Nog maar enkele dagen terug waren wij op de heiligste plek van
Myanmar, de Shwedagonpagode in Yangon.
Vandaag gaan wij naar de op twee na heiligste plek, de Gouden Rotspagode
in Kyaiktiyo. Wij kunnen te voet. Dat is een mogelijkheid. Een dertien kilometer lange wandeling. Ongeveer zes uur stappen. Het zou kunnen. Alweer een ideale manier voor het opbouwen
van religieus krediet. Er wordt zelfs
beweerd dat rijkdom uw deel zal zijn als u de wandeling drie maal met succes
volbrengt. Ik wil het graag
geloven. Toch begin ik er niet aan. Zelfs niet één keer. Ik ken mijn mogelijkheden. Ik ken mijn beperkingen. Ik neem de truck. Geen religieus krediet, helaas. Wel een iets gemakkelijkere en comfortabele
manier om die top te bereiken.
Aan het vertrekpunt is het vrij rustig. Ik had een overrompeling verwacht. Dat is het niet. Helemaal niet. Om één van de belangrijkste toeristische
trekpleister van het land te zijn, durf ik het zelfs vrij rustig te
noemen. Misschien kan de jarenlange
strijd tussen het Birmese leger en de rebellen van de Karen minderheid een
reden zijn voor deze relatieve rust. Dat
zou kunnen. Die oorlog is wel voorbij
maar slechts weinig reisorganisaties nemen deze bestemming op in hun programma. Geen lange rijen dus.
Vandaag is het kalm. Toch is de
Birmese overheid hoopvol gestemd. Zij
zien een glorieuze toekomst voor de Gouden Rotspagode. Zij lijken te verwachten dat deze heilige
plek een toeristische topper kan worden.
Om op deze verwachtingen vooruit te lopen, wordt gestart met de aanleg
van een kabelbaan. De toerist vraagt
luxueus gemak. Dan moet hem of haar dat
ook geboden worden. Geen martelende
trektocht. Geen overvolle truck. Wel een luilekkerende kabelbaan. Dat is de oplossing.
Zoals ik al zei, wij gaan met de truck. Maar die truck vertrekt pas als hij vol is. Op het begrip ‘vol’ hebben de Birmezen en wij
een andere kijk. Voor ons zou ‘vol’
betekenen dat er voldoende volk op de vrachtwagen zit zodat iedereen
comfortabel de rit kan beleven. De
Birmezen schrappen bij hun kijk op ‘vol’ de noodzaak of behoefte aan
comfort. Comfort wordt geslachtofferd in
de Birmese poging om een truck vol te stouwen.
Propvol, dat is wat ‘vol’ voor hen betekent. Zo vol als een ei. Er wordt dus geperst. Er wordt geduwd.
De truck geraakt dan toch vol. Het
heeft een tijdje geduurd. Zes Aziaten of
vijf Europeanen op één bankje. Dat lijkt
dan uiteindelijk de stelregel te worden.
De aanvankelijke bedoeling om ook zes Europeanen op één bankje te
krijgen, moet opgegeven worden. Dat is
niet haalbaar. Zelfs de Birmezen moeten
uiteindelijk dit continentale verschil erkennen. Aziaten zijn gewoonweg kleiner. Fijner.
Misschien zal de prijs voor een ritje moeten aangepast worden. Want hoe meer Europeanen op de truck, hoe
minder de opbrengst. De prijs zou
misschien kunnen aangepast worden in functie van de omvang. Van de breedte. Van het gewicht. Of zou dat te discriminerend zijn? Of te
confronterend?
Het gaat snel. Op en neer. Van rechts naar links. Van links naar rechts. De rit lijkt een roetsjbaan. Een rollercoaster. Het voelt aan alsof de chauffeur het bewijs
van zijn kunnen wil demonstreren. Alsof
hij overtuigend wil bewijzen dat hij baas is over zijn truck. Terwijl de chauffeur bezig is met zijn
bewijsvoering, flitsen door mijn hoofd allerlei rampscenario’s. Talrijke nieuwsberichten lichten op in mijn
hoofd. Toeristenbus de ravijn
ingereden. Toeristenbus van de weg
geraakt. Toeristenbus tegen tegenligger
aan geknald. Het is ooit al eens
gebeurd. Ergens anders. In de wereld.
Vandaag zal het niet gebeuren.
Niet hier. Niet met ons. Na iets minder dan vijfenveertig minuten
bereiken wij de top. Veilig en wel.
De Gouden Rotspagode? Een pagode op een rots. Het zou gewoontjes kunnen zijn. Het zou een simpel bouwwerk kunnen zijn. Maar dan is er dat ene detail. Dat ene detail dat alles anders maakt. Specialer.
Uitzonderlijker. De rots is door
een kloof van de eigenlijke berg gescheiden.
Die rots balanceert. Op een
enkele richel. Alsof de rots elk moment
naar beneden kan storten. Vanuit de
verte lijkt het nogal overdreven te zijn.
Ik kijk en begrijp die hele heisa niet.
Vanwaar die hele ophef. Much ado
about nothing, zou ik Shakespeare kunnen citeren. Maar dan kom ik dichter. Hoe dichter ik kom, hoe onwaarschijnlijker
het hele plaatje wordt. Bewegen doet de
rots niet. Wat sommige reisgidsen ook
mogen beweren. Toch lijkt elk moment dat
onvermijdelijke te kunnen gebeuren. Elk
moment kan die rots gaan rollen. Het
gebeurt niet. Nog niet. Waarom niet? In Myanmar is alles terug te
brengen tot Boeddha. Eén haartje van
Boeddha houdt die hele constructie op zijn plaats. Eenvoud, dat kan vaak de oplossing zijn van
ingewikkelde vraagstukken. Hier geen
zware wiskundige berekeningen. Geen
diepzinnige theorieën over zwaartepunten en contragewichten. Gewoon, één haartje van Boeddha. Meer niet.
Wij blijven niet naar die Gouden Rotspagode staren. Het zou kunnen. Het is best intrigerend. Niet enkel die rots. Niet enkel die pagode. Ook het hele gedoe rond die pagode is best
wel attractief. Wij zien gelovigen en
toeristen goudblaadjes op de rots plakken.
Continu. Het stopt niet. Het afkopen van religieus krediet in de vorm
van goudblaadjes, het is een hele business in Myanmar. Sommige gelovigen gaan nog een stapje verder
en schuiven geldbriefjes onder de rots.
Toch maar zeker spelen, denken die gelovigen. Oh ja, enkel mannen mogen tot aan de
Rotspagode. Vrouwen mogen slechts vanop
afstand toekijken. Vrouwelijke aanraking
zou de rots doen duizelen. Zou de rots
kunnen doen kantelen. Dat lijken zij hier
te geloven.
Om tien uur waren wij aan de pagode.
Om twaalf uur zijn wij nog eens teruggekeerd. Dat was goed.
Want dan staat hij te schitteren in de zon. Alsof hij pas dan voluit en ongegeneerd durft
te pronken met al zijn schoonheid. Bijna
eenzaam staat hij daar onder die loden zon.
De meeste toeristen zijn dan al gepasseerd. Hebben hun verplichte fotootjes genomen en
zijn alweer op weg naar het volgende.
Wij kunnen de confrontatie aangaan met die rots. Wij en de rots, bijna zonder enige toeschouwer. Zonder enige getuige. Heel even worden wij verleid die rots dat ene
zetje te geven. Dat ene zetje, waar die
rots lijkt om te vragen. Maar wij doen
het niet. Uit respect voor dit
onverklaarbare wonder.
Tussen tien en twaalf uur hebben wij ook rondom ons gekeken. Mensen observeren, dat is misschien nog het
leukste. Wij hebben ons hiervoor even
aan de kant gezet. Langs een weggetje,
volgepakt met kraampjes. Overal in de
wereld altijd hetzelfde liedje. Heiligdommen trekken commercie aan. Kyaiktiyo is hierop geen uitzondering. Handelaren menen in gelovigen potentiële
kopers te zien. Wij laten ons niet
verleiden. Blijven doof voor de
verkooppraatjes. Wij zetten ons neer en
kijken.
Wij kijken naar de passanten.
Een heerlijk schouwspel. Het
sociale verkeer kent over heel de wereld behoorlijk wat verschillen. Toch zijn er ook heel wat gelijkenissen. Dat merken wij. Wij zien dat roddelen een internationaal
fenomeen is. Iedereen doet het. Geen uitzonderingen. Wij slaan drie marktkramers gade. Zij praten met elkaar. Het zou over alles kunnen gaan. Social talk.
Small talk. Maar dat is het
niet. Roddelen, dat is wat zij
doen. Ik lees de signalen. Ik zie het aan hun houding. Met de rug van de mensen weg gekeerd. Dicht bij elkaar. Ik hoor het aan hun stem. Het geluidsvolume daalt snel. Er wordt overgeschakeld op net niet
fluisteren. Na een tijdje gaan de drie
dames uiteen. Zij nemen hun beginpositie
in. Elk opnieuw aan hun kraampje. Doen alsof hun neus bloedt. Alsof er niks gebeurd is. Dan komen zij opnieuw samen. Herhalen hetzelfde roddelritueel. Jawel, roddelen is internationaal. De daarbij horende gebruiken zijn
universeel. Door iedereen te
interpreteren.
Niet enkel roddelen is internationaal.
Mannenpraat is dat ook. Aan de
uitgang raak ik aan de praat met een jonge politieagent. Hij praat vlot Engels. Dat vergemakkelijkt het praten. Het Birmees ben ik voorlopig nog niet
machtig. De Engelse taal biedt dan een
oplossing. Hij vertelt over zijn
werk. Informeert naar het onze. Daarbij lijkt hij een bijzondere interesse te
hebben in wat wij verdienen. In België
is dat het best bewaarde geheim. Onder
vrienden wordt hierover niet gesproken.
Zelfs onder familie niet. Wij trachten
dat zo te houden. Ook in Myanmar kunnen
wij deze vraag handig ontwijken. Hij
bemerkt onze schuchterheid over dit onderwerp.
Vlot schakelt hij over naar een ander gespreksthema. Hij wijst ons zijn baas aan. Zijn chef.
His commander, zegt hij. Net op
dat moment krijgt hij telefoon. Van zijn
vrouw, zo blijkt. My wife, zegt
hij. My true commander, lacht hij hard. Hij herhaalt het nog eens en knipoogt
samenzweerderig. Mannen onder
elkaar. Ik lach terug. Mannen vallen elkaar niet af. Toch niet in het openbaar.
Wij laten de Gouden Rotspagode achter ons. Op weg naar het hotel houden wij kort halt
aan een rijstveld. Om te zien wat het
werk op een rijstveld precies inhoudt.
Om wat meer te vernemen over de rijstteelt. Wij reizen om te leren, dat wordt
gezegd. Zelfs rijst interesseert ons
dan. Leergierige nieuwsgierigheid is ons
niet vreemd. Onze bus gaat aan de kant. Wij stappen uit en steken de straat
over. Klaar om het veld op te gaan. De camera houden wij al in de aanslag. Maar dan komt een militair wild gesticulerend
aangelopen. Die camera’s moeten
weg. Wij mogen het veld niet op. Dat alles menen wij te mogen begrijpen uit de
gemaakte gebaren. De buschauffeur maakt
ons alles duidelijk. Net zoals het
verboden is militaire gebouwen en kazernes te fotograferen, is het ook niet
toegestaan gevangenen te fotograferen.
Omwille van de privacy? Omwille van de verplichte arbeid? Niemand die
het weet. Niemand die het kan
vertellen. Wij stappen terug de bus
op. Zonder iets wijzer geworden te
zijn. Wel hebben wij een kort ogenblik
kunnen gluren naar het gevangeniswezen.
Naar één van de manieren waarop gedetineerden worden aangepakt.
Wij houden halt aan een wegrestaurant.
De inwendige mens reist ook mee.
Die moet versterkt worden. Het
uitkiezen van een juiste schotel is moeilijk.
Ik heb geen pikant mondje. Hot en
spicy, daarvoor moet ik uitkijken. Ik
ben voorzichtig. Ik informeer dus even
vooraf. Ik wijs een schotel aan en vraag
steeds weer of deze toch niet te pikant is.
Telkens zegt de ober van niet.
Maar een glimlach speelt rond zijn lippen. Alsof hij mij wil duidelijk maken dat alles
in de keuken ‘hot’ is. Wij zijn per slot
van rekening in Azië. In Myanmar. Dan is alle eten heet en pikant. Weliswaar met enkele gradaties daarin. Het wordt dus gokken. Telkens weer.
Gokken en hopen. De ene keer lukt
het. De andere keer kan het al eens
tegenvallen.
Op onze rit passeren wij langs houten huisjes. Op velden.
Langs wegen. Armtierig, zo kan
het omschreven worden. Basic. Very basic.
Ik kijk naar die huizen en tracht uit te zoeken hoe de Birmezen hun
avonden passeren. Wat zij ’s avonds
doen. In mijn gedachten boks ik een
antwoord ineen. Verhalen vertellen, dat
zie ik hen doen. In mijn hoofd zie ik
families samenzitten. Enkele generaties,
samen aan één tafel. Samen op het
terras. Zij vertellen
familieverhalen. Verhalen over
vroeger. Heldenverhalen. Verhalen over het leven. Verhalen over goden en geesten. In al die woorden zit wijsheid vervat. Dat hebben al die verhalen
gemeenschappelijk. Dat is wat ik
zie. In mijn hoofd. Dat is wat ik denk. Wat ik meen te horen. Dit lijkt mij immers het ideale decor voor
het vertellen van verhalen. Vrij snel
donker, weinig verstrooiing, sterke familiebanden, … Waarom ik het zo zie, kan
ik niet verklaren. Het voelt zo
aan. Eén van deze dagen zal de Birmese
Gabriel Marquez rechtop staan. Dat
verwacht ik. Of de Birmese Meir
Shalev. Of de Birmese Orhan Pamuk. Of de Birmese Salman Rushdie. Ik wacht op hen. Want zij staan er aan te komen. Nu kan het.
Nu de greep van de militaire junta wat losser wordt. Want die verstikte literatuur. Met een te grote censuur. Het beloven mooie tijden te worden voor de
Birmese literatuur. Dat mogen wij hopen. Dat mogen wij verwachten.
Met dat schitterende toekomstbeeld voor de Birmese literatuur voor
ogen ga ik slapen.
Mijn reisverhaal Myanmar. Dag 6: Bago – Heho - Nyaungshwe. Te lezen op woensdag 27 januari.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten