dinsdag 20 november 2018

Mijn reisverhaal Iran. Dag 12: Isfahan.

De laatste dag in Isfahan.  We trekken de rivier over.  Aan de andere kant van de Zayandeh Rud ligt de Armeense wijk.  Daar gaan we heen.  Dat doen we niet te voet.  We nemen de taxi.  Er zijn twee opties.  Wij kunnen kiezen voor de officiële of de collectieve taxi.  Het belangrijkste verschil tussen beide is dat men de collectieve taxi met meerdere personen deelt.  Mannen en vrouwen mogen naast elkaar zitten.  Er zal niet vreemd opgekeken worden.  In tegenstelling tot de officiële taxi.  Daarin kan men als man enkel alleen reizen of in het gezelschap van de vrouw.  Man en vrouw als een getrouwd koppel dan welteverstaan.  In een officiële taxi zijn andere opties niet mogelijk.  Hierover wordt niet onderhandeld.  Een taxi nemen in Iran? Het is geen evidentie.  Regeltjes moeten gevolgd worden.  Die regeltjes hoeft men dan ook te kennen.  Op voorhand.  Want dat zal onze keuze bepalen.
 
We beginnen bij de Kelisa-ye Vank.  Bij het binnengaan van de Vank- of Heilandkathedraal springt één ding meteen in het oog.  De Armeense kwestie is prominent aanwezig.  Wij kunnen er niet om heen kijken.  Die kwestie slaat u meteen in het gezicht.  De Armeense kwestie is een diplomatisch eufemisme.  Hiermee wordt eigenlijk de Armeense genocide bedoeld.  Maar die woordkeuze blijkt gevoelig te liggen.  Vraag dat maar aan president Erdogan van Turkije.  De Turkse overheid erkent dat er misdrijven zijn gepleegd, ook door militairen, maar dat van een vooropgezet plan tot uitroeiing geen sprake was.  Hierover valt niet te discussiëren.  Dat is het officiële beleid.  Het aan de kaak stellen van de Armeense genocide is zelfs strafbaar.  Op grond van één welbepaald artikel uit de Turkse strafwet, dat belediging van het Turks zijn strafbaar stelt.  Maar Iran is geen Turkije.  Hier kan vrijuit gesproken worden.  Toch over de Armeense kwestie.  Hier, bij deze kathedraal, wordt aangeklaagd.  Wordt herinnerd.  Hier, bij deze kathedraal, geen omzwachteld taalgebruik.  Hier wordt gezegd waar het op staat.  Duidelijkheid.  Geen verhullend diplomatiek woordgebruik.
 


 


Zelfs de kinderen lijken een mening te hebben.  Op het binnenplein van de kathedraal hangen tegen een gevel kindertekeningen.  Tekeningen, die hun versie van de feiten moeten weergeven.  De interpretaties zijn velerlei.  Zoals ook het artistieke talent sterk varieert.  Sommige kinderen mogen zich beroepen op enig artistiek talent.  Anderen dan weer niet.  Toch is er één constante.  Zowel in de interpretatie als in de aanwezigheid van kunstzinnigheid.  In al die tekeningen merk ik dat mensjes door kinderen steeds weer op dezelfde manier worden getekend.  Overal ter wereld op dezelfde manier.  Alsof er een internationale kindercode lijkt te bestaan.  Alsof ooit ergens op een wereldconferentie eenduidig werd beslist hoe mensjes dienen getekend te worden.  Eén ronde en vele streepjes.  De simpelste manier.  Door iedereen begrepen.
 
De Vankkathedraal lijkt de meest populaire.  Toeristen stromen hier toe.  Op het binnenplein.  In de kathedraal.  In het museum.  Overal is het druk.  Dit moet gezien worden.  Te oordelen aan de massa bezoekers kan dit de enige conclusie zijn.  Nochtans bestaat er een alternatief voor deze topper.  Een alternatief waar men in alle rust kan rondkijken.  Wij gingen naar de Bethlehemkerk.  In de buurt van de kathedraal.  Echt ver hoeven we niet te lopen.  In onze reisgids lezen we dat de kerk slechts sporadisch open is.  Wij hebben echter geluk.  Wij kunnen zomaar binnenstappen.  Na het kopen van een ticketje weliswaar.  Het verschil met de kathedraal is bijna onbestaande.  Beide kerken lijken bijna identiek.  Toch is er dat ene, aangename verschil.  Hier loopt minder volk.  Heel wat minder.  Wij zijn helemaal alleen.  In alle stilte kunnen wij de prachtige muurschilderingen en de schitterende koepel bekijken.  We nemen onze tijd.  We hoeven niet onmiddellijk weg.  Rustig nemen wij de stilte in ons op.  In de hectiek van het dagelijkse leven kan een mens zich al eens afvragen wat genieten eigenlijk betekent.  Wat genieten eigenlijk is.  Op dit binnenplein kan ik mij daaromtrent een goed idee vormen.  Ik lijk het te begrijpen.
 

 
We lopen doorheen de Armeense wijk Jolfa.  De sfeer is anders.  Meer Westers.  Dat merken wij aan de winkels.  Aan de bars.  Alles lijkt hier peis en vree.  Toch kende deze wijk ook zijn donkere tijden.  In de zeventiende eeuw werden vele Armeniërs naar Isfahan gehaald.  Om de handel nieuw leven in te blazen.  Aanvankelijk had sjah Abbas I met dit initiatief veel succes.  Zijn plannen leken te werken.  De intense commerciële activiteit zorgde voor weelde en voorspoed.  Zowel de Iraniërs als de Armenen leken te profiteren van deze kans.  Blijkbaar leek toen niemand van Bredero gehoord te hebben.  Was dat wel zo geweest, hadden ze geweten dat het kan verkeren.  Dat gebeurde ook.  De opvolgers van Abbas I maakten het leven van de Armenen wat moeilijker.  De Armenen werden vervolgd.  Goederen werden verbeurd verklaard.  Hoge belastingen werden geheven.  Het lijkt wel alsof elke geschiedenis toch zijn zwarte bladzijde moet hebben.  Maar bladzijden kunnen omgeslagen worden.  Zelfs zwarte.  De hemel klaarde opnieuw op.  Vandaag is Jolfa opnieuw een levendige wijk.  De wijk bruist.  De wijk leeft.
 
Toch keren we terug.  We gaan opnieuw het water over.  Daarvoor kunnen we over meerdere bruggen.  De keuze is ruim.  Het verschil is groot.  Als wij dan toch over een brug moeten, kiezen we voor de schoonste.  Of toch één van de schoonste.  We gaan over de Si-o-Se Pol, ontworpen door een legergeneraal ten tijde van sjah Abbas I.  De brug is 147 meter lang en telt 33 bogen.  Deze brug kan men niet zomaar overwandelen.  Dat zou niet juist zijn.  Men zou uit de toon vallen.  Want hier wordt niet gewandeld.  Hier wordt geslenterd.  Geflaneerd.  Gekuierd.  Dit is de place m’as-tu vu.  Hier wordt gekeken.  Hier wordt bekeken.  Vrienden spreken hier af met elkaar.  Families treffen hier elkaar.  Deze brug is een sociale ontmoetingsplaats.  Net op die plaats komen wij ons melden.  Dan gebeurt wat al zo vele keren is gebeurd.  Wij worden aangesproken.  Mensen willen met ons op de foto.  Willen ons op Instagram.  Nooit verveelt het.  Integendeel.  Deze vluchtige contacten vind ik best wel grappig.  Die speelse interesse doet ons welkom voelen.  Stelt ons gerust.  Stelt ons open.  Wij blijven hangen.  Zoals alle Iraniërs.  Gaan even aan de kant.  Om te zien hoe het leven loopt.  Het dagelijkse leven.
 
Het lijkt heel misschien vreemd een hotel op de lijst van toeristische bezienswaardigheden te weten maar dat is wat gebeurde met het Abassi Hotel.  Dit hotel is gevestigd in een oude karavanserai.  Deze karavanserai werd ooit gebouwd om de nabijgelegen theologische school te financieren.  In reisboeken lees ik dat hotelgasten worden ondergedompeld in de sfeer van die vroegere tijden.  Die sfeer willen wij opsnuiven.  Willen wij ervaren.  Daarom een klein ommetje langs het hotel.  In ons nog ‘jeugdige’ bestaan hebben wij al heel wat gezien.  Toch zijn wij onder de indruk van de grandeur van deze plek.  De overdadige luxe springt meteen in het oog.  Die luxe van de huidige tijden verdringt de sfeer van weleer.  Die proef ik niet.  Die vind ik niet.  Die sfeer lijkt wel vervlogen.  Binnen het hotel lijkt of is alles nog adembenemend mooi maar buiten verwatert die schoonheid.  Verdampt die schoonheid.  Het lijkt wel een themapark.  
 
 
Die sfeer van weleer vinden wij dan wel terug in de Madresse-ye Chahar Bagh.  Deze ‘Koranschool van de moeder van de sjah’ voelt authentiek.  Afwezigheid van luxe doet de architecturale pracht volledig tot zijn recht komen.  Vandaag blijken wij het geluk aan onze kant te hebben.  Als niet-moslim is het niet altijd mogelijk dit gebouw te betreden.  Een glimp vanuit het voorportaal is vaak het enige wat aan niet-moslims wordt gegund.  Vandaag is het anders.  Wij mogen binnen.  Geen enkel probleem.  We gaan binnen.  Het lijkt alsof wij de stad buitensluiten.  Het wordt stil.  Het wordt rustig.  Een ideale omgeving voor studenten.  Studie vraagt aandacht.  Aandacht vraagt stilte.  Dat wordt hier ruimschoots geboden.  Wij passeren langs de studentenkamers.  Verspreid over twee verdiepingen.  Bijna geluidloos schrijden wij doorheen de open binnenplaats.  Stilletjes passeren wij langs het waterbekken.  Langs eeuwenoude bomen.  Wij willen niet storen.  Studeren, dat is wat hier moet gebeuren.  Wij zoeken geen contact.  Zelfs niet als wij één student op zijn terrasje voor zijn kamer zien zitten.  Hij heeft geen studieboeken bij zich.  Toch durven we hem niet aan te spreken.  Het gebeurt ons niet vaak maar hier voelen we schroom.  Alsof wij indringers zijn.  Alsof we hier niet horen te zijn.  
 


 


 
Wij wandelen nog even langs de Zayandeh Rud.  Dit is Perzisch voor ‘Rivier die leven geeft’.  Over die poëtische naam kan vandaag wel wat gezegd wordt.  Veel leven zal deze rivier niet meer schenken.  De rivier staat droog.  Wij wandelen enkel langs de herinnering aan een waterloop.  Vele oorzaken kunnen aangewezen worden voor het droogstaan.  De bevolkingsgroei.  De industrialisering.  De uitbreiding van de landbouwgebieden.  Het ontbreken van een doordacht waterbeleid.  Ondanks die vele oorzaken lijkt de Iraniër toch nog te hopen op betere tijden.  Aan de oever staan sierlijke peddelbootjes waterloos te wachten.  Ooit zal het beteren.  Dat lijken die bootjes te willen zeggen.  Een verloren strijd, denk ik.  Maar ik zeg het niet luidop.  Ik wil hen de hoop niet ontnemen.  Hoop doet immers leven.  Dat wist Will Tura al.
 

 
 
 
We worden moe.  Heel moe.  Toch willen wij nog naar de Masjed-e Jame.  De indrukwekkende grote Vrijdagmoskee.  Een samensmelting van verschillende islamitische bouwstijlen.  Dit moet gezien worden.  Daar moeten wij heen.  Voor deze laatste krachtinspanning spreken wij ons nog even moed in.  Wij laden onze batterijen vol.  Doorheen de Qaysariye-bazaar strompelen wij naar die ene moskee.  Wij zijn moe.  Onze focus staat echt niet scherp.  De concentratie zijn wij kwijt.  We lopen maar wat.  Dat betalen wij meteen.  Wij zijn de weg kwijt.  De moskee lijkt ons te ontglippen.  Maar dan gebeurt het wonder.  Allah lijkt ons genadig.  Vele vriendelijke zielen hebben ons de weg getoond.  Soms zijn zij met ons meegegaan.  Om zeker te zijn dat wij toch juist zouden wandelen.  Het heeft geholpen.  Uiteindelijk stappen we door de poorten van de Vrijdagmoskee.  Wat een schitterend einde van onze laatste dag in Isfahan had moeten worden, wordt een tegenvaller.  Nauwelijks zien wij de schoonheid van deze plek.  Die schoonheid ontglipt ons.  Wij zijn niet langer in staat die waar te nemen.  U zou ons het verwijt kunnen maken gevoelloze cultuurbarbaren te zijn.  Dat zouden wij kunnen begrijpen.  Toch menen wij dat wij een aantal factoren naar voor kunnen schuiven, die in ons voordeel pleiten.  Het regent.  Wij hebben het koud.  We zijn moe.  Onze benen voelen we bijna niet meer.  Tot slot zijn er die verwachtingen.  Die waren te hoog.  De grootste.  De mooiste.  De oudste.  In ons hoofd had zich een beeld genesteld.  Een ideaalbeeld.  Dat bestaat niet.  Dat hadden we moeten weten.  Helaas.  De confrontatie werkt enige teleurstelling in de hand.  Een ander moment, een ander oordeel.  Andere omstandigheden, een ander oordeel.  Dat beseffen wij maar al te goed.
 
 
Wij nemen de taxi terug.  Naar het hotel.  Naar ons bed.  Wij zijn op.  Rust, dat is het enige dat wij willen.  Rust en slaap.  Afscheid nemen van het Meidan-e Emam zal niet meer lukken.  Dat zal voor een ander leven zijn.  Nu enkel slaap.  Slaap.  Slaap.  En nog eens slaap.  Isfahan is mooi.  Heel mooi.  Maar vermoeiend.  Verdomd vermoeiend.
 
Mijn reisverhaal Iran.  Dag 13: Isfahan – Teheran.  Te lezen op dinsdag 27/11/2018.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten