donderdag 28 april 2016

De ijsvogels, gezien in het MSK. Brief aan Emiel Claus.

Beste Emiel,
 
Een echte museumganger durf ik mij niet te noemen.  Indien ik het wel zou doen, zou ik liegen.  Dat mag niet.  Dus doe ik het niet.  Zo werd het mij geleerd.  Altijd was ik een volgzame jongen.  Ik gehoorzaam.  Ik luister.  Die eerlijkheid doet mij dus zeggen dat ik slechts heel af en toe naar een museum trek.
 
Toch doe ik het.  Zoals ik reeds zei.  Niet vaak.  Wel heel af en toe.  Die zeldzame keren hebben mij al een aantal keer naar het MSK gebracht.  Ik ben een Gentenaar.  Het museum is dichtbij.  Dat maakt het makkelijker eens binnen te springen.  Op een zondagmorgen.  Want dan is het gratis.  Althans voor Gentenaars.  Het zijn moeilijke tijden.  Dat lees ik in de kranten.  Dat zie ik rondom mij.  Wij moeten op de kleintjes letten.  Dan moeten wij de geboden kansen grijpen.  Benutten.
 
Als ik naar het MSK kom, kom ik voor u.  Voor dat ene schilderij.  U schilderde het in 1891.  Dat jaar maakte u De ijsvogels.  In een bijna rechte lijn haast ik mij naar uw zaal.  Terwijl ik voor de andere schilderijen rechtop blijf staan, ga ik mij neerzetten voor het uwe.  Onlangs las ik in de krant dat een gemiddelde museumbezoeker zeventien seconden lang naar een kunstwerk kijkt.  Als dat zo is, mag ik mij een gemiddelde museumbezoeker noemen.  Toch zijn er die enkele uitzonderingen.  Langer blijf ik stilstaan bij Studies van de kop van Abraham Grapheus van Jacob Jordaens.  Bij Portret van een kleptomaan van Théodore Géricault.  Bij Oude dame met maskers van James Ensor.  Bij De idioot bij de vijver van Frits Van den Berghe.  Op basis van mijn voorkeuren zal u misschien oordelen dat ik niet echt een kenner ben.  Dat ik mij niet zozeer laat leiden door het vakmanschap.  Dat ik mij veeleer laat leiden door wat ik mooi vind.  Dat is misschien wat povertjes.  Dat klinkt misschien onvoldoende als motivering.  Toch is het zo.  Daardoor laat ik mij leiden.  Die beperkte motivering bepaalt mijn tempo.  Soms snel, nonchalant.  Soms traag, onderzoekend.
 
Bij u is het anders.  Bij u is tijd van geen tel.  Geen zeventien seconden.  Ik neem mijn tijd.  Onbeperkt.  Onbemeten.  Maar alweer gebiedt die eerlijkheid mij alles te vertellen.  Nu was het anders.  Ik had niet de leiding over mijn eigen tijd.  Wij hadden een gids.  Bijeen gezameld met punten.  Vijftig punten op onze UiTPAS in ruil voor een gegidste rondleiding in het MSK.  Vijftig punten in ruil voor een gids.  Wij hadden onze punten omgeruild.  Wij kregen een gids.  Dat was de deal.  Die overeenkomst dwong ons tot het volgen van die man.  Hij leidde ons.  Wij werden volgers.  Wij volgden zijn pad van eruditie.  Want dat was de man.  Erudiet.  Zo kwam hij toch bij mij over.  Geconfronteerd met zijn kennis voelde ik mij een beetje dom.  Onvoldoende onderlegd.
 
Beste Emiel, altijd heb ik een gids geweigerd.  Ik wou dat niet.  Ik was van oordeel dat een gids mijn fantasie zou fnuiken.  Omdat hij zou zeggen wat ik diende te zien.  Omdat hij zou zeggen hoe ik een werk diende te interpreteren.  Ik heb mij vergist.  Dat mag.  Missen is menselijk.  Vergissen ook.  Deze gids kende zijn werk.  Wist wat te doen.  Hij nam ons op sleeptouw.  Stopte bij de juiste schilderijen.  Bij die schilderijen, die hij belangrijk achtte om zijn verhaal te vertellen.  Het verhaal, dat hij vertelde, was mooi.  Interessant.  Het verhaal boeide.  Hij kaderde de kunstwerken.  In de tijd.  Tegenover andere kunstenaars.  Hij had het over invloeden.  Over door ons niet opgemerkte details in de schilderijen.  Hij nam de leiding.  Wij volgden.  Gedwee.  Met plezier.
 
In uw zaal hield hij ook halt.  Hij vatte post voor een ander schilderij.  Eveneens van uw hand.  Wij keken naar Zonnige boom.  Met onze rug stonden wij naar dat ene schilderij.  De ijsvogels.  Ik haakte af.  Ik ging naar dat andere schilderij.  Naar mijn schilderij.  Mijn favoriet.  Op de achtergrond hoorde ik de gids vertellen over u.  Hij had het over de invloed van Franse schilders.  Impressionisten als Monet.  Ik hoorde hem het luminisme vernoemen.  Hij noemde u de leider van dat Belgische luminisme.  De woordvoerder.  Hij vertelde dat in uw schilderijen een zekere ontkenning sprak van de realiteit.  U plooide niet voor het realisme.  Voor het naturalisme.  U maakte mooie prentjes alsof de mistoestanden uit de tweede helft van de negentiende eeuw niet bestonden voor u.  Die ging u uit de weg.  In uw schilderijen viel geen politieke boodschap af te leiden.  Geen aanklacht.  Dat alles hoorde ik.
 
Dat alles hoorde ik.  Op de achtergrond.  Achter mij.  Maar ik keek naar wat voor mij hing.  Ik keek naar het mooiste schilderij van het MSK.  Ik keek niet alleen.  Ik deed meer.  Veel meer.  Ik aanvaardde uw uitnodiging.  Ik deed wat u mij vroeg.  Ik stapte in het schilderij.  Ik werd een ijsvogel.
 
Het MSK vervaagde.  Verdween.  Ik stond aan het Walleken.  Op het Walleken.  Dat is een beekje.  Aan mijn ouderlijke woning.  Plots was ik weer die kleine jongen.  Ik was een speelvogel.  Ik was een ijsvogel.  Ik zag mij aan dat beekje.  Met mijn slee.  Want dat was het leuke aan het Walleken.  In de winter vroor dat beekje dicht.  Dan konden wij glijwedstrijden houden.  Om ter verst.  Dan konden wij ijshockey spelen.  Om ter hardst.  Dan konden wij sleeën.  Om ter snelst.
 
Uren brachten wij door op het ijs.  Ik zie weer die grijsroze avonden voor mij.  Zoals op uw schilderij.  Ik ken die kleuren.  Ik herbeleef die kleuren.  Ik voel opnieuw die koude.  Met over die koude een flauw waterzonnetje.  U brengt mij terug naar heerlijke tijden.  Onschuldige tijden.
 
Ik keek en herbeleefde.  Ik keek.  Ik keek.  Ik keek.  Tot ik die stem hoorde.  Een stem, die eerst veraf klonk.  Maar dan scherper werd.  Ik hoorde onze gids.  Hij bracht mij terug.  Hij vroeg mij aan te sluiten.  Wij moesten nog naar James Ensor.  Naar de school van Sint-Martens-Latem.  
 
De gids vertelt.  Ik volg niet meer.  Mijn gedachten zijn nog in de andere zaal.  Bij u.  Want net toen ik de zaal uitstapte, viel mij in dat u wel nog een boodschap meegaf.  Een boodschap, die aanvankelijk niet in uw schilderij vervat zat.  Die pas later in het doek zou binnendringen.  Later, in onze tijden.  Plots besef ik wat u mij toefluisterde.  Via uw schilderij.  Dat wij heel wat verloren hebben.  Op dat schilderij zie ik weilanden.  Aan de Leie.  Ik zie uitgestrektheid.  Onmetelijkheid.  Op dat schilderij kunnen wij nog ongestoord vooruit kijken.  Door niks wordt ons zicht gehinderd.  Dat is nu niet meer zo.  Luxueuze villa’s hebben zich aan de Leie genesteld.  Elk met een aanlegsteiger.  Weg is die uitgestrektheid.  Weg is die onmetelijkheid.  Dat hebben wij verloren.  Dat besef ik.  Terwijl ik naar James Ensor kijk.
 
Beste Emiel, het was fijn elkaar nog eens te ontmoeten.  Elkaar nog eens te zien.  We hebben weer wat kunnen bijpraten.  Herinneringen kunnen ophalen.  Ik keer terug.  Dat zeg ik niet.  Dat beloof ik u.  Want ik kan niet weerstaan aan de lokroep van uw ijsvogels.  Heel af en toe roepen zij mij.  Dan ga ik.  Zoals ik al zei, ik ben een volgzame jongen.  Ik ben gehoorzaam.
 
Met vriendelijke groeten.

dinsdag 26 april 2016

Bollylicious, gezien in CC De Stroming. Brief aan Ayla, Laura, Nakoulou en Tom.

Beste Ayla,
Beste Laura,
Beste Nakoulou,
Beste Tom,
 
Uw dansvoorstelling zou opzwepend zijn.  Energiek.  Humoristisch.  Meeslepend.  Kleurrijk.  Ambiancevol.  Dat alles beloofde u.  Ik had mij geïnformeerd.  Alvorens ik een kaartje kocht voor uw voorstelling.  Ik was even naar de site van CC De Stroming gesurft.  Daar stond dat alles te lezen.  Op die site las ik al die beloftes.  Nu is het zo dat beloftes iets akeligs hebben.  Beloftes maken schuld.  Ongeacht de hoeveelheid beloftes.  Schuld moet afgelost worden.  Moet ingelost worden.  Het aflossen van die schuld zou moeten gebeuren in een één durende voorstelling.  De lat lag hoog.  Dat besefte ik.  U had verwachtingen gecreëerd.  Die lagen hoog.  Bijzonder hoog.
 
Die zaterdagavond weet ik niet wat er gebeurde.  Zelfs nu, na enkele dagen, weet ik het nog altijd niet.  Ik zat onmiddellijk in de voorstelling.  Dat is een uitdrukking.  Waarmee bedoeld wordt dat ik mij niet hoefde aan te passen.  Dat ik niet moest wachten op die noodzakelijke ‘klik’, die soms al te lang kan uitblijven bij een voorstelling.  Die ‘klik’ was er onmiddellijk.  Meteen toen de lichten uitgingen was ik in de ban.  Ik at uit uw handen.  U had mij in uw macht.
 
U leidde mij weg uit Evergem.  U nam mij mee naar India.  Ik volgde u.  Met alle plezier.  Ooit was ik er geweest.  Bijna tien jaar terug.  Ooit zou ik weergaan.  In een nog niet nader bepaalde toekomst.  Maar u bracht mij sneller terug.  Sneller dan verwacht.  Ik keek naar uw voorstelling.  Herinneringen flitsten door mijn hoofd.  Ik zag Jaipur.  Bikaner.  Ik zag Udaipur.  Agra.  Ik zag Jaisalmer.  Pushkar.  In al die steden zag ik mij opnieuw rondlopen.  Zag ik mij verwonderd rondlopen.  Slechts één ticket had ik gekocht.  Voor een dansvoorstelling.  Veel meer kreeg ik terug.  Ik kreeg India.  Als extra.
 
Ondanks die fantastische reis in mijn hoofd kon ik toch zien wat er op het podium gebeurde.  Dromen én observeren, twee dingen tegelijk? Mannen zouden het niet kunnen.  Toch lukte het mij.  Op het podium zag ik een wervelend spektakel.  Ik zag uw hoofd.  Uw handen.  Uw voeten.  Uw heupen.  In elke beweging schuilde elegante schoonheid.  Geen enkele uitzondering.  Schoonheid was de constante doorheen de voorstelling.  
 
Die schoonheid werd gestut door een uitgebalanceerde soundtrack.  Die muziek was de ene keer ingetogen, sober.  De andere keer was het uitbundig, enthousiast.  Ik keek naar een voorstelling, waarin elk element goed zat.  Alles was strak geregisseerd.  Maar die strakheid zat niet in de weg van het spelplezier.  Dat spelplezier was aanwezig.  Ik zag het.  Ik voelde het.  Ik werd er door aangestoken.  Eén uur lang glimlachte ik.  Eén uur lang stroomde ik vol warmte.  Ik proefde de sfeer.  Ongeremd en ongegeneerd nam ik die sfeer in mij op.  Een sfeer, waar dat heerlijke vakantiegevoel doorheen sluimerde.  Een sfeer, dat uitnodigde de koffers te pakken en te vertrekken.  Te vertrekken op avontuur.
 
Na één uur was het voorbij.  Ik keerde terug.  Naar de echte wereld.  Een wereld, waarop ik zonet één uurtje afwezig was geweest.  Ik bleef nog even zitten.  Rechtop staan lukte niet meteen.  Ik wilde nog even vasthouden aan die droom.  Die opzwepende, energieke droom.  Die meeslepende, humoristische droom.  Die kleurrijke, ambiancevolle droom.  Ik wou die droom niet lossen.  Toch niet meteen.  Ik wou mij nog even wentelen.  Maar dan moest dat onvermijdelijke gebeuren.  Ik stond rechtop.  Verliet de zaal.  Met zware voeten.  Met pijn in het hart.  Maar met het volle besef dat alle gemaakte beloftes meer dan ingelost werden.
 
Zaterdagavond was er een geografische aardverschuiving.  Zaterdagavond werd de wereldkaart herschikt.  Eén avond lang situeerde India zich in Evergem.  In CC De Stroming.  Ik was erbij.  Ik heb het gezien.  Ik heb genoten.  Meer dan genoten.  Wat ik die zaterdagavond zag, was ontroerend mooi.
 
Om al het hetgeen ik hierboven heb geschreven, wil ik u danken.  Want u bezorgde mij een fantastische avond.  Dat wou ik u zeggen.  Die kleine boodschap wou ik u meegeven.  Maar soms heb ik meer woorden nodig.  Of wil ik meer woorden.  Meer woorden dan enkel maar dank u.
 
Met vriendelijke groeten.

 

donderdag 21 april 2016

Eén maand na de aanslagen op Zaventem en Brussel. Enkele kritische bedenkingen.

Tweeëntwintig maart.  Nu precies één maand geleden.  De tijd is gekomen om even terug te kijken en de schade op te meten.  Want er is wat gezegd.  Er is wat geschreven.  In het heetst van de strijd werden de gekste verklaringen afgelegd.  Zelfs als de storm ging liggen, bleven onverkwikkelijke opmerkingen echoën of werden vreemde maatregelen beslist.
 
Vooreerst was er die bijzonder harde kritiek op ons land.  België zou een failed state zijn.  Dat bleek de algehele teneur te zijn in de internationale kranten.  Door vele commentatoren in het land werd die kritiek herhaald.  Ik keek raar op.  Was zelfs een beetje van mijn melk.  België op gelijke voet plaatsen met landen als Zuid-Soedan, Somalië, Centraal-Afrikaanse Republiek en Soedan leek mij toch een stap te ver.  Een grote stap te ver.  Ik ging even kijken naar de Fragile States Index.  Die bestaat.  De index wordt opgesteld door het Amerikaanse Fund for Peace.  Om tot een rangschikking te komen baseert die denktank zich op een aantal parameters.  Wanneer die parameters op België worden toegepast, stel ik vast dat mijn landje op plaats honderd drieënzestig komt.  Op een totaal van honderd achtenzeventig landen.  Dat is behoorlijk goed.  Meer dan behoorlijk zelfs.  Wat mij bij die rangschikking evenwel opviel is dat alle landen, die Belgïe catalogiseerden als failed state, slechter scoorden dan het land, waarop zij zo veel kritiek hadden.  Het Verenigd Koninkrijk komt op plaats 161.  Frankrijk op plaats 160 en de Verenigde Staten op plaats 158.  Spanje komt pas op plaats 151.  Daarmee presteren zij slechter dan België.  Enkel Nederland doet het beter dan België.  Zou het dan rozengeur en maneschijn zijn bij onze noorderburen? Ik denk het niet.  Ik denk terug aan de moord op Pim Fortuyn.  Aan de moord op Theo Van Gogh.  Ik verwijs naar het opiniestuk van Peter Vandermeersch in De Standaard.  Daarin vertelt hij over Nederland.  Hij schrijft over criminele bendes die elkaar vermoorden in Amsterdam op klaarlichte dag.  Over de schandalen bij het ministerie van Justitie en Veiligheid.  Over de pogingen om de zesentwintig politieregio’s tot één nationaal korps om te vormen.  Neen, zelfs voor Nederland kan het goed zijn in eigen hert te kijken nog even voor het slapengaan.  Net als alle andere landen, die met het beschuldigende vingertje wijzen.  Bovendien vind ik het bijzonder vreemd dat enkele dagen na die beschuldigingen Frankrijk een parlementaire onderzoekscommissie naar Molenbeek stuurt om ter plaatse te zien wat daar gedaan wordt rond radicalisering.  Een failed state kan toch niet als voorbeeld dienen, denk ik verbijsterd.
 
Gaat België dan vrijuit? Geenszins niet.  Vragen moeten gesteld worden.  De juiste vragen moeten op de juiste plaats gesteld worden.  Die juiste plaats lijkt mij de onderzoekscommissie te zijn, die deze week van start ging.  Terwijl de experten nog moeten gehoord worden in de commissie, geven vele partijen te verstaan wat de conclusies zouden moeten zijn.  Of zullen zijn.  Een eigenaardige werkwijze.  Mij lijkt het beter even uit de schijnwerpers te treden.  Mij lijkt het beter in de luwte te werken om tot een gedegen en onderbouwd rapport te komen.  Een rapport dat de pijnpunten blootlegt en aangeeft wat moet gedaan worden om die punten weg te werken.
 
Net zo fout was het schuldigen aan te wijzen.  Aan de schandpaal te nagelen.  Want dat was wat gebeurde.  Ik verwijs hierbij naar de beschuldigingen aan het adres van de verbindingsofficier in Turkije.  Hij zou als enige gefaald hebben in het niet arresteren van El Bakraoui.  Waarom werd niet naar het totaalplaatje gekeken? Waarom werd niet gekeken naar het gevoerde beleid van de voorbije jaren? Waarom werd niet gekeken naar het effect van de besparingen op de verantwoordelijke departementen? Het had mooi geweest om even afstand te nemen.  Het had mooi geweest al die vragen mee te nemen.  Om even te zwijgen.  Zonder enige beschuldiging te uiten.  Maar soms is de noodzaak om de paraplu open te trekken groter dan de nood aan zwijgen.
 
Ik kijk verder terug.  Naar de beslissing om soldaten te laten patrouilleren.  Met de introductie van soldaten in het straatbeeld zou de veiligheid moeten verzekerd worden.  Maar toen kwam Zaventem.  Toen kwam Brussel.  Op beide plaatsen patrouilleerden soldaten.  Het mocht niet helpen.  Aanslagen konden niet verijdeld worden.  Na de aanslagen zou men kunnen denken dat ook die maatregel wordt herbekeken.  Dat even wordt nagedacht over zin of onzin van die maatregel.  Het gebeurt niet.  Mark Singleton, directeur van het International Centre for Counter Terrorism, doet het wel.  Hij zegt in een interview dat het weinig zin heeft.  Misschien zal de aanwezigheid van soldaten het veiligheidsgevoel bij burgers verhogen.  Dat is het enige.  Aanslagen verijdelen? De eigenlijke veiligheid verhogen? Neen, dat denkt hij niet.  Waarom dan niet die soldaten terugtrekken? Waarom dat budget niet anders benutten? Die denkoefening moet dringend gemaakt worden.
 
We leven in nieuwe tijden.  Andere tijden.  Dat werd en wordt na de aanslagen tot in den treure herhaald.  Dat refreintje wordt steeds maar herhaald.  Om ons ervan te doordringen dat in die nieuwe tijden andere regels gelden.  Andere regels, waarbij wij aan privacy zullen moeten inboeten.  Nieuwe tijden vragen nieuwe spelregels.  Daarover hoeft de burger niet moeilijk te doen.  Zo was er het voorstel om de vingerafdrukken en biometrische gegevens als irisscans en DNA van alle Belgen te verzamelen.  Vóór de aanslagen pleitte onze Minister van Binnenlandse Zaken hiervoor.  Na de aanslagen werd het voorstel hernomen door veiligheidsexperts.  Gelukkig botst dat pleidooi op onze Staatssecretaris voor Privacy.  Alweer is dit een maatregel die enkel tegemoet komt aan het veiligheidsgevoel maar niks doet aan het verhogen van onze veiligheid.  Zo beschikte de politie over informatie en vingerafdrukken van de terroristen, die betrokken waren bij de aanslagen in Parijs.  Toch gebeurden die aanslagen.  Zo beschikte de politie over de vingerafdrukken van Salah Abdeslam.  Toch bleef hij honderd zesentwintig dagen onvindbaar.  Maatregelen moeten genomen worden.  Maar dan wel graag de juiste maatregelen.  Geen schone schijn maatregelen.
 
Tot slot wil ik het nog even hebben over dat wij/zij denken.  Want dat denken bestaat.  In tegenstelling tot wat wij graag zouden geloven.  Tot wat wij graag zouden willen.  Ik hoor dat denken binnensijpelen in reacties op de aanwezigheid van Dyab Abou Jahjah in De Afspraak op de nationale televisie.  Sommigen beweren dat het ongepast is een dergelijk individu een publiek forum te geven.  Dat kan niet volgens hen.  Maar die stemmen vergeten de vrijheid van meningsuiting, die zij zo scherp verdedigden in de rellen rond de Mohammed cartoons.  De vrijheid van meningsuiting, die zij altijd weer aanhalen als één van de verworvenheden van onze westerse beschaving.  Twee maten en twee gewichten?
Velen hoor ik schreeuwen om de doodstraf.  Die terroristen verdienen de zwaarste straf, dat zeggen die stemmen.  Sommigen gaan zelfs een stapje verder.  Pleiten voor een publieke lynchpartij.  In dat pleidooi vergeten zij hun verbetenheid waarmee zij de shariawetgeving als achterlijk en middeleeuws bestempelen.  Twee maten en twee gewichten?
De allochtonen zouden eindelijk moeten stoppen met aan de klaagmuur te gaan staan.  Dat wordt ook wel eens gezegd.  Dat hoor ik ook in reacties op de aanslagen.  De aanslagen hebben al hun aanspraken weggeblazen.  Als niet ter zake doend.  Als onbestaand.  De aanslagen hebben hen alle recht tot spreken ontnomen.  Geen woord meer over discriminatie bij sollicitaties? Over mindere onderwijskansen? Over sociale achterstelling? Allochtonen moeten onder invloed van de aanslagen hun emancipatiestrijd staken.  Vrouwen niet.  Holebi’s niet.  Twee maten en twee gewichten?
 
U zou denken dat bovenstaand denken enkel op kleine schaal gebeurt.  Dan vergist u zich.  Want wat moeten wij denken van het ‘probleempje’ bij de Bezige Bij rond het contract van de eerder genoemde Abou Jahjah.  Vele auteurs dreigen de uitgeverij te verlaten als het contract voor twee essayboeken effectief zou doorgaan.  Vrijheid van meningsuiting? Twee maten en twee gewichten? Zelfs in de grote wereld heerst het wij/zij denken nog.
 
Diezelfde dubbele standaard klinkt eigenlijk ook door in de onlangs goedgekeurde nieuwkomersverklaring.  De inhoud van die verklaring doet verkeerdelijk veronderstellen dat in eigen land alles peis en vree is.  Elke Belg zou een relatie tussen 2 mannen of 2 vrouwen vanzelfsprekend vinden.  Nieuwkomers niet.  Geen enkele Belg zou zich schuldig maken aan intrafamiliaal geweld.  Nieuwkomers wel.  Uit die nieuwkomersverklaring spreekt enkel zelfgenoegzame arrogantie en minachting.  Het kwaliteitslabel van Etienne Vermeersch kan die verdenking niet wegnemen.  Het zou van politieke moed getuigen deze verklaring naar de prullenmand te verwijzen.  Want dat is de enige plaats waar die verklaring thuishoort.
 
Op televisie zien wij hooligans de wake aan de beurs verstoren.  Het is een item in de kranten en de journaals.  Toch worden die hooligans weggezet als marginalen, die geen aandacht verdienen.  Zij zouden niemand vertegenwoordigen.  Maar dan is er die ene uitspraak van een minister.  Hij beweert dat een significant deel van de moslimbevolking stond te dansen in de Brusselse straten na de aanslagen.  Van die ‘dansfeesten’ is geen enkel bewijs.  Toch wordt die stelling zomaar geponeerd.  Zonder ook maar de noodzaak te voelen hiervoor enig bewijs te leveren.  Mythes en spookverhalen krijgen vanuit de overheid bestaansrecht.  Die verhalen worden door dezelfde overheid niet ontkracht.  Zij worden bevestigd.  Bijzonder pijnlijk.  Alweer twee maten en twee gewichten dus.
 
In een interview met De Standaard sprak sociologe Sarah Bracke in dat verband over dehumanisering van een bevolkingsgroep.  Om dat te staven haalde zij het debat aan rond het verbod op onverdoofd slachten.  Zij stelt dat Joden al langer onverdoofd slachten maar dat het debat daarover nooit ging.  Ook in dit debat sluipt de dubbele standaard.  Wat moet bewijzen dat ook de overheid zich alweer bezondigt aan het werken met twee maten en twee gewichten.  Verder in het interview stelt de sociologe dat dehumanisering geweld met zich meebrengt.  Eerst symbolisch geweld, later mogelijk fysiek geweld.  We moeten dus dringend afstappen van die dubbele standaard.  Waar wij wel moeten naar streven, is accommodatie.  Dat is de stelling van Sarah Bracke.  Een maatschappij moet zich aanpassen aan de wijzigende samenstelling van de bevolking.  Er is nog werk aan de winkel.
 
Ik kijk terug op de voorbije maand.  Ik besef dat wij nog een lange weg hebben af te leggen.  In de manier waarop wij naar ons land kijken.  In de manier waarop wij naar het gebeurde kijken.  In de manier waarop wij naar de andere kijken.  In de manier waarop wij over de andere communiceren.  Ik kijk terug op de voorbije maand.  Ik besef dat maatregelen genomen worden om burgers te sussen.  Enkel en alleen omwille van dat subjectieve veiligheidsgevoel.  Ik kijk terug op de voorbije maand.  Ik besef dat het debat eigenlijk anders moet gevoerd worden.  Of dat mogelijk is? Uit het antwoord op die vraag zal moeten blijken of wij werkelijk iets geleerd hebben uit de aanslagen.  Of wij die ramp kunnen ombuigen in ons voordeel.  Want indien dat niet zou lukken, mogen wij zelf erkennen dat België een failed state is.  Een staat, gefaald in het samenleven.

maandag 18 april 2016

Mijn reisverhaal Myanmar. Dag 21: Mandalay - Bangkok - Abu Dhabi - Brussel. Het einde. Mijn besluit.

’t Is gedaan.  ’t Is voorbij.  ’t Is over.  ’t Zit erop.  Wij gaan naar huis.  Wij vertrekken.  Wij moeten naar het vliegveld.  Het doet vreemd aan.  Drie weken lang hebben wij door het land gezworven.  Door het land getrokken.  Nu wij vertrekken, lijkt het land ons te ontglippen.  Alles wat wij zien, lijkt vager.  Lijkt minder scherp.  Alsof we niet meer hoeven te observeren.  Alsof we niet meer hoeven waar te nemen.
 
We stappen de bus op.  Gaan op weg naar het vliegveld.  Met die ene beweging gebeurt dat onvermijdelijke.  Wij gaan over van de tegenwoordige naar de verleden tijd.  Dat is wat gebeurt.  Voortaan zullen wij in de verleden tijd praten over Myanmar.  Myanmar verhuist van de tastbare realiteit naar die ene archiefkast.  De archiefkast van de herinneringen.  In die kast wordt alles bewaard.  Hopelijk heel netjes.  Hopelijk niet chaotisch.  Zodat die herinneringen gemakkelijk kunnen teruggehaald worden.  Want dat is wat ik nu al weet.  Op die bus weet ik al dat ik momenten zal terughalen.  Kleine verhalen.  Grote avonturen.  Snelle, korte flitsen.
 
Ooit zong iemand dat een land pas bestaat als je er bent geweest.  Ik denk dat het Andrea Bocelli was.  Die man zong die wijze woorden.  Ik denk aan die woorden terwijl ik op de terugweg ben.  Ik heb gedroomd van Myanmar.  Ik heb gefantaseerd over Myanmar.  Nu droom ik niet meer.  Nu fantaseer ik niet meer.  Want nu weet ik.  Nu heb ik het land ervaren.  Weg is de droom.  Weg is de fantasie.  In de plaats treedt mijn eigen interpretatie van het land.  Mijn eigen verhaal.  Ik ben in Myanmar geweest.  Het land bestaat.
 
Op het vliegtuig doe ik die ene oefening.  Ik denk terug.  Ik recapituleer.  Ik doe een poging mij alles te herinneren.  De uitstappen.  De ontmoetingen.  Ik zet alles op een rijtje.  Ik keer terug.  Herbeleef elke dag.  Heel kort.  Want ik wil rekenschap geven.  Ik wil het antwoord vinden op die ene vraag.  Die ene vraag, die mij bij thuiskomst herhaaldelijk zal gesteld worden.  Familie en vrienden zullen mij vragen of het de moeite was.  Of het een aanrader was.  Die vraag zal komen.  Dat weet ik.  Ik wil voorbereid zijn.  Daarom reis ik even terug.  Toch in mijn hoofd.
 
Was het de moeite? Ik aarzel.  Ik twijfel.  Ik kan niet onmiddellijk antwoorden.  Mijn antwoord blijft uit omdat ik ga vergelijken.  Omdat ik vergelijk met andere landen, die ik al bereisd heb.  Die vergelijking doet mij aarzelen.  Want ik heb al mooiere landschappen gezien.  Ik heb al spectaculairdere monumenten gezien.  Ik heb al indrukwekkendere sites gezien.  Ik weet het, dit klinkt verwend.  Verwaand.  Maar dit is de aard van het beestje.  Mensen willen continu vergelijken.  Soms organiseren zij daar zelfs kampioenschappen voor.  Wie is de snelste? De mooiste? De grootste? De verstandigste? De kleinste? We kunnen er dus niet onderuit.  Toch valt die eerlijkheid mij moeilijk.  Tegenover Myanmar.  Want ik wil het land niet kwetsen.  Ik wil zijn bevolking niet bruuskeren.  Daarom blijft het even stil als ik mij in mijn hoofd die ene vraag stel.
 
Ik herhaal mijn vraag.  Was het de moeite? Ik ben geneigd bevestigend te antwoorden op deze vraag.  Reizen loont altijd de moeite.  Ongeacht de bestemming.  De koffers pakken en de deur achter zich dichttrekken, dat alleen al is meer dan de moeite.  Maar ik erken dat met dit antwoord niemand het vliegtuig zal nemen naar Myanmar.  Dat antwoord is onvoldoende wervend.  Te vrijblijvend.  Daarmee zal het niet lukken.
 
Ik denk.  Ik denk.  Ik denk.  Dan weet ik het.  Myanmar is zeker en vast de moeite.  Omwille van de Myanmarezen zelf.  De bevolking is misschien wel het mooiste wat het land te bieden heeft.  Hun warme spontaniteit en natuurlijke vriendelijkheid zijn onovertroffen.  Bijna zou ik zeggen dat het uniek is.  Ik zit op het vliegtuig en denk terug aan die vele ontmoetingen.  Ik denk terug aan die warmte.  Aan de eerlijke interesse in ons.  Aan hun nieuwsgierigheid.  Aan hun uitnodigend enthousiasme.  Ik denk aan onze gesprekken.  Vele gesprekken.  Mijn hart loopt vol.  Tranen springen in mijn ogen.  Opnieuw word ik ontroerd.  Myanmar is mooi.  Omwille van de mensen.  Zij schenken hun land dat wervende karakter.  Dat wervende karakter dat reizigers naar Myanmar moet lokken.
 
Bovendien is Myanmar authentiek.  Ongerept.  Onbezoedeld.  Nog niet ‘vervuild’ door de gewoontes en eisen van het massatoerisme.  Het land is echt.  Lijkt voorlopig nog geen toegevingen te doen aan het toerisme.  Alles staat nog in zijn kinderschoenen.  Niks lijkt optimaal georganiseerd.  Het voelt amateuristisch aan.  Maar net daarin schuilt de charme.  Zal dat nog lang zo blijven? Ik weet het niet.  Ik hoop het.
 
Myanmar heeft Bagan.  Myanmar heeft de Gouden Rotspagode.  Myanmar heeft de U Beinbrug.  Heeft al die minder gekende, mooie plekken.  Dat zijn allemaal redenen waarom u naar Myanmar zou kunnen trekken.  Maar al die sites zijn niet de belangrijkste redenen.  De belangrijkste drijfveer waarom iemand naar dat land zou kunnen reizen zijn het land zelf en zijn fantastische bevolking.
 
Myanmar.  Moet u het zien? Jawel.  Zeer zeker.  Ik ben er geweest.  In mijn hoofd zitten vele herinneringen.  Eén iets hebben zij gemeenschappelijk.  Dat is die intense warmte.  Die intense menselijke warmte.  Dat zal ik missen.  Daaraan zal ik vaak terugdenken.  Daarom zou ik kunnen huilen.  Het land heeft mij geraakt.  Diep geraakt.  Meer nog dan andere bestemmingen dat ooit hebben kunnen doen.


donderdag 14 april 2016

Gehoord: De Kus in Ruil voor een Koninkrijk van Buurman. Brief aan Geert Verdickt, Stijn Gevaert en Koen Renders.

Beste Geert,
Beste Stijn,
Beste Koen,
 
Soms vraagt een mens zich af.  Neen, ik wil ik het niet hebben over die wondermooie single van Gorki.  Indien dat wel zo zou zijn, had ik deze brief niet aan u gericht.  Dan had ik een andere correspondent gezocht.  Maar ik richt mij tot u.  Met die ene gedachte.  Met die ene vraag.  Want heel onverwacht kwam die ene vraag in mij op.  Daar had u een hand in.
 
Soms vraagt een mens zich af wat er moet gedaan worden om de dag goed te beginnen.  Voorwaar geen gemakkelijke vraag.  Een vraag, waarop een antwoord bijna niet mogelijk is.  De vraag wordt gesteld.  Het antwoord zal nooit gevonden worden.  Dat dacht ik.  Het recept, dat uitzicht bood op een goede start van de dag, zou ik nooit vinden.  Wat ik ook zou proberen.  Het zou mij niet lukken.  Het antwoord is ongrijpbaar.
 
Maar alles veranderde op die ene morgen.  Die ene morgen, dat ik luisterde naar De Kus in Ruil voor een Koninkrijk.  Toen ik luisterde naar dat album meende ik het antwoord gevonden te hebben.  Ik had het recept.  Het juiste recept.  Voortaan zou elke morgen in een goed gesternte starten.  Elke morgen luisterde ik naar het album.  Elke morgen kleurde in felle, heldere kleuren.  Net zoals mijn gemoed.  Elke keer weer.  Nooit ging het vervelen.
 
Heel misschien bent u een kritische geest.  U zou mij voor de voeten kunnen werpen waarom ik pas nu tot die bevinding kom.  Het album werd uitgebracht in 2014.  Dat is nu twee jaar terug.  Die kritische bemerking zou u terecht kunnen maken.  Ik zou u kunnen antwoorden.  Met een dooddoener.  Ik zou kunnen antwoorden dat schoonheid zich pas heel langzaam laat ontdekken.
 
Ik zou u het hele verhaal kunnen vertellen.  Ik leerde u kennen in 2011.  U kwam naar Wetteren.  Om uw tweede album Mount Everest voor te stellen.  Ik had een kaartje.  Dat kaartje had ik niet gekocht.  Ik had dat toegangsticket gewonnen bij een wedstrijd.  Ik was de winnaar.  Na het concert was ik niet langer een winnaar.  Na het concert mocht ik mij de gelukkige winnaar noemen.  Inderdaad, ik waande mij gelukkig.  Neen, ik verkeerde niet in een waan.  Dat zou verkeerd geformuleerd zijn.  Laat het mij daarom anders zeggen.  Ik was gelukkig.  Ik voelde mij gelukkig.
 
U overdonderde mij.  Ik was sprakeloos.  Dat is dan weer een andere eigenschap van schoonheid.  Schoonheid doet zwijgen.  Omdat diezelfde schoonheid geen woorden behoeft.  Daarom zweeg ik dus.  Na dat concert hapte ik naar adem.  Stelde bij mijzelf de vraag waarom ik nog niet eerder van u had gehoord.  Dat onverwachte concert opende mij de ogen.  Ik zag het licht.
 
Mount Everest werd mijn nieuwste favoriet.  Vele momenten nam ik te baat om naar uw muziek te luisteren.  Uw prachtige muziek.  Uw heerlijke muziek.  Uw oorstrelende muziek.  ’s Morgens.  ’s Middags.  ’s Avonds.  Jawel, zelfs ’s nachts.  Elk moment was goed.  Om van uw muziek te nippen.  Te proeven.  U zong.  Ik luisterde.  Stilletjes.  Want ik wilde niet enkel uw muziek horen.  Ik wilde uw woorden opnemen.  Diep in mij.  Elke keer weer wou ik het totaalpakket.  Muziek en woorden.  Want u wist beiden perfect te combineren.  Op een magistrale wijze.
 
Maar dan kwam dat moment.  Dat moment, waarop andere, nieuwere muziek mijn aandacht opeiste.  Uw album verdween naar de achtergrond.  Slechts heel sporadisch greep ik terug naar u.  U verloor die prominente plaats.  U kreeg concurrentie.  Concurrentie, die u wegduwde.  Weg, uit mijn aandachtsveld.  U belandde op de alfabetisch juiste plek in mijn cd-kast.  Daar bleef u.  Bijna onaangeroerd.
 
Maar oude liefde roest niet.  Die blijft sluimeren.  Om op een onverwacht moment weer zijn kop op te steken.  Dat onverwachte moment kwam toen ik De Kus in Ruil voor een Koninkrijk in mijn cd-lade schoof.  De liefde voor uw muziek was terug.  Ik had u veronachtzaamd.  Ik had mij laten verleiden.  Door andere groepen.  Groepen, die hip genoemd werden.  Ontrouw, moet ik het zo noemen?
 
Sinds enkele dagen luister ik naar uw jongste album.  Ik geniet.  Elke keer weer verschijnt er op mijn gezicht een brede grijns.  Omdat ik besef dat u terug bent.  Dat u terug bij mij bent.  Dat u mij opnieuw verbaast.  Dat u mij bewijst waarom ik zo wild was van dat ene album.  Want alweer overtuigt u mij met kwaliteit.
 
Soms vraagt een mens zich af wat er moet gedaan worden om de dag goed te beginnen.  Ik weet het.  Ik doe het.  Ik luister naar uw muziek.  Elke dag is een open blad.  Een leeg blad, dat moet volgeschreven worden.  Elke dag schrijft u een prachtige inleiding op die nauwelijks begonnen dag.  U doet mij uit bed veren.  Omdat ik weet dat ik naar uw album zal grijpen.  Omdat ik weet dat ik uw muziek zal horen.
 
Elke morgen loopt er een warme gloed in mij.  Een warme gloed vult mij.  Dat doet uw stem.  Dat doet uw muziek.  Dat doen uw teksten.  Ik luister en word gelukkig.  Eigenlijk hoeft dat niet te verbazen.  Want u zingt over het mooiste op heel de wereld.  U zingt over de liefde.  In al zijn facetten.  Het winnen van de liefde.  Het verliezen van de liefde.  Liefde kan mooi zijn.  Liefde kan hard zijn.  Die waarheden gaat u niet uit de weg.  U toont zoals het is.  Zoals het kan zijn.  Ik kijk met u mee.  Ik luister met u mee.  Ik kijk, luister en lach.  Niet luidop.  Wel inwendig.  Die lach warmt mij.  Die lach doet mij beseffen dat het een mooie dag wordt.  Wat er ook verder zal gebeuren.

Ik lach omdat ik mij herken.  Ik herken mij in de liefde, die u bezingt.  Ik herken mij in de af te leggen weg.  De weg naar de echte liefde.  De warme liefde.  Ik herken mij in die weg van vallen en opstaan.  Van opnieuw vallen en opnieuw opstaan.  Ik lach omdat ik mij herken.  Omdat ik besef dat ik eindelijk die liefde beleef.  Die mooie liefde.  Omwille van dat besef kan ik elke morgen lachen.  Elke morgen als ik uw muziek hoor.
 
De Kus in Ruil voor een Koninkrijk.  Het album ligt naast mij.  Ik zal u niet meer verbannen.  Ik zal u niet meer verloochenen.  Die fout zal ik niet meer maken.
 
Ik heb u herontdekt.  Het was en is een blij weerzien.  Daarvoor wil ik u danken.  Daarvoor wil ik u alle succes toewensen.  In alles wat u verder nog zal ondernemen.
 
Met vriendelijke groeten.


dinsdag 12 april 2016

Terug naar eigen land, gezien op Vier. Indrukwekkend emotioneel. Brief aan Martin Heylen en gasten.

Beste Martin,
Beste Margriet,
Beste Veroniek,
Beste Zuhal,
Beste Bert,
Beste Ish,
Beste Jean-Marie,
 
Terug naar eigen land.  Dat is de naam van het programma.  Ik moet bekennen, ik had zo mijn bedenkingen bij het programma.  Nog vóór het op de buis kwam.  Onder invloed van commentatoren en critici had ik mijn oordeel klaar.  De vluchtelingenproblematiek, gevat in een amusementsprogramma? Een onmogelijke combinatie.  Die combinatie dan nog eens overgieten met een BV-sausje maakte het voor mij echt onverteerbaar.  De grootste humanitaire crisis, ter verstrooiing van een kijkerspubliek.  Dit kon niet.  Dit was een stap te ver.  Zo dacht ik dus.
 
Toen kwam de eerste aflevering.  Ik keek.  Ik wou kijken.  Ik wou mijn oordeel aftoetsen aan de realiteit.  Ik wou zien hoe u zou omgaan met die toch wel moeilijke evenwichtsoefening.  Tegelijk een genuanceerd, journalistiek verslag brengen en toch wegblijven van de al te gemakkelijke verleiding van verfoeilijke sensatiezucht.  Eigenlijk zou ik hetzelfde doen als de zes BV’s, die u had uitgenodigd.  Ik zou mijn vooraf gemaakte opinies onderwerpen aan een realitycheck.  Ik zou nagaan of mijn oordelen bevestigd werden.  Ik zou nagaan of mijn oordelen zouden moeten herzien worden.
 
Ik zag de eerste aflevering.  Ik kan kort zijn.  Ik moest mijn oordeel herzien.  Na die eerste aflevering stormde ik naar boven.  Om mijn koffers te pakken.  Want ik zou meegaan met jullie.  Ik zou jullie de volgende afleveringen vergezellen.  Niks wou ik missen.  Ik zou meereizen naar de frontlijn met IS in Irak.  Ik zou een ontmoeting hebben met de Peshmerga’s.  In Kenia zou ik jullie vergezellen naar het grootste vluchtelingenkamp ter wereld.  In Istanboel zou ik kennismaken met de draaischijf van de mensensmokkel.  Ik zou zelfs een gesprek hebben met een mensensmokkelaar.  Vanuit het Turkse Ayvalik zou ik mij laten overzetten naar Lesbos.  Samen met jullie.  In Gevgelija zou ik de trein trachten te nemen naar de Servische grens.  Ik zou jullie vergezellen naar België.  Samen met jullie zou ik terugkeren naar eigen land.
 
Overmorgen eindigt mijn reis.  Onze reis.  Het was hevig.  Heftig.  Bij deze reis kon ik niet onberoerd blijven.  Het ging diep.  Bijzonder diep.  Ik heb gehuild.  Ik heb mijn tranen niet weggeborgen.  Ik liet ze lopen.  Vrij.  Ongegeneerd.  Want wat kan je anders doen als mensen zeggen gras te hebben gegeten.  Omdat er niks anders was.  Wat kan je anders doen als een meisje te midden van alle miserie toch blijft hopen ooit dokter te worden.  Wat kan je anders doen als een jongen vertelt over het verlies van zijn vader en door die omstandigheden gedwongen wordt die vaderrol op te nemen.  Wat kan je anders doen als je een vader in het bijzijn van zijn kinderen ziet instorten en huilen.  Die onmacht deed mij huilen.  Het besef dat wij in luxe leven maar dat sommigen toch nog niet genoeg hebben, deed mij huilen.
 
Ik heb niet enkel gehuild.  Ik heb ook gevloekt.  Vaak en luidop.  Omdat ik maar niet kan begrijpen waarom steeds opnieuw gezocht wordt naar excuses om toch maar niks te moeten doen.  Om die vluchtelingen toch maar buiten de eigen grenzen te houden.  Omdat wij het niet zouden kunnen.  Omdat ons eigen land reeds vol zit.  Om dat alles vloek ik.  Ik vloek omdat Europa blijft weigeren legale wegen te openen om Europa binnen te komen.  Omdat Europa vluchtelingen in de illegaliteit dwingt en onrechtstreeks bestaansrecht geeft aan mensensmokkelaars.  Ik vloek omdat wij zo lopen te dwepen met onze westerse waarden maar er tegelijk niet in slagen een humanitair antwoord te vinden op deze grootste vluchtelingencrisis.  Onze vermeende morele superioriteit is op drijfzand gebouwd.  Wankelt en dreigt om te vallen.  Om dat alles vloek ik.
 
Wij moeten dringend op zoek naar redenen waarom wij het wel kunnen.  Waarom wij het wel kunnen ‘schaffen’.  Slechts één reden zou voldoende moeten zijn.  Omdat wij niet anders kunnen.  Omdat wij moeten.  Omdat wij mensen zijn.  Mensen in nood de rug toekeren, is onmenselijk.  Mensen in nood de uitgestoken hand weigeren, is onmenselijk.  Dat is nochtans wat momenteel gebeurt.  U hebt het mij getoond.  Met beelden.  Met woorden.  Om die getuigenissen huil ik.  Vloek ik.
 
Uw programma verdient de titel van beste programma van het jaar.  Niet omwille van u.  Niet omdat ik het u niet zou gunnen.  Laat daarover geen misverstand bestaan.  Voor u en uw manier van werken heb ik het grootste respect.  Ik zou u die titel gunnen omwille van de vluchtelingen.  Zij verdienen een podium.  Een podium dat hun stem versterkt.  Zij zijn de helden.  Neen, het zijn geen gelukzoekers.  Zij zoeken geen geluk.  Zij zoeken rust.  Dat is wat zij eindelijk willen.  Voor zichzelf.  Voor hun kinderen.  In die rust vinden ze hopelijk het geluk.  Dat wil ik hopen.  Want heeft niet iedereen recht op geluk?

Voor die eigenlijke rust hebben zij heel wat over.  Om de woorden van Johan Heldenbergh te gebruiken, een mens moet stalen kloten hebben om die tocht te ondernemen.  Sorry voor het taalgebruik.  Maar het is zo.  Het is echt zo.
 
Uw programma heeft mij versterkt in mijn positieve houding tegenover vluchtelingen.  Reeds ingenomen standpunten werden bevestigd en versterkt.  Met nog meer gedrevenheid zal ik een pleitbezorger worden.  Ik zal niet meer zwijgen.  Ik zal niet in een hoekje wegkruipen.  Ik zal mijn mond openen.  Telkens als het moet.  Luider zal ik het doen.  Krachtiger zal ik het doen.  Nog overtuigender zal ik het doen.  Uw programma heeft mij die voorzet gegeven.  Daarvoor dank ik u.
 
Mijn opiniestukken:
 
Met vriendelijke groeten.

maandag 11 april 2016

Mijn reisverhaal Myanmar. Dag 20: Mandalay.

Ai, ai, ai, … ’s Morgens word ik wakker met een houten kop.  Neen, ik heb geen kater.  Laat mij hierover duidelijk zijn.  Ik ben een brave jongen.  Ik laat mij weleens verleiden tot alcohol maar ik heb mate.  Toch meestal.  Ik heb dus geen kater.  Wel heb ik een houten kop.  Omdat ik besef dat dit onze laatste dag wordt in Myanmar.  Dat doet pijn.  Veel pijn.
 
Wij ontbijten.  Hoog boven in het hotel.  We kijken uit over Mandalay.  Of toch over een deel van Mandalay.  Een klein deeltje.  Maar zelfs in dat kleine deeltje zien wij de stad ontwaken.  Zien wij de inwoners aan hun dag beginnen.  Zelf aan de rand staan en dat zachte, ochtendlijke begin gadeslaan is een heerlijk gevoel.  Voor heel eventjes beseffen wij niet te hoeven meelopen in die doldraaiende, dagelijkse race.  Wij zijn op vakantie.  Dan schakelen we een versnelling lager.  Zelfs enkele versnellingen lager.
 
Beneden in de straat lopen monniken.  Net begonnen aan hun dagelijkse bedeltocht.  Bedelen zou ik het niet noemen.  Schooien, zo zou ik het eerder omschrijven.  Alle deuren aflopen, overal aanbellen of aankloppen.  Wij ontbijten en zien het gebeuren.  Ik moet denken aan de getuigen van Jehova.  Zij doen net hetzelfde.  Met dat ene verschil dat zij niet dagelijks aan de deur staan.  Ik zou ook kunnen denken aan de maffia.  Dat zou ik kunnen doen als ik die monniken in winkels zie binnengaan.  Eenzelfde werkwijze als de maffia.  De maffia eist geld in ruil voor bescherming.  De monniken doen eenzelfde ruil.  Terwijl de Italiaanse winkelier hoopt met rust gelaten te worden in ruil voor geld, hoopt de Birmese winkelier de gunst van Boeddha af te kopen via een geldelijke bijdrage of een portie rijst.  Mag ik deze parallel trekken? Mag ik deze gelijkenis maken? Of is het nog te vroeg op de morgen om dergelijke vragen toe te laten? Ik laat die vragen toe.  Met die vragen dringt twijfel binnen.  Twijfel over het verheffende, positieve karakter van het boeddhisme.  Of kijk ik toch te veel doorheen een westerse bril?
 
 

 
Onze laatste dag in Myanmar.  In Mandalay.  Hebben wij alles gezien in deze stad? Kunnen wij kiezen voor een rustig dagje in het hotel? Hoeven we nog buiten te komen? Wij zouden het kunnen denken als wij terugblikken op de voorbije, drukke dagen in Mandalay.  Toch is er dat ene nog.  Dat ene, dat wij nog echt moeten zien.  Wij moeten de stad nog in.  Om kennis te maken.  Om de eigenlijke stad te ontdekken.  Want dat hebben we nog niet gedaan.  Dat zullen wij vandaag goedmaken.  Dat foutje zullen wij vandaag rechtzetten.
 
We beginnen aan de Zeigyo markt.  Dit is een modern warenhuis.  Het belangrijkste winkelcentrum van Mandalay.  Elke mogelijke vergelijking met een Europees grootwarenhuis is onterecht.  Vergelijken kan niet.  Omdat deze markt uniek is.  Terwijl in de Europese warenhuizen ordelijke netheid regeert, heerst hier op deze markt een chaotische gekte.  Maar die gekte maakt niet ziek.  Integendeel.  Dit is een gezonde gekte.  Een gezonde vrolijkheid.  Eddy Wally zou zeggen dat het geweldig is.  Dat alles hier geweldig is.  Dat is ook zo.  Hier is het heerlijk om te vertoeven.  Om in rond te dwalen.  Om de weg kwijt te raken en opnieuw die juiste weg te vinden.
 


 
Even buiten de Zeigyo markt passeren wij een private high school.  Jongens in hun nette schooluniform staan aan de poort.  Net toegekomen met een busje.  Wij trachten een gesprek aan te knopen met die jongens.  Benieuwd als wij zijn naar het Birmese schoolsysteem.  Wij hebben al gezien dat vele schoolboeken in het Engels zijn opgesteld.  Dan moeten die jongens toch Engels praten.  Dat denken wij.  Maar alles blijkt moeilijker dan wij hadden verwacht.  Op onze vraag wie het best Engels praat, wordt één iemand naar voor geschoven.  De slimste van de klas? Of de meest vlotte jongen?  Wij stellen vele vragen.  Maar het enige antwoord, dat wij op onze vele vragen krijgen, is ‘yes’.  Niks meer.  Enkel ‘yes’.  En daarbovenop veel verlegen gegiechel.  Wij worden niks wijzer.  Het Birmese schoolsysteem blijft één groot mysterie.  Toch hopen we op antwoorden als wat later de leerkrachten arriveren.  Nu zullen wij antwoorden krijgen, denken wij.  Maar alweer blijft het stil.  Zelfs de leerkrachten lijken de taal van Shakespeare niet machtig te zijn.  Ook zij stotteren en stamelen.  Ik begrijp het niet.  De taal van het onderwijs is Engels.  Maar niemand die het spreekt.  Alle leerboeken in het Engels opgesteld maar niemand die het begrijpt.  Rare jongens, die Birmezen.
 
 
Enkele dagen terug las ik in de krant een artikel over de Birmese leerkrachten.  Leerkrachten zijn ambtenaren en verdienen ongeveer honderd euro per maand.  Dat is alles.  Voor hen geen extra voordelen.  Terwijl andere ambtenaren soms aanspraak kunnen maken op gratis huisvesting, kunnen de leerkrachten dat niet.  Zij gaan daarom op zoek naar andere mogelijkheden om hun spaarpotje te spijzen.  Andere, minder legale mogelijkheden.  Leerkrachten laten zich omkopen.  In ruil voor positieve studieresultaten.  Corruptie is wijdverspreid in het Birmese onderwijs.  Pogingen worden ondernomen om dit tegen te gaan.  Maar de lonen blijven laag.  Corruptie blijft dus voortwoekeren.  Studieresultaten blijven gekocht worden.  Tot spijt van wie het benijdt.  Tot spijt bij degene, die hoopt op een eerlijk systeem.
 
Wij nemen afscheid van de studerende jeugd.  Trekken verder doorheen de stad.  Op weg naar Diamond Plaza, één van de grotere shoppingcenters, passeren wij aan het spoorwegstation.  Wij wandelen doorheen een verpauperde buurt.  Weg is alle luxe.  Hier heerst enkel armoede.  Miserie.  Wij zien krotten, die de naam huis niet waard zijn.  Bouwvallige constructies.  Over badkamers lijken die krotten niet te beschikken.  Dat blijkt al snel.  Zich wassen gebeurt aan een gemeenschappelijke waterput.  Wij zien het.  Wij zijn getuige.  Ik dacht dat wij in de stad waren.  Deze buurt doet mij twijfelen.  Wat een tegenstelling.  Even verderop ligt het shoppingcenter.  Waar brillen van Ray Ban worden verkocht.  Honderd euro voor één brilletje.  Wat een wrede wereld, denk ik.  Wat een ongelijke wereld, denk ik.  Mandalay toont zijn ware gelaat.  De maskers vallen af.
 
De voorbije dagen hadden wij het bijna elke dag gedaan.  Onze schoenen en kousen uittrekken.  Vandaag waren wij het niet van plan.  Deze keer zouden wij onze schoenen en kousen aanhouden.  Dat dachten wij.  Wij gingen geen stoepa’s zien.  Geen Boeddha’s.  Toch doen wij het.  Wij gaan langs in een schoonheidssalon.  Voor een pedicure.  Onze voeten moeten verwend worden.  De voorbije weken hebben ze heel wat te lijden gehad.  Op blote voeten op audiëntie bij Boeddha.  Elke keer weer.  Geen enkele uitzondering.  Niet altijd op de meest propere vloeren.  Dan mag verwennerij wel eens.  Dat denken wij toch.  Dat doen wij toch.  Nu, op deze laatste dag, mogen onze voeten zich even ontspannen.  Terwijl mijn voeten ingewreven worden met allerhande zalfjes lees ik de krant.  Ik lees over de vredesgesprekken terwijl mijn voeten gemasseerd en gescrubd worden.  Ik lees over een mogelijke wapenstilstand.  Met daarin een stappenplan naar vrede.  Pas nu lees ik dat niet alle gewapende groepen het akkoord ondertekend hebben.  Dit zal één van de uitdagingen zijn voor de nieuwe regering.  De pacificatie van Myanmar is nog niet voltooid.  Er is nog werk aan de winkel.  Maar ik laat het niet aan mijn hart komen.  Ik geniet van die verwennerij.
 
Er wordt mij een koffie aangeboden.  Ik aanvaard.  Een koffie en de krant, kan het nog beter? De klant blijkt hier toch koning te zijn.  Het is de laatste dag.  Toch blijf ik lezen over dit verbluffende land.  Dit verbazende land.  Ik wil zo veel mogelijk informatie verzamelen.  Gebeten om te weten.  Dat was vroeger ooit de slogan van een krant.  Ik ben nu gebeten.  Gebeten om zo veel mogelijk te weten.  Ik verbroeder dus niet met de dame, die mijn voeten verwent.  Dat doe ik niet.  Waardoor ik heel misschien een beetje asociaal ben.  Een gesprek uit de weg gaan, het oogt niet mooi.  Ik verberg mij achter de krant.  Lees over het moeilijke gevecht tegen de betelnoot.  In Myanmar wordt deze noot vaak gekauwd.  Op grote schaal.  Iedereen lijkt het wel te doen.  De noot wordt in kleine brokjes gehakt en ingepakt in een stuk betelblad.  Vervolgens wordt het vermengd met wat ongebluste kalk, kruidnagel en pruimtabak.  Nu kan het kauwen beginnen.  Bij het mengen ontstaat een rode pasta die het speeksel vuurrood kleurt.  Dat kauwen kan best wel een tijdje doorgaan maar aan het eind van de rit worden de smakeloos geworden resten uitgespuwd.  Lukraak.  Op elk moment.  Ongeacht de plaats.  Die uitgespuwde resten laten rode plekken achter op de grond.  Daarom dat de overheid ingrijpt.  Of tracht in te grijpen.  De strijd tegen de betelnoot is moeilijk.
 
Er werd geprobeerd de spuwers te beboeten.  Tot 150.000 kyat of zelfs één jaar opsluiting.  De dader moest evenwel op heterdaad betrapt worden.  Net daar wringt het schoentje.  Want waar is de politie? Op de luchthaven zag ik enkele agenten.  In Mandalay op enkele kruispunten.  Om het verkeer te regelen.  Dat was het zo wat.  Meer niet.  Verder zag ik geen enkele.  Myanmar wordt wel het veiligste land ter wereld genoemd.  Misschien maakt die titel politie overbodig.  Het zou kunnen.  Feit blijft dat het spuwen aanhoudt.  
 
Andere pogingen werden ondernomen.  Aan busstations en op kruispunten werden zandbakken geplaatst.  Bedoeling was dat deze zandbakjes vergaarbakken zouden worden van uitgespuwde betelnoot.  Het plan mislukte.  Een nieuw plan werd uitgedokterd.  Herbruikbare zakjes werden onder de bevolking uitgedeeld.  Hierin kon het spuugsel verzameld worden.  Die zakjes werden voor alles en nog wat gebruikt.  Maar niet voor de betelnoot.
 
Myanmar blijft maar doorspuwen.  Misschien moet het land de Olympische Spelen organiseren.  In China waren die Spelen immers de perfecte aanzet om het probleem van spuwen nationaal aan te pakken en te bannen.  De campagne had succes.  Het plan werkte.  Misschien dat daarin dus een oplossing kan gevonden worden.
 
Mijn krant is uit.  Net als deze dag bijna uit is.  Mijn voetjes zijn gedaan.  Net als deze dag bijna gedaan is.  Maar wij gaan niet huilen.  We laten onszelf niet toe emotioneel te worden.  Dat kan morgen nog.  Morgen kunnen we nog een potje huilen.  Vanavond niet.  Vanavond gaan we er nog voluit voor.  We gaan nog heel even naar een massagesalon.  Dat lijkt ons een mooi afscheid.  Een juist afscheid.  Nog heel even genieten.  Op onze laatste avond.
 
Mijn reisverhaal Myanmar.  Dag 21: Mandalay – Bangkok – Abu Dhabi - Brussel.  Het besluit.  Te lezen op maandag 18 april.