Wij zijn voldoende hersteld.
Een goede nachtrust kan wonderen doen.
Wij beseffen dat reizen als de Ronde van Frankrijk is. Gisteren was een zware bergrit. Vandaag wordt het een tussenetappe. De klassementrijders mogen zich even
wegstoppen. Vandaag moeten de sprinters
aan het werk. Ik voel mij geen
klassementrijder. Spurtersbenen heb ik
niet. Het zal dus rustig blijven
vandaag. Gewoon achterover leunen. Rondkijken en genieten. Maar bovenal rusten. Veel rusten.
Want Teheran wacht. Daar vallen
ook vele dingen te beleven. Daar vallen
ook vele dingen te zien. Wij moeten dus
klaar zijn.
We zijn op weg naar Teheran.
Toch vergeten we Isfahan niet.
Eén ding houdt ons bezig. Op één
ding hadden we graag een antwoord. We
hebben nu enkele dagen rondgelopen in Isfahan.
We hebben rond gekeken. We hebben
geobserveerd. Aandacht hadden wij voor
de details. Voor de bijzonderheden. Eén van die bijzonderheden was het grote
aantal tweelingen. Naast de
neuscorrectie was dit misschien één van de andere eyecatchers. Een verklaring voor deze sterke
vertegenwoordiging zou de aanwezigheid van een fertiliteitskliniek kunnen
zijn. Dit lijkt ons aannemelijk. Of zou het dan toch eerder toeval zijn? Een
samenspel van allerlei toevalsfactoren?
Isfahan vervaagt. Teheran komt
dichterbij. Op de bus moet ik denken aan
ons gesprek met die Iraanse jongen bij de Imammoskee. Wij hadden het over homoseksualiteit. Geen enkel onderwerp gingen wij uit de weg. Alles leek bespreekbaar. Hij weet best dat homoseksualiteit bestaat in
Iran. Hij zal het bestaan ervan niet
ontkennen. Zoals president Ahmadinejad
ooit deed. Toch lacht onze
gesprekspartner een beetje zenuwachtig.
Terwijl hij over andere onderwerpen vlotjes meepraatte, is hij nu eerder
stil. Onwennigheid, zo lijkt het
wel. Hij trok grote ogen toen wij
vertelden dat in ons land homo’s en lesbiennes konden trouwen. Dat zij kinderen konden hebben. Vrijheid? Hij leek te beseffen dat Iran nog
een lange weg heeft af te leggen. Hij
wou niet meteen de grote sprong voorwaarts maar kleine stapjes zouden toch
mogen gezet worden. Zodat eenieder zich
zou kunnen ontplooien. Zonder zich
geremd te hoeven voelen. Zodat eenieder
zou kunnen zijn wie hij of zij werkelijk is.
In volle openheid. Jawel, niet
enkel Martin Luther King had een droom.
Deze jongeman had er ook één.
Op homoseksualiteit zou in Iran de doodstraf staan. Die doodstraf wordt tot op vandaag nog steeds
uitgevoerd. Of vervangen door honderd
zweepslagen. Afhankelijk van de
‘mildheid’ van de rechter. Wij vinden
dit één van de akelige kantjes van dit land.
Dit vraagstuk willen we opgelost zien.
Wij willen duidelijkheid. Willen
niet twijfelen. Daarom leggen wij het
voor aan onze gids. Hij is Iraniër. Hij moet het weten. Hij nuanceert. De praktijk zou verschillen van de
theorie. In de praktijk zou alles anders
zijn. Hij geeft toe dat homoseksualiteit
niet getolereerd wordt maar voegt er aan toe dat stiekem alles kan. Zo zou de app Grinder, de Tinder voor de LGBT
gemeenschap, steeds meer worden gedownload en zouden er verschillende parken
zijn in het land waar LGBT’ers samenkomen.
Enige nuance mag dus aangebracht worden.
Toch is er nog een hele weg af te leggen. Van stiekem weggeborgen tot volledige
openheid. Het zal nog vele jaren vergen.
Diezelfde nuance dient misschien ook aangebracht te worden in dat
andere debat. Het debat over de
hoofddoek. Die hoofddoek is verplicht
voor alle meisjes vanaf negen jaar. Ondanks
die verplichting zien wij toch heel wat bewegen. Iraanse vrouwen proberen zich steeds
westerser te kleden en gaan steeds soepeler om met alle strenge regels. Veel voornamelijk jonge vrouwen hebben de
hoofddoek losjes op hun hoofd hangen.
Vaak komt ook het haar vanonder de hoofddoek. Dit hebben we gezien in Isfahan. Dit zullen we zien in Teheran. De jeugd lijkt op een creatieve manier om te
gaan met de kledingvoorschriften.
Maar er is niet enkel die creatieve omgang met de voorschriften. De tegenstand tegen de hoofddoek groeit. Zo blijkt uit een onderzoek van het Iraanse
parlement dat een meerderheid van de Iraanse vrouwen helemaal geen hoofddoek
wil dragen. Uit die studie blijkt dat
vijfenvijftig procent van de vrouwen vindt dat het dragen van een islamitische
hoofddoek niet langer een verplichting zou mogen zijn. Een grote meerderheid daarvan gaf aan geen
hoofddoek meer te dragen indien het niet verplicht zou zijn. Vooral hoger geschoolde vrouwen zouden zich
kanten tegen de hoofddoek. Die groeiende
tegenstand blijkt niet enkel uit die studie.
Dappere vrouwen verenigen zich en hebben de woensdag uitgekozen als hun
dag van protest. Op die Witte Woensdagen
trekken vrouwen met een witte sluier de straat op om die ’s middags op een
centraal punt af te nemen. De hoofddoek?
Het lijkt geen evidentie meer. Dat horen
we ook vaak in gesprekken met jongeren.
Zij verwachten dat de hoofddoek uit het straatbeeld zal verdwijnen. Niet onmiddellijk. Niet overal.
Eerst in de steden. Later in het
hele land.
Die verplichting gaat terug tot de Iraanse revolutie. In 1979.
De grote man achter die revolutie was ayatollah Ruhollah Khomeini. Naar zijn graf zijn wij vandaag op weg. Vandaag zullen wij het mausoleum van Khomeini
bezoeken. Het ligt aan de snelweg die
Teheran met Ghom verbindt. Wij zullen
even de snelweg verlaten om één van de grootste moderne islamitische
constructies in de hele wereld te bezichtigen.
Van Khomeini wordt gezegd dat hij van bescheiden afkomst was. Die bescheidenheid trok hij door in zijn
levensstijl. Van wilde uitspattingen kon
hij heel waarschijnlijk niet beschuldigd worden. Maar na de dood wordt alles anders. De dode heeft geen enkele inspraak in de
manier waarop de dode zal herdacht worden.
In de manier waarop de dode zal aanbeden worden. Vaak hebben volgelingen of sympathisanten
heel andere ideeën. Zij hebben lak aan
bescheidenheid. In hun ogen kan enkel
luxueuze en protserige grootsheid eer doen aan hun reddende heiland. Dat merken wij als wij arriveren bij het
mausoleum. Dit is groots. Dit is enorm.
Dit is meer dan enkel maar een graf.
Hier treffen we, behalve het mausoleum, ook winkelgalerijen, hotels en
zelfs een theologische universiteit.
Zoals ik al zei, dit is groots.
Onmiddellijk springen de vier minaretten in het oog. Elk eenennegentig meter hoog. U zou kunnen denken dat die getallen
willekeurig zijn. Dat zomaar werd
gekozen voor vier. Dat zomaar werd
geopteerd voor eenennegentig. Dat te
veronderstellen zou fout zijn. Die
getallen hebben een betekenis. Een
verborgen boodschap. Enkel te lezen door
intimi. Of door gidsen, die niet vies
zijn van enig opzoekingswerk. Zo zouden
de vier minaretten verwijzen naar de vier kinderen van de imam terwijl de
hoogte van eenennegentig meter de 91 levensjaren van de imam zou
symboliseren. Een mausoleum kan
blijkbaar niet zonder de nodige symboliek.
Maar er is niet enkel de symboliek.
Er is ook het goud. Het vele
goud. Soms wordt wel eens gezegd dat het
niet al goud is wat blinkt. Schijn zou
bedriegen, dat wordt dan bedoeld. In, op
of rond een mausoleum is evenwel geen plaats voor schijnheiligheid. Alles moet oprecht zijn. Moet echt zijn. Wat men hier aan goud ziet, moet dan ook echt
zijn. Dat is het ook. Zowel de minaretten als de koepel zijn
volledig met bladgoud bedekt.
Bescheidenheid? Ik dacht het niet.
Ik moet denken aan die vele ‘wijze raadgevingen’ in het Iraanse
straatbeeld. Op spandoeken wordt de
gelovige via Koranverzen aangemaand nederig te zijn. Die vraag om nederigheid plaats ik tegenover
dit mausoleum. Ik kan enkel besluiten
dat er een grote discrepantie bestaat tussen woord en daad. Tenzij er voor leiders toch andere regels
zouden gelden.
Om binnen te gaan is het niet zo eenvoudig. Veiligheidsmaatregelen zijn streng. Vorig jaar nog was het mausoleum doelwit van
een aanslag. In het mausoleum blies een
zelfmoordterrorist zich op. Die aanslag
zindert nog na. De veiligheidsdiensten
zijn alert. Een mens kan hier niet
zomaar binnen. Grapjes worden best niet
gemaakt. Hier heerst bittere ernst. Netjes de rij volgen. Luisteren naar de instructies van de
veiligheidsagenten. Tassen en rugzakken
openmaken als het gevraagd wordt. Zonder
morren. Gehoorzaamheid en volgzaamheid,
dat lijkt hier de aangewezen houding.
Zonder al te veel poeha passeren wij de controles. Met een glimlach op het gezicht knikken wij
de agenten toe. Dat lijkt steeds weer te
werken. Vriendelijkheid verleidt
mensen. Doet een beroep op de warme kant
van mensen. Dat denk ik toch. Dat meen ik toch. Een lachend gezicht krijgt zo veel meer
gedaan dan een nors kijkend gezicht.
Jawel, een lachend gezicht haalt het op de strengste
voorzorgsmaatregelen. Met die Bond
Zonder Naam filosofie stappen wij gezwind doorheen alle mogelijke
barrières. Wij staan in het mausoleum.
Ik moet denken aan het treinstation in New York. Grand Central Terminal. Maar dan zonder de drukte. Zonder de hectiek. Hier heerst rust. Hier heerst kalmte. Jawel, er is volk. Maar de gasten zijn verspreid over een grote
oppervlakte. Bovendien nodigt het
mausoleum uit tot stilte. Kinderen lopen
rond. Spelen spelletjes. Maar in alle stilte. Families zitten samen. Houden hun picknick. Maar in alle stilte. Gelovigen prevelen hun gebeden. Doen een schietgebedje voor familie en
vrienden. Maar in alle stilte. Hier gebeurt veel. Heel veel.
Maar telkens in stilte. Ayatollah
Khomeini lijkt te waken over de orde.
Lijkt nog respect af te dwingen.
Zijn geest lijkt hier rond te waren en iedereen aan te manen tot die
heerlijk aandoende stilte.
Bij het buitengaan raak ik aan de praat met een veiligheidsagent. Hij vraagt mij waar ik vandaan kom. Ik ervaar die vraag niet als een
securitycheck. Eerder lees ik in die
vraag een uitnodiging tot een gesprek.
Ik aanvaard de uitnodiging en antwoord de man. België, zeg ik. Hij kent mijn land maar is er nog nooit
geweest. Toch kent hij best wel een
aantal interessante weetjes. Vanwaar die
kennis, vraag ik hem. Internet is het
antwoord. Op internet surft hij de
wereld rond. Op die surfreis kwam hij
ook in België. Hij vertelt mij over
Kaveh Rezaei. Een Iraans
voetbalinternational. Op het moment van
ons gesprek speelde hij in België. Bij
Sporting Charleroi. Nu is hij
basisspeler bij Club Brugge. Wij praten
met elkaar. Losjes. Vlotjes.
Al pratend stel ik vast dat achter dat uniform en machinegeweer ook maar
een gewone, jonge jongen schuilt. Een
jongen, geïnteresseerd in voetbal. Zoals
overal elders in de wereld.
Vóór we de bus opstappen passeer ik langs enkele kraampjes. In één daarvan wordt vrouwenlingerie
verkocht. Open en bloot. Niks wordt weggeborgen. Alles wordt getoond. Hier lijkt alle schroom gebannen. Ik denk terug aan Isfahan. Daar hadden wij ook lingeriewinkels
gezien. Toch was er een belangrijk
verschil met hier. In Isfahan werd de
etalage aan het oog onttrokken door een gordijn. Een gordijn moest de nieuwsgierige ogen
weghouden van het prikkelende en fantasie voedende textiel. Om dat grote verschil kan ik enkel
lachen. Ayatollah Khomeini lag bij leven
aan de basis van de verplichte hoofddoek voor vrouwen. Na zijn dood lijkt lingerie minder
aanstootgevend te zijn dan vrouwenharen.
Bij het mausoleum ligt Behesht-e Zahra, de immense begraafplaats van
Teheran en een van de grootste ter wereld.
Voldoende groot om een bezoek te verrechtvaardigen. We beperken ons bij dit bezoek tot de
Martelarenbegraafplaats. Vele martelaren
liggen hier begraven. Heel veel. Ik moet denken aan het Britse Tyne Cot
Cemetery bij Passendale. Daar liggen ook
de gesneuvelden van een oorlog. Van een
wereldoorlog. Toch is er dat ene
verschil. Hier worden de gesneuvelden
martelaren genoemd. Ik weet niet wat te
denken van dit nuanceverschil. Is het
enkel maar een onschuldig woordspelletje of moet er toch een politieke
betekenis aan gekoppeld worden? Ik weet het niet. In het aanschijn van deze vele doden durf ik
hierop geen antwoord te geven. Doden
zijn altijd onschuldig. Ik kijk om mij
heen. Stel vast dat sommige graven
opvallend sober gehouden zijn terwijl andere bijzonder schreeuwerig aangekleed
zijn. In die schreeuwerigheid onderken
ik de neiging van de gesneuvelde een held te maken. Postuum.
De gesneuvelde held kijkt u vanop een foto aan. In militaire outfit. Vol lef en branie. Stoer.
Op de Martelarenbegraafplaats heerst een zekere drukte. Bijna zou ik ‘gezellige’ drukte schrijven
maar ik besef dat gezelligheid en begraafplaatsen niet onmiddellijk
samengaan. Vele families zijn naar de
graven gekomen. De graven van een
vader. Van een zoon. Van een moeder. Van een dochter. Van een nonkel of tante. Zij hebben allerlei zoets meegebracht. Zoete versnaperingen. Die worden ons aangeboden. Weigeren kan niet. Of mag niet.
Door het aangeboden snoepje op te eten gelooft de familie dat we heel
even zullen denken aan hun gestorven familielid. Wij aanvaarden. Wij eten.
Veel en lekker. Maar denken aan
de overledene doen wij niet. Die
veronderstelde koppeling blijft uit.
Bij het verlaten van de begraafplaats ontmoeten we een Iraniër. Hij is met zijn vrouw naar deze plek
gekomen. Wij raken aan de praat. Ooit was hij in België werkzaam. In Luik.
De Franse taal is hij nog altijd machtig. Dat maakt het praten net iets
makkelijker. Hij moet lachen als wij hem
vertellen dat wij van België zijn. Wij
lijken plots iets gemeenschappelijks te hebben.
Plots lijken wij deel te zijn van een stuk van zijn levensverhaal. De man wordt enthousiast. Hij opent de meegebrachte potten en
pannen. Wij moeten proeven. Niet één keer. Wel meerdere keren. Ik eet en besef dat ik deze man en vrouw zal
blijven herinneren. Niet de doden zal ik
herinneren. Wel de levenden. Die koppeling lijkt dan weer wel te werken.
Het mausoleum. De
begraafplaats. Wij hebben genoeg tijd
doorgebracht bij de doden. We willen terug
naar de wereld van de levenden. Naar
Teheran. Het is nog een tijdje rijden
naar het hotel. Bij aankomst stellen wij
vast dat ons hotel bij de vroegere Amerikaanse ambassade ligt. Bijna onmiddellijk denk ik terug aan de gijzeling
van Amerikanen door Iraanse studenten.
Ik herinner mij de beelden van een bezette ambassade. Van betogingen tegen de ‘Grote Satan’, de
Verenigde Staten. Dat alles herinner ik
mij terwijl ik tegen de ambassademuren aankijk.
Muren die beschilderd zijn met propaganda en antiwesterse slogans. Tegenover de ambassade worden de Iraniërs en
toeristen herinnerd aan de misdaden, gepleegd door de Verenigde Staten. Die misdaden worden opgelijst op een
gebouw. ’s Avonds wordt die lijst
verlicht. Zodat het dag en nacht
duidelijk leesbaar blijft. Dresden. Hiroshima.
Irak. Vietnam. Drone-strikes. Zelfs in de denguemug wordt een Amerikaans
complot vermoed.
In de gids lees ik dat de ambassade zou opengesteld worden voor het
publiek. Dat is nu al gerealiseerd. In de ambassade is nu een klein museum
gevestigd. Vandaag zal het niet meer
lukken om hier even binnen te springen.
Wij zijn te laat. Maar morgen
moet het lukken. Morgen, op onze laatste
dag.
Ik ga slapen en moet denken aan die oorlogen. Aan die gijzeling. Hier moet toch een grote wrok leven. Tegenover Irak. Tegenover de Verenigde Staten. Dat zou niet zo blijken te zijn. Dat wordt ons verteld. De Iraniërs weten het onderscheid te maken
tussen een volk en zijn regering. Daarom
geen kwaad woord over de Irakezen. Noch
over de Amerikanen. Wel tegenover
Saddam. Want hij maakte van de chaos na
de Islamitische Revolutie gebruik om Iran binnen te vallen om zo de
belangrijkste speler te worden op de scène van het Midden-Oosten. Wel tegenover de Westerse regeringen. Want zij bewapenden Irak tijdens de oorlog en
lieten zo toe de oorlog eindeloos te laten aanslepen. Ik lig in bed en denk deze gedachten. Ik twijfel of dit verhaal, dat vaak wordt
verteld, de officiële versie is of een gekleurde versie. Ik weet het niet. Wenkbrauwenfronsend val ik in slaap.
Mijn reisverhaal Iran. Dag 14: Teheran. Te lezen op dinsdag
04/12/2018.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten