Beste Louis,
Iedereen kent hem in Gent.
Zakkenman. Heel waarschijnlijk is
hij de meest gekende dakloze in het Gentse.
Jawel, hij is een landloper. Een
vagebond. Bijna elke dag kom ik hem wel
ergens tegen. In een winkelstraat. Op een plein.
Doelloos voor zich uit starend zwerft hij rond. Met in zijn handen oneindig veel zakken. Niemand die weet wat er in die zakken
zit. Maar ze maken hem tot hoe hij wordt
genoemd. Zakkenman. Vaak heb ik de neiging te stoppen als ik hem
zie. Hem aan te spreken. Om hem die ene Jambersvraag te stellen. Waarom? Ik vermoed achter die vraag een
geschiedenis van verlies. Een triest
verhaal. Toch vraag ik het hem
niet. Ik fiets gewoon door. Een volgende keer, denk ik terwijl ik van hem
wegfiets.
U stelde zich ook die vraag. Met
dat ene verschil. U ging op zoek naar
antwoorden. Die vond u op het kerkhof in
de Kolonie van Merksplas. Op dat kerkhof
liggen duizenden landlopers begraven.
Naamloos. Enkele van hen laat u
aan het woord. Acht van hen geeft u een
stem. Bij leven vormden zij de
vertellersclub. Aan elkaar vertelden zij
hun verhalen. Hun geschiedenis. Dat kon.
Dat mocht. Enkel insiders konden
het begrijpen. Tegenover buitenstaanders
werden de lippen op elkaar gehouden.
Tegenover de buitenwereld hielden zij het beeld van de vrijgevochten
mannen in stand. Mannen, die volop en
ongeremd genoten van de absolute vrijheid.
Die omerta houdt geen stand op het kerkhof. De overledenen worden uitgedaagd. Door de kleindochter van één van de
landlopers, begraven op het kerkhof. Zij
gaat op zoek naar de geschiedenis van de familie. Een verborgen geschiedenis. Een geschiedenis, waarover enkel fluisterend
gesproken wordt. Vezelend. Het verhaal blijft steken in veroordelende
vaagheid. De kleindochter gaat op zoek
naar antwoorden. Naar het volledige
verhaal. Zodat zij eindelijk zelf kan
oordelen. Zodat zij eindelijk zelf kan
begrijpen.
Voor het graf van haar grootvader legt zij de gevonden puzzelstukjes
voor aan haar grootvader. Een spel van
vraag en antwoord ontspint zich aan het graf.
De overledenen beginnen te vertellen.
Aangestoken door de vragen van de kleindochter. Door de beschuldigingen van de
kleindochter. Veilig verborgen in hun
graf durven zij het eindelijk aan hun verhaal te vertellen. Aanvankelijk nog voorzichtig. Maar naarmate de kleindochter blijft komen,
valt die voorzichtigheid weg. Om bij het
allerlaatste bezoek uit te monden in een ware biecht. In die biecht wordt niet meer gezocht naar
verschoning. Naar excuses. Het is alsof de kleindochter elk van hen een
spiegel voorhoudt. Hen dwingt in die
spiegel te kijken. Hen te zien zoals zij
werkelijk zijn. Geen fabeltjes. Geen zoethoudertjes. De naakte waarheid. De ontnuchtering. Enkel dat.
Niks meer. Niks minder.
Het klinkt ongeloofwaardig.
Toch wil ik het geloven. De
stilte van een kerkhof kan antwoord bieden.
Op voorwaarde dat er enige luisterbereidheid is. Dat men zich niet afsluit. Een kerkhof kan helend werken. Ik wil het geloven. In die mate zelfs dat ik mij betrokken partij
voelde. Niet de kleindochter was het
aanspreekpunt. Ik zelf was dat
aanspreekpunt. De landlopers richtten
zich tot mij. Ik stond aan het
graf. De kleindochter was mijn
reisgezel. In mij kwam die
verscheidenheid van de personages tot dat ene gemeenschappelijke. In hun eerste leven onderscheidden zij zich
van elkaar. Zij waren kleiputter,
havenarbeider, forain, kermisattractie, boerenknecht, pooier of dief. In hun tweede leven waren zij allen
landloper. Eén moment in het geleefde
leven was bepalend. Verbande hen naar
een wereld van serveuses en hoeren. Naar
een wereld van goedkope hotelletjes en bruine kroegen. Naar een wereld van orgieën en
drinkgelagen. Aan mij vertellen zij hun
verhaal. In een onguur taaltje. In een ongekuist taaltje.
Ik lees uw verhaal. Ik denk aan
zakkenman. In zijn ogen lees ik geen
vrijheid meer. Gevangenschap, dat is wat
ik zie. Ik zie een man, veroordeeld tot
een landlopersbestaan. Tot een leven gekomen,
gedwongen door omstandigheden.
Omstandigheden, die hij ondergaat.
Die hij weigert aan te pakken. Het
leven van landloper is geen keuze. Het
is een vlucht. Het is een opgave. Het is een excuus. Een excuus om niet te hoeven leven. Om verantwoordelijkheden uit de weg te
gaan. Om problemen te ontkennen. Dat lees ik in de laatste ontboezemingen van
Pol Vervoort, één van de acht. Is het dan
lafheid? Kan het zo genoemd worden? Ik weet het niet. Is het falen? Mag het zo genoemd worden? Ik
weet het niet.
Wat ik dan wel weet? Weinig. Ik
weet enkel dat Landlopersblues een prachtig boek is. Een beklijvend boek. Een boek dat ons laat kennismaken met
landlopers. Met daklozen. Met een categorie van mensen, waar wij in het
dagelijkse leven in een te wijde bocht om heen lopen. Het is een boek dat ons dichter bij begrip
brengt.
Beste Louis. Ik wil u danken
voor dit boek. Voor deze reis naar een
mij onbekende wereld. U was een formidabele
gids.
Met vriendelijke groeten.
PS: Bij het dichtklappen van het boek valt mij iets te binnen. Ik had net een ticket gekocht voor de
theatertournee ‘Liefde en Devotie’ van Guido Belcanto. Ik sloeg het boek dicht en wist het
meteen. Landlopersblues en Guido
Belcanto moeten samengebracht worden. De
verhalen van de acht landlopers moeten op muziek gezet worden. Dat is wat moet gebeuren. Wie zou dat beter kunnen dan Guido Belcanto,
de keizer van het levenslied. Want dat is
wat elk van die verhalen is, een levenslied. Ik bedoel dat niet denigrerend. Ik zegt het met het volle respect, dat die
muziek verdient. Guido Belcanto en
Landlopersblues, het zou mooi zijn.
Lap! Dat gaat weer geld kosten! Bedankt weer voor deze tip!
BeantwoordenVerwijderengroetjes,
Betty Baur