dinsdag 27 november 2018

Mijn reisverhaal Iran. Dag 13: Isfahan - Teheran.

Wij zijn voldoende hersteld.  Een goede nachtrust kan wonderen doen.  Wij beseffen dat reizen als de Ronde van Frankrijk is.  Gisteren was een zware bergrit.  Vandaag wordt het een tussenetappe.  De klassementrijders mogen zich even wegstoppen.  Vandaag moeten de sprinters aan het werk.  Ik voel mij geen klassementrijder.  Spurtersbenen heb ik niet.  Het zal dus rustig blijven vandaag.  Gewoon achterover leunen.  Rondkijken en genieten.  Maar bovenal rusten.  Veel rusten.  Want Teheran wacht.  Daar vallen ook vele dingen te beleven.  Daar vallen ook vele dingen te zien.  Wij moeten dus klaar zijn.
 
We zijn op weg naar Teheran.  Toch vergeten we Isfahan niet.  Eén ding houdt ons bezig.  Op één ding hadden we graag een antwoord.  We hebben nu enkele dagen rondgelopen in Isfahan.  We hebben rond gekeken.  We hebben geobserveerd.  Aandacht hadden wij voor de details.  Voor de bijzonderheden.  Eén van die bijzonderheden was het grote aantal tweelingen.  Naast de neuscorrectie was dit misschien één van de andere eyecatchers.  Een verklaring voor deze sterke vertegenwoordiging zou de aanwezigheid van een fertiliteitskliniek kunnen zijn.  Dit lijkt ons aannemelijk.  Of zou het dan toch eerder toeval zijn? Een samenspel van allerlei toevalsfactoren?
 
Isfahan vervaagt.  Teheran komt dichterbij.  Op de bus moet ik denken aan ons gesprek met die Iraanse jongen bij de Imammoskee.  Wij hadden het over homoseksualiteit.  Geen enkel onderwerp gingen wij uit de weg.  Alles leek bespreekbaar.  Hij weet best dat homoseksualiteit bestaat in Iran.  Hij zal het bestaan ervan niet ontkennen.  Zoals president Ahmadinejad ooit deed.  Toch lacht onze gesprekspartner een beetje zenuwachtig.  Terwijl hij over andere onderwerpen vlotjes meepraatte, is hij nu eerder stil.  Onwennigheid, zo lijkt het wel.  Hij trok grote ogen toen wij vertelden dat in ons land homo’s en lesbiennes konden trouwen.  Dat zij kinderen konden hebben.  Vrijheid? Hij leek te beseffen dat Iran nog een lange weg heeft af te leggen.  Hij wou niet meteen de grote sprong voorwaarts maar kleine stapjes zouden toch mogen gezet worden.  Zodat eenieder zich zou kunnen ontplooien.  Zonder zich geremd te hoeven voelen.  Zodat eenieder zou kunnen zijn wie hij of zij werkelijk is.  In volle openheid.  Jawel, niet enkel Martin Luther King had een droom.  Deze jongeman had er ook één.
 
Op homoseksualiteit zou in Iran de doodstraf staan.  Die doodstraf wordt tot op vandaag nog steeds uitgevoerd.  Of vervangen door honderd zweepslagen.  Afhankelijk van de ‘mildheid’ van de rechter.  Wij vinden dit één van de akelige kantjes van dit land.  Dit vraagstuk willen we opgelost zien.  Wij willen duidelijkheid.  Willen niet twijfelen.  Daarom leggen wij het voor aan onze gids.  Hij is Iraniër.  Hij moet het weten.  Hij nuanceert.  De praktijk zou verschillen van de theorie.  In de praktijk zou alles anders zijn.  Hij geeft toe dat homoseksualiteit niet getolereerd wordt maar voegt er aan toe dat stiekem alles kan.  Zo zou de app Grinder, de Tinder voor de LGBT gemeenschap, steeds meer worden gedownload en zouden er verschillende parken zijn in het land waar LGBT’ers samenkomen.  Enige nuance mag dus aangebracht worden.  Toch is er nog een hele weg af te leggen.  Van stiekem weggeborgen tot volledige openheid.  Het zal nog vele jaren vergen.
 
Diezelfde nuance dient misschien ook aangebracht te worden in dat andere debat.  Het debat over de hoofddoek.  Die hoofddoek is verplicht voor alle meisjes vanaf negen jaar.  Ondanks die verplichting zien wij toch heel wat bewegen.  Iraanse vrouwen proberen zich steeds westerser te kleden en gaan steeds soepeler om met alle strenge regels.  Veel voornamelijk jonge vrouwen hebben de hoofddoek losjes op hun hoofd hangen.  Vaak komt ook het haar vanonder de hoofddoek.  Dit hebben we gezien in Isfahan.  Dit zullen we zien in Teheran.  De jeugd lijkt op een creatieve manier om te gaan met de kledingvoorschriften.  
 
Maar er is niet enkel die creatieve omgang met de voorschriften.  De tegenstand tegen de hoofddoek groeit.  Zo blijkt uit een onderzoek van het Iraanse parlement dat een meerderheid van de Iraanse vrouwen helemaal geen hoofddoek wil dragen.  Uit die studie blijkt dat vijfenvijftig procent van de vrouwen vindt dat het dragen van een islamitische hoofddoek niet langer een verplichting zou mogen zijn.  Een grote meerderheid daarvan gaf aan geen hoofddoek meer te dragen indien het niet verplicht zou zijn.  Vooral hoger geschoolde vrouwen zouden zich kanten tegen de hoofddoek.  Die groeiende tegenstand blijkt niet enkel uit die studie.  Dappere vrouwen verenigen zich en hebben de woensdag uitgekozen als hun dag van protest.  Op die Witte Woensdagen trekken vrouwen met een witte sluier de straat op om die ’s middags op een centraal punt af te nemen.  De hoofddoek? Het lijkt geen evidentie meer.  Dat horen we ook vaak in gesprekken met jongeren.  Zij verwachten dat de hoofddoek uit het straatbeeld zal verdwijnen.  Niet onmiddellijk.  Niet overal.  Eerst in de steden.  Later in het hele land.  
 
Die verplichting gaat terug tot de Iraanse revolutie.  In 1979.  De grote man achter die revolutie was ayatollah Ruhollah Khomeini.  Naar zijn graf zijn wij vandaag op weg.  Vandaag zullen wij het mausoleum van Khomeini bezoeken.  Het ligt aan de snelweg die Teheran met Ghom verbindt.  Wij zullen even de snelweg verlaten om één van de grootste moderne islamitische constructies in de hele wereld te bezichtigen.
 
Van Khomeini wordt gezegd dat hij van bescheiden afkomst was.  Die bescheidenheid trok hij door in zijn levensstijl.  Van wilde uitspattingen kon hij heel waarschijnlijk niet beschuldigd worden.  Maar na de dood wordt alles anders.  De dode heeft geen enkele inspraak in de manier waarop de dode zal herdacht worden.  In de manier waarop de dode zal aanbeden worden.  Vaak hebben volgelingen of sympathisanten heel andere ideeën.  Zij hebben lak aan bescheidenheid.  In hun ogen kan enkel luxueuze en protserige grootsheid eer doen aan hun reddende heiland.  Dat merken wij als wij arriveren bij het mausoleum.  Dit is groots.  Dit is enorm.  Dit is meer dan enkel maar een graf.  Hier treffen we, behalve het mausoleum, ook winkelgalerijen, hotels en zelfs een theologische universiteit.  Zoals ik al zei, dit is groots.
 

 
Onmiddellijk springen de vier minaretten in het oog.  Elk eenennegentig meter hoog.  U zou kunnen denken dat die getallen willekeurig zijn.  Dat zomaar werd gekozen voor vier.  Dat zomaar werd geopteerd voor eenennegentig.  Dat te veronderstellen zou fout zijn.  Die getallen hebben een betekenis.  Een verborgen boodschap.  Enkel te lezen door intimi.  Of door gidsen, die niet vies zijn van enig opzoekingswerk.  Zo zouden de vier minaretten verwijzen naar de vier kinderen van de imam terwijl de hoogte van eenennegentig meter de 91 levensjaren van de imam zou symboliseren.  Een mausoleum kan blijkbaar niet zonder de nodige symboliek.
 
Maar er is niet enkel de symboliek.  Er is ook het goud.  Het vele goud.  Soms wordt wel eens gezegd dat het niet al goud is wat blinkt.  Schijn zou bedriegen, dat wordt dan bedoeld.  In, op of rond een mausoleum is evenwel geen plaats voor schijnheiligheid.  Alles moet oprecht zijn.  Moet echt zijn.  Wat men hier aan goud ziet, moet dan ook echt zijn.  Dat is het ook.  Zowel de minaretten als de koepel zijn volledig met bladgoud bedekt.  Bescheidenheid? Ik dacht het niet.  Ik moet denken aan die vele ‘wijze raadgevingen’ in het Iraanse straatbeeld.  Op spandoeken wordt de gelovige via Koranverzen aangemaand nederig te zijn.  Die vraag om nederigheid plaats ik tegenover dit mausoleum.  Ik kan enkel besluiten dat er een grote discrepantie bestaat tussen woord en daad.  Tenzij er voor leiders toch andere regels zouden gelden.
 

 
Om binnen te gaan is het niet zo eenvoudig.  Veiligheidsmaatregelen zijn streng.  Vorig jaar nog was het mausoleum doelwit van een aanslag.  In het mausoleum blies een zelfmoordterrorist zich op.  Die aanslag zindert nog na.  De veiligheidsdiensten zijn alert.  Een mens kan hier niet zomaar binnen.  Grapjes worden best niet gemaakt.  Hier heerst bittere ernst.  Netjes de rij volgen.  Luisteren naar de instructies van de veiligheidsagenten.  Tassen en rugzakken openmaken als het gevraagd wordt.  Zonder morren.  Gehoorzaamheid en volgzaamheid, dat lijkt hier de aangewezen houding.
 
Zonder al te veel poeha passeren wij de controles.  Met een glimlach op het gezicht knikken wij de agenten toe.  Dat lijkt steeds weer te werken.  Vriendelijkheid verleidt mensen.  Doet een beroep op de warme kant van mensen.  Dat denk ik toch.  Dat meen ik toch.  Een lachend gezicht krijgt zo veel meer gedaan dan een nors kijkend gezicht.  Jawel, een lachend gezicht haalt het op de strengste voorzorgsmaatregelen.  Met die Bond Zonder Naam filosofie stappen wij gezwind doorheen alle mogelijke barrières.  Wij staan in het mausoleum.
 
Ik moet denken aan het treinstation in New York.  Grand Central Terminal.  Maar dan zonder de drukte.  Zonder de hectiek.  Hier heerst rust.  Hier heerst kalmte.  Jawel, er is volk.  Maar de gasten zijn verspreid over een grote oppervlakte.  Bovendien nodigt het mausoleum uit tot stilte.  Kinderen lopen rond.  Spelen spelletjes.  Maar in alle stilte.  Families zitten samen.  Houden hun picknick.  Maar in alle stilte.  Gelovigen prevelen hun gebeden.  Doen een schietgebedje voor familie en vrienden.  Maar in alle stilte.  Hier gebeurt veel.  Heel veel.  Maar telkens in stilte.  Ayatollah Khomeini lijkt te waken over de orde.  Lijkt nog respect af te dwingen.  Zijn geest lijkt hier rond te waren en iedereen aan te manen tot die heerlijk aandoende stilte.
 

 
Bij het buitengaan raak ik aan de praat met een veiligheidsagent.  Hij vraagt mij waar ik vandaan kom.  Ik ervaar die vraag niet als een securitycheck.  Eerder lees ik in die vraag een uitnodiging tot een gesprek.  Ik aanvaard de uitnodiging en antwoord de man.  België, zeg ik.  Hij kent mijn land maar is er nog nooit geweest.  Toch kent hij best wel een aantal interessante weetjes.  Vanwaar die kennis, vraag ik hem.  Internet is het antwoord.  Op internet surft hij de wereld rond.  Op die surfreis kwam hij ook in België.  Hij vertelt mij over Kaveh Rezaei.  Een Iraans voetbalinternational.  Op het moment van ons gesprek speelde hij in België.  Bij Sporting Charleroi.  Nu is hij basisspeler bij Club Brugge.  Wij praten met elkaar.  Losjes.  Vlotjes.  Al pratend stel ik vast dat achter dat uniform en machinegeweer ook maar een gewone, jonge jongen schuilt.  Een jongen, geïnteresseerd in voetbal.  Zoals overal elders in de wereld.
 

 
 
Vóór we de bus opstappen passeer ik langs enkele kraampjes.  In één daarvan wordt vrouwenlingerie verkocht.  Open en bloot.  Niks wordt weggeborgen.  Alles wordt getoond.  Hier lijkt alle schroom gebannen.  Ik denk terug aan Isfahan.  Daar hadden wij ook lingeriewinkels gezien.  Toch was er een belangrijk verschil met hier.  In Isfahan werd de etalage aan het oog onttrokken door een gordijn.  Een gordijn moest de nieuwsgierige ogen weghouden van het prikkelende en fantasie voedende textiel.  Om dat grote verschil kan ik enkel lachen.  Ayatollah Khomeini lag bij leven aan de basis van de verplichte hoofddoek voor vrouwen.  Na zijn dood lijkt lingerie minder aanstootgevend te zijn dan vrouwenharen.
 
Bij het mausoleum ligt Behesht-e Zahra, de immense begraafplaats van Teheran en een van de grootste ter wereld.  Voldoende groot om een bezoek te verrechtvaardigen.  We beperken ons bij dit bezoek tot de Martelarenbegraafplaats.  Vele martelaren liggen hier begraven.  Heel veel.  Ik moet denken aan het Britse Tyne Cot Cemetery bij Passendale.  Daar liggen ook de gesneuvelden van een oorlog.  Van een wereldoorlog.  Toch is er dat ene verschil.  Hier worden de gesneuvelden martelaren genoemd.  Ik weet niet wat te denken van dit nuanceverschil.  Is het enkel maar een onschuldig woordspelletje of moet er toch een politieke betekenis aan gekoppeld worden? Ik weet het niet.  In het aanschijn van deze vele doden durf ik hierop geen antwoord te geven.  Doden zijn altijd onschuldig.  Ik kijk om mij heen.  Stel vast dat sommige graven opvallend sober gehouden zijn terwijl andere bijzonder schreeuwerig aangekleed zijn.  In die schreeuwerigheid onderken ik de neiging van de gesneuvelde een held te maken.  Postuum.  De gesneuvelde held kijkt u vanop een foto aan.  In militaire outfit.  Vol lef en branie.  Stoer. 
 
 
Op de Martelarenbegraafplaats heerst een zekere drukte.  Bijna zou ik ‘gezellige’ drukte schrijven maar ik besef dat gezelligheid en begraafplaatsen niet onmiddellijk samengaan.  Vele families zijn naar de graven gekomen.  De graven van een vader.  Van een zoon.  Van een moeder.  Van een dochter.  Van een nonkel of tante.  Zij hebben allerlei zoets meegebracht.  Zoete versnaperingen.  Die worden ons aangeboden.  Weigeren kan niet.  Of mag niet.  Door het aangeboden snoepje op te eten gelooft de familie dat we heel even zullen denken aan hun gestorven familielid.  Wij aanvaarden.  Wij eten.  Veel en lekker.  Maar denken aan de overledene doen wij niet.  Die veronderstelde koppeling blijft uit.
 
 

 
Bij het verlaten van de begraafplaats ontmoeten we een Iraniër.  Hij is met zijn vrouw naar deze plek gekomen.  Wij raken aan de praat.  Ooit was hij in België werkzaam.  In Luik.  De Franse taal is hij nog altijd machtig.  Dat maakt het praten net iets makkelijker.  Hij moet lachen als wij hem vertellen dat wij van België zijn.  Wij lijken plots iets gemeenschappelijks te hebben.  Plots lijken wij deel te zijn van een stuk van zijn levensverhaal.  De man wordt enthousiast.  Hij opent de meegebrachte potten en pannen.  Wij moeten proeven.  Niet één keer.  Wel meerdere keren.  Ik eet en besef dat ik deze man en vrouw zal blijven herinneren.  Niet de doden zal ik herinneren.  Wel de levenden.  Die koppeling lijkt dan weer wel te werken.
 
Het mausoleum.  De begraafplaats.  Wij hebben genoeg tijd doorgebracht bij de doden.  We willen terug naar de wereld van de levenden.  Naar Teheran.  Het is nog een tijdje rijden naar het hotel.  Bij aankomst stellen wij vast dat ons hotel bij de vroegere Amerikaanse ambassade ligt.  Bijna onmiddellijk denk ik terug aan de gijzeling van Amerikanen door Iraanse studenten.  Ik herinner mij de beelden van een bezette ambassade.  Van betogingen tegen de ‘Grote Satan’, de Verenigde Staten.  Dat alles herinner ik mij terwijl ik tegen de ambassademuren aankijk.  Muren die beschilderd zijn met propaganda en antiwesterse slogans.  Tegenover de ambassade worden de Iraniërs en toeristen herinnerd aan de misdaden, gepleegd door de Verenigde Staten.  Die misdaden worden opgelijst op een gebouw.  ’s Avonds wordt die lijst verlicht.  Zodat het dag en nacht duidelijk leesbaar blijft.  Dresden.  Hiroshima.  Irak.  Vietnam.  Drone-strikes.  Zelfs in de denguemug wordt een Amerikaans complot vermoed.  
 
In de gids lees ik dat de ambassade zou opengesteld worden voor het publiek.  Dat is nu al gerealiseerd.  In de ambassade is nu een klein museum gevestigd.  Vandaag zal het niet meer lukken om hier even binnen te springen.  Wij zijn te laat.  Maar morgen moet het lukken.  Morgen, op onze laatste dag.
 
Ik ga slapen en moet denken aan die oorlogen.  Aan die gijzeling.  Hier moet toch een grote wrok leven.  Tegenover Irak.  Tegenover de Verenigde Staten.  Dat zou niet zo blijken te zijn.  Dat wordt ons verteld.  De Iraniërs weten het onderscheid te maken tussen een volk en zijn regering.  Daarom geen kwaad woord over de Irakezen.  Noch over de Amerikanen.  Wel tegenover Saddam.  Want hij maakte van de chaos na de Islamitische Revolutie gebruik om Iran binnen te vallen om zo de belangrijkste speler te worden op de scène van het Midden-Oosten.  Wel tegenover de Westerse regeringen.  Want zij bewapenden Irak tijdens de oorlog en lieten zo toe de oorlog eindeloos te laten aanslepen.  Ik lig in bed en denk deze gedachten.  Ik twijfel of dit verhaal, dat vaak wordt verteld, de officiële versie is of een gekleurde versie.  Ik weet het niet.  Wenkbrauwenfronsend val ik in slaap.
 
Mijn reisverhaal Iran.  Dag 14: Teheran.  Te lezen op dinsdag 04/12/2018.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten