoten.  Het IJzeren Gordijn loopt dwars door het onderzoek.  Terwijl Hitler bij leven de bondgenoten verenigde, drijft hij na zijn dood diezelfde bondgenoten uiteen.
 
Om tot de reconstructie van de reeds gevoerde onderzoeken te komen, moet u terugkeren naar de laatste dagen van Hitler.  De laatste dagen van het Derde Rijk.  Samen met u keert de lezer terug naar Berlijn.  Naar de Führerbunker.  Wij keren terug naar de waanzin van die dagen.  U laat zien hoe Hitler gelooft in waanideeën.  Hij rekent op de slagkracht van niet bestaande legerkorpsen.  Hij gelooft in het succes van door hem bevolen tegenoffensieven.  U laat zien hoe zijn entourage niet durft tegen te spreken.  Terwijl de Russen bijna aan de Berlijnse bunker staan, verlaten de laatste getrouwen hun schuiloord.  Enkel Hitler en Goebbels blijven achter.  De anderen vluchten.  Velen worden gevangengenomen.  Worden verhoord.  Worden vaak zelfs gemarteld.  Die laatste getrouwen worden de hoofdrolspelers in de gevoerde onderzoeken.  Zij zijn de belangrijkste getuigen.  Die getuigenverklaringen vormen ook de basis voor uw onderzoek.  Getuigenverklaringen, waartoe u eindelijk toegang krijgt.
 
Beste Lana.  Beste Jean-Christophe.  Jullie brachten mij terug naar de Tweede Wereldoorlog.  Naar de Koude Oorlog.  Naar het Rusland van vandaag.  Die drie reizen in de tijd brengen jullie samen in één spannend, rijkelijk gedocumenteerd boek.  Dat boek heb ik gelezen.  Ik wil jullie danken dat ik over jullie schouders mocht meekijken.  Dat ik medespeurder mocht zijn in het ontrafelen van de waarheid.  Want dat is wat zeker is, uw boek brengt die lang gezochte en zekere waarheid.  Een mens heeft waarheden nodig.  Op los zand kan geen leven gebouwd worden.  Ik wil jullie dus danken voor die ene extra zekerheid.
 
Met vriendelijke groeten.

dinsdag 27 november 2018

Mijn reisverhaal Iran. Dag 13: Isfahan - Teheran.

Wij zijn voldoende hersteld.  Een goede nachtrust kan wonderen doen.  Wij beseffen dat reizen als de Ronde van Frankrijk is.  Gisteren was een zware bergrit.  Vandaag wordt het een tussenetappe.  De klassementrijders mogen zich even wegstoppen.  Vandaag moeten de sprinters aan het werk.  Ik voel mij geen klassementrijder.  Spurtersbenen heb ik niet.  Het zal dus rustig blijven vandaag.  Gewoon achterover leunen.  Rondkijken en genieten.  Maar bovenal rusten.  Veel rusten.  Want Teheran wacht.  Daar vallen ook vele dingen te beleven.  Daar vallen ook vele dingen te zien.  Wij moeten dus klaar zijn.
 
We zijn op weg naar Teheran.  Toch vergeten we Isfahan niet.  Eén ding houdt ons bezig.  Op één ding hadden we graag een antwoord.  We hebben nu enkele dagen rondgelopen in Isfahan.  We hebben rond gekeken.  We hebben geobserveerd.  Aandacht hadden wij voor de details.  Voor de bijzonderheden.  Eén van die bijzonderheden was het grote aantal tweelingen.  Naast de neuscorrectie was dit misschien één van de andere eyecatchers.  Een verklaring voor deze sterke vertegenwoordiging zou de aanwezigheid van een fertiliteitskliniek kunnen zijn.  Dit lijkt ons aannemelijk.  Of zou het dan toch eerder toeval zijn? Een samenspel van allerlei toevalsfactoren?
 
Isfahan vervaagt.  Teheran komt dichterbij.  Op de bus moet ik denken aan ons gesprek met die Iraanse jongen bij de Imammoskee.  Wij hadden het over homoseksualiteit.  Geen enkel onderwerp gingen wij uit de weg.  Alles leek bespreekbaar.  Hij weet best dat homoseksualiteit bestaat in Iran.  Hij zal het bestaan ervan niet ontkennen.  Zoals president Ahmadinejad ooit deed.  Toch lacht onze gesprekspartner een beetje zenuwachtig.  Terwijl hij over andere onderwerpen vlotjes meepraatte, is hij nu eerder stil.  Onwennigheid, zo lijkt het wel.  Hij trok grote ogen toen wij vertelden dat in ons land homo’s en lesbiennes konden trouwen.  Dat zij kinderen konden hebben.  Vrijheid? Hij leek te beseffen dat Iran nog een lange weg heeft af te leggen.  Hij wou niet meteen de grote sprong voorwaarts maar kleine stapjes zouden toch mogen gezet worden.  Zodat eenieder zich zou kunnen ontplooien.  Zonder zich geremd te hoeven voelen.  Zodat eenieder zou kunnen zijn wie hij of zij werkelijk is.  In volle openheid.  Jawel, niet enkel Martin Luther King had een droom.  Deze jongeman had er ook één.
 
Op homoseksualiteit zou in Iran de doodstraf staan.  Die doodstraf wordt tot op vandaag nog steeds uitgevoerd.  Of vervangen door honderd zweepslagen.  Afhankelijk van de ‘mildheid’ van de rechter.  Wij vinden dit één van de akelige kantjes van dit land.  Dit vraagstuk willen we opgelost zien.  Wij willen duidelijkheid.  Willen niet twijfelen.  Daarom leggen wij het voor aan onze gids.  Hij is Iraniër.  Hij moet het weten.  Hij nuanceert.  De praktijk zou verschillen van de theorie.  In de praktijk zou alles anders zijn.  Hij geeft toe dat homoseksualiteit niet getolereerd wordt maar voegt er aan toe dat stiekem alles kan.  Zo zou de app Grinder, de Tinder voor de LGBT gemeenschap, steeds meer worden gedownload en zouden er verschillende parken zijn in het land waar LGBT’ers samenkomen.  Enige nuance mag dus aangebracht worden.  Toch is er nog een hele weg af te leggen.  Van stiekem weggeborgen tot volledige openheid.  Het zal nog vele jaren vergen.
 
Diezelfde nuance dient misschien ook aangebracht te worden in dat andere debat.  Het debat over de hoofddoek.  Die hoofddoek is verplicht voor alle meisjes vanaf negen jaar.  Ondanks die verplichting zien wij toch heel wat bewegen.  Iraanse vrouwen proberen zich steeds westerser te kleden en gaan steeds soepeler om met alle strenge regels.  Veel voornamelijk jonge vrouwen hebben de hoofddoek losjes op hun hoofd hangen.  Vaak komt ook het haar vanonder de hoofddoek.  Dit hebben we gezien in Isfahan.  Dit zullen we zien in Teheran.  De jeugd lijkt op een creatieve manier om te gaan met de kledingvoorschriften.  
 
Maar er is niet enkel die creatieve omgang met de voorschriften.  De tegenstand tegen de hoofddoek groeit.  Zo blijkt uit een onderzoek van het Iraanse parlement dat een meerderheid van de Iraanse vrouwen helemaal geen hoofddoek wil dragen.  Uit die studie blijkt dat vijfenvijftig procent van de vrouwen vindt dat het dragen van een islamitische hoofddoek niet langer een verplichting zou mogen zijn.  Een grote meerderheid daarvan gaf aan geen hoofddoek meer te dragen indien het niet verplicht zou zijn.  Vooral hoger geschoolde vrouwen zouden zich kanten tegen de hoofddoek.  Die groeiende tegenstand blijkt niet enkel uit die studie.  Dappere vrouwen verenigen zich en hebben de woensdag uitgekozen als hun dag van protest.  Op die Witte Woensdagen trekken vrouwen met een witte sluier de straat op om die ’s middags op een centraal punt af te nemen.  De hoofddoek? Het lijkt geen evidentie meer.  Dat horen we ook vaak in gesprekken met jongeren.  Zij verwachten dat de hoofddoek uit het straatbeeld zal verdwijnen.  Niet onmiddellijk.  Niet overal.  Eerst in de steden.  Later in het hele land.  
 
Die verplichting gaat terug tot de Iraanse revolutie.  In 1979.  De grote man achter die revolutie was ayatollah Ruhollah Khomeini.  Naar zijn graf zijn wij vandaag op weg.  Vandaag zullen wij het mausoleum van Khomeini bezoeken.  Het ligt aan de snelweg die Teheran met Ghom verbindt.  Wij zullen even de snelweg verlaten om één van de grootste moderne islamitische constructies in de hele wereld te bezichtigen.
 
Van Khomeini wordt gezegd dat hij van bescheiden afkomst was.  Die bescheidenheid trok hij door in zijn levensstijl.  Van wilde uitspattingen kon hij heel waarschijnlijk niet beschuldigd worden.  Maar na de dood wordt alles anders.  De dode heeft geen enkele inspraak in de manier waarop de dode zal herdacht worden.  In de manier waarop de dode zal aanbeden worden.  Vaak hebben volgelingen of sympathisanten heel andere ideeën.  Zij hebben lak aan bescheidenheid.  In hun ogen kan enkel luxueuze en protserige grootsheid eer doen aan hun reddende heiland.  Dat merken wij als wij arriveren bij het mausoleum.  Dit is groots.  Dit is enorm.  Dit is meer dan enkel maar een graf.  Hier treffen we, behalve het mausoleum, ook winkelgalerijen, hotels en zelfs een theologische universiteit.  Zoals ik al zei, dit is groots.
 

 
Onmiddellijk springen de vier minaretten in het oog.  Elk eenennegentig meter hoog.  U zou kunnen denken dat die getallen willekeurig zijn.  Dat zomaar werd gekozen voor vier.  Dat zomaar werd geopteerd voor eenennegentig.  Dat te veronderstellen zou fout zijn.  Die getallen hebben een betekenis.  Een verborgen boodschap.  Enkel te lezen door intimi.  Of door gidsen, die niet vies zijn van enig opzoekingswerk.  Zo zouden de vier minaretten verwijzen naar de vier kinderen van de imam terwijl de hoogte van eenennegentig meter de 91 levensjaren van de imam zou symboliseren.  Een mausoleum kan blijkbaar niet zonder de nodige symboliek.
 
Maar er is niet enkel de symboliek.  Er is ook het goud.  Het vele goud.  Soms wordt wel eens gezegd dat het niet al goud is wat blinkt.  Schijn zou bedriegen, dat wordt dan bedoeld.  In, op of rond een mausoleum is evenwel geen plaats voor schijnheiligheid.  Alles moet oprecht zijn.  Moet echt zijn.  Wat men hier aan goud ziet, moet dan ook echt zijn.  Dat is het ook.  Zowel de minaretten als de koepel zijn volledig met bladgoud bedekt.  Bescheidenheid? Ik dacht het niet.  Ik moet denken aan die vele ‘wijze raadgevingen’ in het Iraanse straatbeeld.  Op spandoeken wordt de gelovige via Koranverzen aangemaand nederig te zijn.  Die vraag om nederigheid plaats ik tegenover dit mausoleum.  Ik kan enkel besluiten dat er een grote discrepantie bestaat tussen woord en daad.  Tenzij er voor leiders toch andere regels zouden gelden.
 

 
Om binnen te gaan is het niet zo eenvoudig.  Veiligheidsmaatregelen zijn streng.  Vorig jaar nog was het mausoleum doelwit van een aanslag.  In het mausoleum blies een zelfmoordterrorist zich op.  Die aanslag zindert nog na.  De veiligheidsdiensten zijn alert.  Een mens kan hier niet zomaar binnen.  Grapjes worden best niet gemaakt.  Hier heerst bittere ernst.  Netjes de rij volgen.  Luisteren naar de instructies van de veiligheidsagenten.  Tassen en rugzakken openmaken als het gevraagd wordt.  Zonder morren.  Gehoorzaamheid en volgzaamheid, dat lijkt hier de aangewezen houding.
 
Zonder al te veel poeha passeren wij de controles.  Met een glimlach op het gezicht knikken wij de agenten toe.  Dat lijkt steeds weer te werken.  Vriendelijkheid verleidt mensen.  Doet een beroep op de warme kant van mensen.  Dat denk ik toch.  Dat meen ik toch.  Een lachend gezicht krijgt zo veel meer gedaan dan een nors kijkend gezicht.  Jawel, een lachend gezicht haalt het op de strengste voorzorgsmaatregelen.  Met die Bond Zonder Naam filosofie stappen wij gezwind doorheen alle mogelijke barrières.  Wij staan in het mausoleum.
 
Ik moet denken aan het treinstation in New York.  Grand Central Terminal.  Maar dan zonder de drukte.  Zonder de hectiek.  Hier heerst rust.  Hier heerst kalmte.  Jawel, er is volk.  Maar de gasten zijn verspreid over een grote oppervlakte.  Bovendien nodigt het mausoleum uit tot stilte.  Kinderen lopen rond.  Spelen spelletjes.  Maar in alle stilte.  Families zitten samen.  Houden hun picknick.  Maar in alle stilte.  Gelovigen prevelen hun gebeden.  Doen een schietgebedje voor familie en vrienden.  Maar in alle stilte.  Hier gebeurt veel.  Heel veel.  Maar telkens in stilte.  Ayatollah Khomeini lijkt te waken over de orde.  Lijkt nog respect af te dwingen.  Zijn geest lijkt hier rond te waren en iedereen aan te manen tot die heerlijk aandoende stilte.
 

 
Bij het buitengaan raak ik aan de praat met een veiligheidsagent.  Hij vraagt mij waar ik vandaan kom.  Ik ervaar die vraag niet als een securitycheck.  Eerder lees ik in die vraag een uitnodiging tot een gesprek.  Ik aanvaard de uitnodiging en antwoord de man.  België, zeg ik.  Hij kent mijn land maar is er nog nooit geweest.  Toch kent hij best wel een aantal interessante weetjes.  Vanwaar die kennis, vraag ik hem.  Internet is het antwoord.  Op internet surft hij de wereld rond.  Op die surfreis kwam hij ook in België.  Hij vertelt mij over Kaveh Rezaei.  Een Iraans voetbalinternational.  Op het moment van ons gesprek speelde hij in België.  Bij Sporting Charleroi.  Nu is hij basisspeler bij Club Brugge.  Wij praten met elkaar.  Losjes.  Vlotjes.  Al pratend stel ik vast dat achter dat uniform en machinegeweer ook maar een gewone, jonge jongen schuilt.  Een jongen, geïnteresseerd in voetbal.  Zoals overal elders in de wereld.
 

 
 
Vóór we de bus opstappen passeer ik langs enkele kraampjes.  In één daarvan wordt vrouwenlingerie verkocht.  Open en bloot.  Niks wordt weggeborgen.  Alles wordt getoond.  Hier lijkt alle schroom gebannen.  Ik denk terug aan Isfahan.  Daar hadden wij ook lingeriewinkels gezien.  Toch was er een belangrijk verschil met hier.  In Isfahan werd de etalage aan het oog onttrokken door een gordijn.  Een gordijn moest de nieuwsgierige ogen weghouden van het prikkelende en fantasie voedende textiel.  Om dat grote verschil kan ik enkel lachen.  Ayatollah Khomeini lag bij leven aan de basis van de verplichte hoofddoek voor vrouwen.  Na zijn dood lijkt lingerie minder aanstootgevend te zijn dan vrouwenharen.
 
Bij het mausoleum ligt Behesht-e Zahra, de immense begraafplaats van Teheran en een van de grootste ter wereld.  Voldoende groot om een bezoek te verrechtvaardigen.  We beperken ons bij dit bezoek tot de Martelarenbegraafplaats.  Vele martelaren liggen hier begraven.  Heel veel.  Ik moet denken aan het Britse Tyne Cot Cemetery bij Passendale.  Daar liggen ook de gesneuvelden van een oorlog.  Van een wereldoorlog.  Toch is er dat ene verschil.  Hier worden de gesneuvelden martelaren genoemd.  Ik weet niet wat te denken van dit nuanceverschil.  Is het enkel maar een onschuldig woordspelletje of moet er toch een politieke betekenis aan gekoppeld worden? Ik weet het niet.  In het aanschijn van deze vele doden durf ik hierop geen antwoord te geven.  Doden zijn altijd onschuldig.  Ik kijk om mij heen.  Stel vast dat sommige graven opvallend sober gehouden zijn terwijl andere bijzonder schreeuwerig aangekleed zijn.  In die schreeuwerigheid onderken ik de neiging van de gesneuvelde een held te maken.  Postuum.  De gesneuvelde held kijkt u vanop een foto aan.  In militaire outfit.  Vol lef en branie.  Stoer. 
 
 
Op de Martelarenbegraafplaats heerst een zekere drukte.  Bijna zou ik ‘gezellige’ drukte schrijven maar ik besef dat gezelligheid en begraafplaatsen niet onmiddellijk samengaan.  Vele families zijn naar de graven gekomen.  De graven van een vader.  Van een zoon.  Van een moeder.  Van een dochter.  Van een nonkel of tante.  Zij hebben allerlei zoets meegebracht.  Zoete versnaperingen.  Die worden ons aangeboden.  Weigeren kan niet.  Of mag niet.  Door het aangeboden snoepje op te eten gelooft de familie dat we heel even zullen denken aan hun gestorven familielid.  Wij aanvaarden.  Wij eten.  Veel en lekker.  Maar denken aan de overledene doen wij niet.  Die veronderstelde koppeling blijft uit.
 
 

 
Bij het verlaten van de begraafplaats ontmoeten we een Iraniër.  Hij is met zijn vrouw naar deze plek gekomen.  Wij raken aan de praat.  Ooit was hij in België werkzaam.  In Luik.  De Franse taal is hij nog altijd machtig.  Dat maakt het praten net iets makkelijker.  Hij moet lachen als wij hem vertellen dat wij van België zijn.  Wij lijken plots iets gemeenschappelijks te hebben.  Plots lijken wij deel te zijn van een stuk van zijn levensverhaal.  De man wordt enthousiast.  Hij opent de meegebrachte potten en pannen.  Wij moeten proeven.  Niet één keer.  Wel meerdere keren.  Ik eet en besef dat ik deze man en vrouw zal blijven herinneren.  Niet de doden zal ik herinneren.  Wel de levenden.  Die koppeling lijkt dan weer wel te werken.
 
Het mausoleum.  De begraafplaats.  Wij hebben genoeg tijd doorgebracht bij de doden.  We willen terug naar de wereld van de levenden.  Naar Teheran.  Het is nog een tijdje rijden naar het hotel.  Bij aankomst stellen wij vast dat ons hotel bij de vroegere Amerikaanse ambassade ligt.  Bijna onmiddellijk denk ik terug aan de gijzeling van Amerikanen door Iraanse studenten.  Ik herinner mij de beelden van een bezette ambassade.  Van betogingen tegen de ‘Grote Satan’, de Verenigde Staten.  Dat alles herinner ik mij terwijl ik tegen de ambassademuren aankijk.  Muren die beschilderd zijn met propaganda en antiwesterse slogans.  Tegenover de ambassade worden de Iraniërs en toeristen herinnerd aan de misdaden, gepleegd door de Verenigde Staten.  Die misdaden worden opgelijst op een gebouw.  ’s Avonds wordt die lijst verlicht.  Zodat het dag en nacht duidelijk leesbaar blijft.  Dresden.  Hiroshima.  Irak.  Vietnam.  Drone-strikes.  Zelfs in de denguemug wordt een Amerikaans complot vermoed.  
 
In de gids lees ik dat de ambassade zou opengesteld worden voor het publiek.  Dat is nu al gerealiseerd.  In de ambassade is nu een klein museum gevestigd.  Vandaag zal het niet meer lukken om hier even binnen te springen.  Wij zijn te laat.  Maar morgen moet het lukken.  Morgen, op onze laatste dag.
 
Ik ga slapen en moet denken aan die oorlogen.  Aan die gijzeling.  Hier moet toch een grote wrok leven.  Tegenover Irak.  Tegenover de Verenigde Staten.  Dat zou niet zo blijken te zijn.  Dat wordt ons verteld.  De Iraniërs weten het onderscheid te maken tussen een volk en zijn regering.  Daarom geen kwaad woord over de Irakezen.  Noch over de Amerikanen.  Wel tegenover Saddam.  Want hij maakte van de chaos na de Islamitische Revolutie gebruik om Iran binnen te vallen om zo de belangrijkste speler te worden op de scène van het Midden-Oosten.  Wel tegenover de Westerse regeringen.  Want zij bewapenden Irak tijdens de oorlog en lieten zo toe de oorlog eindeloos te laten aanslepen.  Ik lig in bed en denk deze gedachten.  Ik twijfel of dit verhaal, dat vaak wordt verteld, de officiële versie is of een gekleurde versie.  Ik weet het niet.  Wenkbrauwenfronsend val ik in slaap.
 
Mijn reisverhaal Iran.  Dag 14: Teheran.  Te lezen op dinsdag 04/12/2018.

donderdag 22 november 2018

Uitgelezen: Drie uur. Brief aan Anders Roslund.

Beste Anders,
 
Thrillers? Tot voor kort was het mijn favoriete genre.  Ik verslond die boeken.  Maar dan stopte het plots.  Ik schakelde over naar andere genres.  Het jongetje was een man geworden.  Dat zou een verklaring kunnen zijn.  Ik weet het niet.  Wat ik wel weet, is dat ik mij heel recent opnieuw waagde aan dat ene genre.  Ik ben vijftig geworden.  Misschien verlang ik opnieuw naar dat jongetje.  Dat jongetje, dat een held wenst te zijn.  Dat zou kunnen.  Dat zou best wel kunnen.  Want geef nu toe, wie wenst er geen held te zijn?
 
Die heldenrollen zijn in uw nieuwste boek weggelegd voor Ewert Grens, rechercheur, en Piet Hoffman, ex-infiltrant.  Ik ben slechts een toeschouwer.  Ik sta aan de zijlijn.  Ondanks die afstand voel ik de razernij en de woede, die Ewert Grens ervaart.  Ik blijf er niet ongevoelig voor.  Want wat gebeurt in Stockholm is verontrustend.  Behoorlijk verontrustend.  In een container bij de haven van Stockholm worden drieënzeventig lijken gevonden.  Mensenhandel, zo blijkt.  Rechercheur en infiltrant moeten aan het werk.  Dringend.  Want dit moet opgehelderd worden.  De schuldigen moeten gestraft worden.
 
Ewert Grens en Piet Hoffman hebben reeds samengewerkt.  In andere dossiers.  Nu wordt Piet Hoffman opnieuw ingeschakeld.  Zijn vingerafdrukken worden op één van de lichamen gevonden.  Hij is betrokken partij.  Het lijkt alsof het noodlot beiden opnieuw samenbrengt.  Ewert Grens trekt naar Niger om de medewerking van Piet Hoffman te vragen.  De vroegere infiltrant werkt nu als beveiliger van VN-voedseltransporten in Afrika.  Een laatste keer moet hij zijn medewerking verlenen aan een onderzoek.  Een laatste keer moet hij infiltreren.  De ex-infiltrant stemt toe.  Hij zal doen wat gevraagd wordt.  Om dan eindelijk rust te kennen.  Om dan eindelijk opnieuw bij zijn gezin te kunnen zijn.  Eindelijk.  Definitief.
 
Een internationaal netwerk moet ontmaskerd worden.  Want wat dit netwerk doet, overstijgt Zweden.  Het voert vluchtelingen in een pick-up door de Sahara.  In een overvolle boot gaan diezelfde vluchtelingen over de Middellandse Zee.  Zij worden opgesloten in een vrachtwagen en opgesloten in een vrachtcontainer om uiteindelijk in Zweden aan te komen.  Vele tussenpersonen op de vluchtroute zijn betrokken partij.  Zijn een schakeltje in het grote raderwerk.  Voor die bewezen diensten vraagt elk schakeltje een aandeel in de ‘bedrijfswinst’.  Vluchtelingen betalen veel geld.  Heel veel.  Zonder garantie op een veilige aankomst.  Die garantie wordt niet geboden.  Het verlangen naar een beter leven blijft een gok.  Enkel de smokkelaars hebben zekerheid.  De zekerheid van een blijvende opbrengst.  Want de aanvoer zal niet stoppen.  Zal nooit stoppen.
 
Ik moet mij temperen.  Mij aanmanen rustig te worden.  Het thema kruipt onder mijn vel.  Ik moet vermijden dat mijn brief aan u een politiek statement wordt.  Ik zou het kunnen hebben over het migratievraagstuk.  Ik zou het kunnen hebben over het Europees asielbeleid.  Of beter nog, ik zou het kunnen hebben over de afwezigheid van een Europees asielbeleid.  Maar dat doe ik niet.  Dat wil ik niet.  Ik moet terug naar uw boek.  Dat is het onderwerp van deze brief.  Met die intentie was ik begonnen aan deze brief.  Ik mag niet afwijken.  Nochtans zou u mijn betrokkenheid kunnen toejuichen.  Want in uw nawoord schrijft u dat u de maatschappijkritiek wil integreren in uw verhaal.  Het verhaal van de vluchtelingen raakt mij.  Raakt mij diep.  Het feit dat ik op mijn achterste poten sta, zou u dus kunnen opvatten als een bewijs dat u bent geslaagd in deze opzet.  Maar toch, ik moet terug.  Terug naar het boek.
 
Ewert Grens doet in Stockholm onderzoek.  Piet Hoffman levert vanuit Libië zijn bijdrage.  Puzzelstukjes worden gelegd.  Heel traag.  Heel voorzichtig.  Alles wordt uitgepluisd.  Alles wordt nagekeken.  Tot dat ene moment.  Het moment waarop de volledige puzzel wordt gelegd.  Het moment waarop iedereen wordt ontmaskerd.  Dan gaat het snel.  Weinig tijd wordt gelaten.  Niemand mag de dans ontspringen.  Zowel in Zweden als Libië moeten de schuldigen gestraft worden.  
 
Aanvankelijk kon ik uw boek nog aan de kant leggen.  Ik slaagde er in enkele pauzes in te lassen.  In het begin loopt het onderzoek vaak vast.  Komt het uit op een dood spoor.  Dat aarzelende en twijfelende ritme van het onderzoek laat pauzeren toe.  Ik blijf niet in het boek.  Ik kan mij losmaken van het boek.  Bij elke nieuwe wending in het onderzoek kan ik even ademhalen.  Dat verandert bij het ingaan van de finale.  Dan wordt alles anders.  Dan lijkt het alsof ik in het boek stap.  Alsof ik naast Piet sta.  Alsof ik naast Ewert sta.  Vluchten kan nu niet meer.  Ik moet blijven.  Ik moet verder lezen.  Tot het einde.  Zonder stop.  Zonder halte.  Niet langer ben ik een lezer.  Die rol schud ik van mij af.  Lezen doe ik niet meer.  Ik beleef.  Intens.  Ik wil ingrijpen.  Ik wil waarschuwen.  Ik wil waken.  Ik wil alles.  Om toch maar zeker te zijn dat het goed komt.  Dat het uiteindelijk goed komt. 
 
Ik raas doorheen het boek.  Net als in het boek tel ik de minuten weg.  Drie keer zestig minuten hebben Ewert en Piet.  Slechts drie uur hebben zij.  In deze brief zou ik u de redenen kunnen meegeven voor die plotse tijdsdruk.  Ik zou u kunnen meegeven waarom alles plots binnen die drie uur moet afgehandeld worden.  Dat doe ik niet.  Ik zou anderen, die het boek wensen te lezen, het plezier ontzeggen.  Dat wil ik niet.  Ik kan enkel zeggen dat het klopt.  Ik kan enkel zeggen dat ik de klok de minuten hoor wegtikken.  Dat ik de angst, de spanning en de twijfel in de ogen van Ewert en Piet zie.  Drie uur, het is niet veel.  Maar het moet.  Het moet om gerechtigheid te doen zegevieren.
 
Het was lange tijd geleden dat ik nog eens een thriller las.  Dat heb ik nu gedaan.  Man, man, man, wat een belevenis.  Pas nu kan ik mij de redenen herinneren waarom ik ooit thrillers las.  Vaak en veel.  Ik herinner mij de betrokkenheid.  De betrokkenheid om mee te werken aan de uiteindelijke ontmaskering.  Ik herinner mij de gedrevenheid.  De gedrevenheid om dat ene, ultieme bewijs aan te dragen.  Ik herinner mij de drang.  Die drang om te lezen.  Om te blijven lezen.  U hebt mij al die redenen opnieuw aangereikt.  

Nog één ding wil ik u meegeven.  Bij het lezen van uw boek moest ik denken aan dat ene liedje van Arbeid Adelt.  Dat liedje waarin Marcel Vanthilt die drie woorden steeds maar weer herhaalt.  Spannend, spannend, spannend.  Het gebeurde elke keer weer als ik naar uw boek greep.  Telkens weer dat liedje.  Uw boek was spannend.  Ik zou het drie keer kunnen herhalen.  Toch doe ik het niet.  Omdat u mij niet zou kunnen betichten van na-apen.  Maar dan denk ik dat u dat helemaal niet zou doen.  Ik zeg het dus toch.  Uw boek was spannend, spannend, spannend.  Om dan toch enigszins origineel te zijn, zeg ik het nog een vierde keer.  Uw boek was spannend.
 
Beste Anders.  Niet enkel wil ik u danken voor uw boek.  Bovenal wil ik u danken dat ik opnieuw dat jongetje werd.  Want dat was ik tijdens het lezen van uw boek.  Dat jongetje, dat zo gek is op avonturen.  Dat ventje, dat bang is van gevaar maar er toch ook op kickt.  Het was een heerlijk gevoel.  Het was een fantastisch boek.  U bezorgde mij een fijne tijd.
 
Met vriendelijke groeten.