donderdag 14 september 2017

Uitgelezen: Landlopersblues. Brief aan Louis van Dievel.

Beste Louis,
 
Iedereen kent hem in Gent.  Zakkenman.  Heel waarschijnlijk is hij de meest gekende dakloze in het Gentse.  Jawel, hij is een landloper.  Een vagebond.  Bijna elke dag kom ik hem wel ergens tegen.  In een winkelstraat.  Op een plein.  Doelloos voor zich uit starend zwerft hij rond.  Met in zijn handen oneindig veel zakken.  Niemand die weet wat er in die zakken zit.  Maar ze maken hem tot hoe hij wordt genoemd.  Zakkenman.  Vaak heb ik de neiging te stoppen als ik hem zie.  Hem aan te spreken.  Om hem die ene Jambersvraag te stellen.  Waarom? Ik vermoed achter die vraag een geschiedenis van verlies.  Een triest verhaal.  Toch vraag ik het hem niet.  Ik fiets gewoon door.  Een volgende keer, denk ik terwijl ik van hem wegfiets.
 
U stelde zich ook die vraag.  Met dat ene verschil.  U ging op zoek naar antwoorden.  Die vond u op het kerkhof in de Kolonie van Merksplas.  Op dat kerkhof liggen duizenden landlopers begraven.  Naamloos.  Enkele van hen laat u aan het woord.  Acht van hen geeft u een stem.  Bij leven vormden zij de vertellersclub.  Aan elkaar vertelden zij hun verhalen.  Hun geschiedenis.  Dat kon.  Dat mocht.  Enkel insiders konden het begrijpen.  Tegenover buitenstaanders werden de lippen op elkaar gehouden.  Tegenover de buitenwereld hielden zij het beeld van de vrijgevochten mannen in stand.  Mannen, die volop en ongeremd genoten van de absolute vrijheid.
 
Die omerta houdt geen stand op het kerkhof.  De overledenen worden uitgedaagd.  Door de kleindochter van één van de landlopers, begraven op het kerkhof.  Zij gaat op zoek naar de geschiedenis van de familie.  Een verborgen geschiedenis.  Een geschiedenis, waarover enkel fluisterend gesproken wordt.  Vezelend.  Het verhaal blijft steken in veroordelende vaagheid.  De kleindochter gaat op zoek naar antwoorden.  Naar het volledige verhaal.  Zodat zij eindelijk zelf kan oordelen.  Zodat zij eindelijk zelf kan begrijpen.
 
Voor het graf van haar grootvader legt zij de gevonden puzzelstukjes voor aan haar grootvader.  Een spel van vraag en antwoord ontspint zich aan het graf.  De overledenen beginnen te vertellen.  Aangestoken door de vragen van de kleindochter.  Door de beschuldigingen van de kleindochter.  Veilig verborgen in hun graf durven zij het eindelijk aan hun verhaal te vertellen.  Aanvankelijk nog voorzichtig.  Maar naarmate de kleindochter blijft komen, valt die voorzichtigheid weg.  Om bij het allerlaatste bezoek uit te monden in een ware biecht.  In die biecht wordt niet meer gezocht naar verschoning.  Naar excuses.  Het is alsof de kleindochter elk van hen een spiegel voorhoudt.  Hen dwingt in die spiegel te kijken.  Hen te zien zoals zij werkelijk zijn.  Geen fabeltjes.  Geen zoethoudertjes.  De naakte waarheid.  De ontnuchtering.  Enkel dat.  Niks meer.  Niks minder.
 
Het klinkt ongeloofwaardig.  Toch wil ik het geloven.  De stilte van een kerkhof kan antwoord bieden.  Op voorwaarde dat er enige luisterbereidheid is.  Dat men zich niet afsluit.  Een kerkhof kan helend werken.  Ik wil het geloven.  In die mate zelfs dat ik mij betrokken partij voelde.  Niet de kleindochter was het aanspreekpunt.  Ik zelf was dat aanspreekpunt.  De landlopers richtten zich tot mij.  Ik stond aan het graf.  De kleindochter was mijn reisgezel.  In mij kwam die verscheidenheid van de personages tot dat ene gemeenschappelijke.  In hun eerste leven onderscheidden zij zich van elkaar.  Zij waren kleiputter, havenarbeider, forain, kermisattractie, boerenknecht, pooier of dief.  In hun tweede leven waren zij allen landloper.  Eén moment in het geleefde leven was bepalend.  Verbande hen naar een wereld van serveuses en hoeren.  Naar een wereld van goedkope hotelletjes en bruine kroegen.  Naar een wereld van orgieën en drinkgelagen.  Aan mij vertellen zij hun verhaal.  In een onguur taaltje.  In een ongekuist taaltje.  
 
Ik lees uw verhaal.  Ik denk aan zakkenman.  In zijn ogen lees ik geen vrijheid meer.  Gevangenschap, dat is wat ik zie.  Ik zie een man, veroordeeld tot een landlopersbestaan.  Tot een leven gekomen, gedwongen door omstandigheden.  Omstandigheden, die hij ondergaat.  Die hij weigert aan te pakken.  Het leven van landloper is geen keuze.  Het is een vlucht.  Het is een opgave.  Het is een excuus.  Een excuus om niet te hoeven leven.  Om verantwoordelijkheden uit de weg te gaan.  Om problemen te ontkennen.  Dat lees ik in de laatste ontboezemingen van Pol Vervoort, één van de acht.  Is het dan lafheid? Kan het zo genoemd worden? Ik weet het niet.  Is het falen? Mag het zo genoemd worden? Ik weet het niet.  
 
Wat ik dan wel weet? Weinig.  Ik weet enkel dat Landlopersblues een prachtig boek is.  Een beklijvend boek.  Een boek dat ons laat kennismaken met landlopers.  Met daklozen.  Met een categorie van mensen, waar wij in het dagelijkse leven in een te wijde bocht om heen lopen.  Het is een boek dat ons dichter bij begrip brengt.
 
Beste Louis.  Ik wil u danken voor dit boek.  Voor deze reis naar een mij onbekende wereld.  U was een formidabele gids.
 
Met vriendelijke groeten.
 
PS: Bij het dichtklappen van het boek valt mij iets te binnen.  Ik had net een ticket gekocht voor de theatertournee ‘Liefde en Devotie’ van Guido Belcanto.  Ik sloeg het boek dicht en wist het meteen.  Landlopersblues en Guido Belcanto moeten samengebracht worden.  De verhalen van de acht landlopers moeten op muziek gezet worden.  Dat is wat moet gebeuren.  Wie zou dat beter kunnen dan Guido Belcanto, de keizer van het levenslied.  Want dat is wat elk van die verhalen is, een levenslied.  Ik bedoel dat niet denigrerend.  Ik zegt het met het volle respect, dat die muziek verdient.  Guido Belcanto en Landlopersblues, het zou mooi zijn.

1 opmerking:

  1. Lap! Dat gaat weer geld kosten! Bedankt weer voor deze tip!
    groetjes,

    Betty Baur

    BeantwoordenVerwijderen