Wij worden wakker in de stad van poëzie en rozen. Zo wordt Isfahan ook genoemd. Gisteren hadden wij heel kort kennisgemaakt
met de stad. Korte kennismakingen vragen
gevolgd te worden door een grondigere studie.
Dat zullen wij vandaag doen.
We keren terug naar het Meidan-e Emam.
Van hieruit starten wij onze expeditie.
Toch nog snel even twee dingen over dit grote plein. Twee dingen, die gisteren over het hoofd
werden gezien. Korte kennismakingen
blijken dan toch telkens weer onvolledig.
Aan die onvolledigheid hopen wij vandaag wat te doen.
Op het plein staat een bijna onopvallende herinnering aan polo, een
van oorsprong Iraanse sport. De
originele doelpalen staan nog altijd rechtop.
Aan de ingang van de bazaar en aan de ingang van Masjed- Emam. Aan die moskee staan we te gapen naar die
doelpalen. Polo was niet bij oorsprong
de rijkeluisport, zoals wij die nu kennen.
Tot die rijkeluisport is polo verworden in de loop van de
geschiedenis. Aanvankelijk was het
bedoeld ter vervolmaking van de soldaten.
Van de ruiters. In dat streven
naar vervolmaking bleek polo nuttig te zijn.
Er is niet enkel dat sportieve feit, waar wij gisteren overheen
keken. Er is ook dat architectonische
gegeven. Dat ene gegeven houdt verband
met de oriëntatie van het plein. Het
plein zou niet in lijn staan met Mekka.
Dat wisten wij niet. Dat voelden
wij niet. Maar dat ene gegeven heeft zo
zijn implicaties op de bouw van de Imammoskee, de Masjed-e Emam. De zuid-iwan met mihrab (gebedsnis) werd
daarom 45° meer naar rechts gekeerd. Zo
ligt deze niet op de as van het toegangsportaal maar ligt deze wel
overeenkomstig de richting van Mekka.
Het kan een detail lijken. Toch
is het dat niet. Details bestaan niet in
religies. Alles is van een onmetelijke
belangrijkheid en diepzinnigheid. Om tot
die immense diepzinnigheid te komen, is vaak een architecturale ingreep
nodig. Zoals hier.
Binnen de Imammoskee wordt een misverstand rechtgezet. Dat is wat moet gebeuren met
misverstanden. Die moeten rechtgezet
worden. Steeds heb ik gedacht dat
minaretten bedoeld waren om de gelovigen op te roepen tot het gebed. De muezzin beklimt de minaret om van daaruit
de gelovigen uit te nodigen. Dat is het
beeld dat ik altijd in mijn hoofd had.
Dat is hoe ik meende dat alles gebeurde.
Vandaag wordt dat beeld bijgesteld.
Onze gids vertelt het andere verhaal.
Minaretten zouden enkel bedoeld zijn om het gebedshuis te
lokaliseren. Zodat elke gelovige
gemakkelijk zijn weg zou vinden. Van ver
wijzen de minaretten de weg. Wat dan met
de muezzin? Hoe past deze nog in het verhaal? De gids stelt ons gerust. De muezzin wordt in dit verhaal niet plots
werkloos. Nog steeds roept hij op tot
het gebed. Maar hij doet dat vanuit de
gebedsruimte. Het klinkt
ongeloofwaardig. Om dat ongeloof te
counteren levert hij ons bewijs. Zoals
bij de Ongelovige Thomas. Wij moeten
onze vingers in de wonde kunnen leggen.
Wij moeten zien. Wij moeten
horen. Pas dan zullen wij geloven. De gids vraagt stilte. Ademt in.
Om dan te zingen. Allahu ākbar,
āllahu ākbar. Allahu ākbar, āllahu
ākbar. Het wonder geschiedt. De woorden worden versterkt. Verspreiden zich. Helder en duidelijk. Wij zijn onder de indruk. Niet enkel van de meer dan perfecte
akoestiek. Tevens zijn wij onder de
indruk van het zingen. Dit is
wondermooi. Ontroerend. Het zingen kruipt onder de huid. Nog lang zindert het na. We kunnen het niet zomaar afschudden. Dat lukt niet. Dat willen wij niet. Laat het nog even rondhangen in onze hoofden.
Terwijl ik in de Imammoskee rondloop en de buitengewone architectuur bewonder,
merk ik op meerdere plaatsen die affiches op.
Free friendly talks. De bezoeker
wordt uitgenodigd tot een gesprek.
Waarover dat gesprek moet gaan, wordt niet verduidelijkt. Dat doet mij vermoeden dat de keuze aan
gespreksonderwerpen onbeperkt is. Er mag
vrij gepraat worden. Ik kijk om mij
heen. Ik zie geen enkele
gesprekspartner. Ik zie niemand die mij
uitnodigt. Die mij roept en uitnodigt
aan tafel te gaan zitten. Op een
vriendelijke toon badineren over de problemen van deze tijd, het zou
verhelderend kunnen werken. Toch zal het
niet voor vandaag zijn. Geen
vrijwilligers te vinden. Geen uitdagers
te bespeuren. Het zal voor een andere
keer zijn. Een gemiste kans? Ik weet het
niet.
Wat ik wel weet, is dat wij verder moeten. Vandaag dicteert een drukke agenda ons
handelen. Wij moeten voort. Naar de volgende afspraak. Nu zou u kunnen denken dat reizen behoorlijk
stressvol kan zijn. Dat is niet zo. Die agenda is slechts een leidraad. Die niet stipt dient nagevolgd te
worden. Er kan geschrapt worden. Er kan toegevoegd worden. Het lijstje kan volledig afgewerkt
worden. Het lijstje kan helemaal niet
afgewerkt worden. Dat alles is mogelijk. Omstandigheden bepalen de agenda. Wij laten het gebeuren. Terwijl wij zachtjes die illusie koesteren
alles in de hand te hebben. Reizen kan
verrassend zijn. Dat is de charme van
het reizen. Dat is de aantrekkelijkheid
van het reizen.
Vroeger werden hoogwaardigheidsbekleders en buitenlandse gasten
ontvangen in Ali Qapu. Dat gebouw deed
in vroegere dagen dienst als audiëntie- en ontvangstpaleis. Wij zijn buitenlandse gasten. Wij moeten daarheen. Maar dit zijn de nieuwe dagen. De huidige tijden. Wij worden niet meer ontvangen door sjah
Abbas I de Grote. Noch door één van zijn
opvolgers. Vandaag wandelen wij doorheen
herinneringen aan die namen. Aan die
tijden.
Vroeger was het beter. Dat
wordt wel eens gezegd. Uit mijn mond
zullen die woorden nooit komen. Ik hoed
mij er voor deze woorden ooit uit te spreken.
Het verwijt van verbitterde bejaarde wil ik niet naar mijn hoofd
geslingerd krijgen. Maar toch denk ik
soms te willen terugkeren naar vroegere tijden.
Om mij zo te kunnen inbeelden hoe het toen ooit moet geweest zijn. Die gedachte steekt bij mij de kop op als ik
arriveer op de bovenste verdieping van Ali Qapu. De muziekkamer. Hier werden intieme feestjes gehouden. Hier speelden de koninklijke muzikanten voor
een select publiek. Hier had ik willen
aanwezig zijn. Vandaag zie ik de
schitterend uitgewerkte ornamenten. Toch
wil ik niet enkel dat. Ik wil horen
waarom juist deze ornamenten werden geplaatst.
Want dat gebeurde niet zomaar.
Die hadden een doel. Zij stonden
ten dienste van de akoestiek. Zij
versterkten en verspreidden de muziek doorheen de kamer. Een concertje, gebracht voor de sjah, had ik
willen bijwonen. Helaas. Professor Barabas is een stripfiguur. Zijn teletijdmachine bestaat enkel in de
fantasie. In de stripverhalen. Terugflitsen is geen optie.
De volgende stap had logisch kunnen zijn. Wij hadden het plein kunnen oversteken naar
de Vrouwenmoskee, de Masjed-e Sheikh Lotfollah.
Dat hadden we kunnen doen. Maar
we kiezen voor een andere optie. Wij
gaan even weg van het plein. Via het
Herdenkingspark, achter Ali Qapu, stappen wij naar Chehel Sutun.
Het lijkt wel alsof feesten een van de voornaamste bezigheden waren
van de toenmalige sjahs. In dit Paleis
van de Veertig Zuilen ontvingen sjah Abbas II en zijn opvolgers hun
buitenlandse gasten. De ontvangst kon
zowel gebeuren op het terras als in de audiëntiezaal. Afhankelijk van het humeur van de sjah. Afhankelijk van de weersomstandigheden.
Het Paleis van de Veertig Zuilen is behoorlijk indrukwekkend. Om tot die conclusie te komen hoeven we niet
te wachten tot wij op het eigenlijke terras staan. Dat besluit kunnen wij al vrij vroeg
trekken. Bij het binnenkomen van de
Perzische tuin. Het geheel ademt stijl
en elegantie uit. Tuin en paleis vullen
elkaar aan. Versterken elkaar. Hierover is nagedacht, zoveel is zeker. Toch blijft er één iets knagen in mijn
hoofd. Veertig zuilen? Ik tel en kom uit
bij twintig. Meer zie ik er niet. Ik zie echter één klein detail over het
hoofd. Die twintig zuilen worden
weerspiegeld in het waterbekken voor het gebouw. De rekening is snel gemaakt. Twee maal twintig is veertig. We moeten alert blijven. Aandacht voor de details blijft
noodzakelijk. Want net die details
kunnen het volledige verhaal vertellen.
Net die details kunnen de nodige verklaring aanreiken.
Bij het binnenkomen van het Paleis moet ik even knipperen met de
ogen. Schoonheid went nooit. Geconfronteerd met schoonheid moet ik steeds
heel even wegkijken. Moet ik steeds heel
even knipperen. Om mijn ogen scherp te
stellen. Zodat zij alles kunnen
opnemen. Zodat niks van de waar te nemen
schoonheid verloren gaat. Ik heb
geknipperd. Mijn ogen zijn klaar voor
hun taak. Ik kijk omhoog. Ik kijk om mij heen. Spontaan moet ik denken aan de Sixtijnse
kapel. Dit zou de Iraanse variant kunnen
zijn. Ik weet niet of deze vergelijking
opgaat. Ik durf mij geen kunstkenner te
noemen. Ik kan enkel weergeven wat ik
toen dacht. Op dat moment. Vroeger werd mij bij examens vaak gezegd altijd
bij de eerste gedachte te blijven. Bij
twijfel moest ik trouw blijven aan die eerste gedachte. Ik herinner mij die wijze raad. Ik blijf dus bij die eerste gedachte. Ik kijk en denk aan die prachtige kapel van
Michelangelo.
Chehel Sutun? Het Paleis van de Veertig Zuilen? Ik ben blij even
weggegaan te zijn van het marktplein.
Want dit gebouw is een ommetje waard.
Dit moet gezien worden. Dit
paleis kan best de concurrentie aan met de grote bezienswaardigheden op het
plein. Zeer zeker. Toch keren wij terug naar het Meidan-e
Emam. Nog één ding moeten wij daar
zien. Wij keren terug op onze stappen en
gaan naar de Masjed-e Sheikh Lotfollah, de Vrouwenmoskee.
Bij deze moskee zal u vergeefs zoeken naar minaretten. De moskee werd gebouwd voor de koninklijke
familie en had dus geen publieke functie.
De minaretten moesten het volk niet de weg te wijzen. De leden van de koninklijke familie wisten
waar zij moesten zijn voor het gebed.
Dat volstond. Meer was er niet
nodig.
Wij lopen al een hele tijd rond.
Zijn toe aan een beetje rust. Aan
een beetje koelte. De moskee biedt ons
beiden. Wij gaan neerzitten. Op ons achterste. Tegen de muur. Om datgene te doen wat heel misschien wel het
mooiste tijdverdrijf is. Wij kijken naar
mensen. Stil. Zonder woorden. Het is grappig. Het is altijd weer grappig. Wij stoten elkaar aan. Maken elkaar attent op deze of gene. Mensen doen soms vreemde dingen. Onbewust.
Maar de observator valt het op.
De observator ziet die kleine, vreemde gebaren. Op deze plek hadden wij uren kunnen
zitten. Vervelen zouden wij ons
niet. Nooit. Maar we willen nog even het plein op. Het loopt tegen de avond. Dan komen de mensen naar buiten. Naar het plein. Want hier in Isfahan is het plein een
ontmoetingsplek. Hier wordt afgesproken
met vrienden. Met familie.
Wij zijn nu anderhalve week in Iran.
Ik heb nog niets geschreven over de bevolking van Iran. Over die fijne mensen, die wij de voorbije
dagen gesproken hebben. Ik heb nog niets
geschreven over die oprechte warmte, die wij mochten ervaren in al deze
gesprekken. Ik heb nog niets geschreven
over die welgemeende interesse, die de Iraniërs in al deze gesprekken
tentoonspreidden. Het wordt
hoogtijd. Hoogtijd om dit ‘foutje’ recht
te zetten. Want dit is misschien de
allermooiste troef van Iran. De
mensen. De Iraniërs.
Een gesprek aanknopen is helemaal niet moeilijk. Het gebeurt bijna automatisch. Soms is er dat haantje-de-voorste. Hij of zij heeft geen nood aan een
voorspel. Hij of zij stapt zomaar op je
af. Begint het gesprek. Maar vaak gaat het anders. Heel zachtjes. Volgens een vooraf opgelegde choreografie. Vaak kijkt een groepje ons aan. Dat groepje kunnen vrienden zijn. Kan een gezin zijn. Kan een grotere familie zijn. Binnen dat groepje ontstaat dan enige
deining. Alsof beslist wordt wie van de
groep voorop gestuurd wordt. Dat kan een
tijdje duren. Er wordt dan wat
gelachen. Niet om ons. Zeker niet.
Eerder is het om de onwennigheid te verbergen. Na een tijdje wordt dan één iemand
weggestuurd. Naar ons. Hij moet het pad effenen voor de
anderen. Hij moet het ijs breken. Als de verkenner dan een tijdje met ons
gepraat heeft, volgt de rest van het groepje.
Eén na één. Niet allemaal
tegelijk. Als de groep voltallig is, dan
pas begint het feestje. Dan wordt
iedereen voorgesteld. Dan worden de
verbanden tussen elkaar verklaard. Pas
dan begint het gesprek. Soms
oppervlakkig. Soms heel diepgaand.
Ik moet denken aan die jongeman.
Wij ontmoeten hem aan de Imammoskee.
Wij hadden ons net neergezet.
Wilden net beginnen aan ons broodje.
Hij stapte op ons af. Vroeg of
hij even mocht storen. Hij wou met ons
praten. Had enkele vragen voor ons. Hij vroeg of dat kon. Uiteraard.
Wij zijn welopgevoed. Een
uitnodiging tot een gesprek slaan wij nooit af.
Wij aanvaarden. Benieuwd naar wat
het ons zal leren.
Vragen stellen doet hij niet echt.
Toch niet in het begin. Het lijkt
alsof hij ons zijn plannen wenst voor te leggen. Alsof hij om onze goedkeuring wenst te
vragen. Hij wil weg uit Iran. Naar Australië. Dat vertelt hij meteen. Als binnenkomer kan dat wel tellen. Nu zijn wij het die vragen stellen. Want wij willen begrijpen waarom een jongeman
beslist zomaar alles achter te laten.
Zijn werk. Zijn familie. Lang moet hij niet zoeken om een
antwoord. Het gebrek aan vrijheid begint
te wegen. Die onvrijheid voert hem naar
de regering. Daarop heeft hij
kritiek. Hij wijst op die ongezonde
verwevenheid tussen politiek en godsdienst.
Hij laakt de te grote greep van de godsdienstige leiders op het
democratische proces. Die woorden had ik
niet verwacht uit de mond van een Iraniër.
Toch niet in Iran. Dit is
verhelderend. Dit is leerrijk.
Hij vertelt nog meer. Over zijn
neuscorrectie. Jawel, ook mannen doen
het. Over zijn legerdienst. Twee jaar moest hij in dienst. Tijdverlies, dat was de korte omschrijving
van die legerdienst. Hij vertelt over
zijn vader. Zijn moeder. Zijn zus.
Zijn broer. Vol liefde vertelt
hij over zijn familie. Hij zal hen
missen als hij weggaat uit Iran. Dat
hoeft hij niet te zeggen. Dat voelen
wij. Dat horen wij. Hij vertelt over zijn werk. Over zijn vele jobs. Hij moet geld verdienen. Veel geld.
Dat heeft hij nodig om ooit te kunnen vertrekken.
Wij blijven praten. Voelen
nooit de drang om het gesprek te stoppen.
Hij vertelt zijn verhaal. Wij
vertellen het onze. Zijn ogen worden
groot als wij vertellen over onze vrijheid.
Over wat mogelijk is in ons landje.
Wij zijn blijkbaar nogal enthousiast over ons landje. Dat is telkens zo op reis. Vanop afstand lijkt ons landje al zijn
tekortkomingen te verliezen. Vanop
afstand lijken enkel de voordelen zichtbaar.
Wij moeten nogal overtuigend klinken.
Hij lijkt te gaan twijfelen aan Australië. België lijkt plots een optie.
Wij lachen. Veel en vaak. Wij begrijpen elkaar. Wij lijken te begrijpen waarom hij weg
wil. Uit zijn land. Hij lijkt te begrijpen waarom wij terug
willen. Naar ons land. Het gesprek kabbelt rustig verder. Maar zoals altijd komt er ook aan dit verhaal
een einde. Zelfs in Iran passeert dat
varkentje met een lange snuit waardoor ons vertellingsken uit is. Wij nemen afscheid. Maar eerst nodigt hij ons uit om bij hem
langs te komen. Voor het avondeten. Hij vraagt of het morgen lukt voor ons. Het is niet zomaar een beleefd, weinig
gemeend verzoekje. Het is oprecht. Hij dringt aan. Enkele keren.
Maar helaas. Wij wijzen zijn aanbod
vriendelijk af. Net zoals wij eerder
eenzelfde verzoek afwezen van een zeventienjarig meisje. Wij hebben morgen nog dingen te doen. Met spijt in het hart wijzen wij beide
verzoeken af. Een andere keer misschien,
zeggen wij. Wij lachen. Omdat wij beseffen dat die andere keer
hoogstwaarschijnlijk nooit zal komen.
Wij gaan slapen. In bed moet ik
denken aan die jongeman. Een zekere
tristesse overvalt mij. Omdat ik plots
besef hoe hard het moet zijn te moeten vaststellen dat jouw vaderland je dwingt
om familie en vrienden achter te laten om ergens anders te kunnen genieten van
de volle vrijheid. Een land dat zijn
burgers die vrijheid ontzegt, het zou niet mogen bestaan. Het zou niet mogen bestaan in een ideale
wereld. Ik stel evenwel opnieuw vast dat
die wereld verre van ideaal is.
Uiteindelijk val ik in slaap. Na
veel draaien en keren. Na veel woelen.
Mijn reisverhaal Iran. Dag 12: Isfahan. Te lezen op dinsdag 20/11/2018.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten