Beste Louis,
Lange tijd heb ik getwijfeld u deze brief te schrijven. U deze brief toe te sturen. Omdat ik oprecht meende dat deze brief te
laat kwam. Vijgen na Pasen, dat is wat
ik dacht. Bijna tien jaar terug bracht u
De Pruimelaarstraat uit. Pas nu heb ik het
gelezen. Er wordt wel eens gezegd dat
elk boek het juiste moment vraagt om gelezen te worden. Ik onderschrijf die stelling. Maar tien jaar na datum een boek lezen,
vraagt toch misschien om verduidelijking.
Ik had immers verschillende ‘juiste momenten’ bewust of onbewust laten
passeren. Ik las uw boek niet toen het
genomineerd werd voor de Libris Literatuurprijs. Dat had ik mogen beschouwen als een juist
moment. Ik deed het niet. Toen uw boek bewerkt werd tot een
toneelvoorstelling had ik het kunnen lezen.
Dit had ook een juist moment kunnen zijn. Toch deed ik het niet. Alweer niet.
U zou misschien kunnen denken dat ik een moeilijke jongen ben. Dat ben ik niet. Geenszins.
Mijn weigering uw boek te lezen vond zijn oorsprong niet in koppigheid. Noch in betweterigheid. Want ook dat zou kunnen. Ik zou van mening kunnen zijn dat die jury
van de Literatuurprijs het helemaal verkeerd voor heeft. Dat ik daarom uw boek niet wenste te
lezen. Dat had gekund. Maar ook dat is het niet. Ik ben geen arrogant klootzakje. Ik ben een gemakkelijke, eenvoudige jongen.
Waarom ik het boek dan nog niet gelezen had? Ik weet het niet. Ik kan het niet verklaren. Omdat andere boeken om mijn aandacht vroegen?
Dat zou kunnen. Maar dat vind ik dan
weer minachtend tegenover u. Alsof ik
andere auteurs verkies boven u. Dat doe
ik niet. U zal mij niet kunnen betrappen
op enig favoritisme. Ik kies mijn
boeken. Zonder aanzien des
persoons. Ik weet het niet. Met die verklaring zal u het moeten
doen. Het spijt mij. Maar heel soms zijn dingen niet te
verklaren. Heel soms kan voor sommige
dingen geen zinnige uitleg gegeven worden.
Zoals nu dus.
Als u nu zou denken dat ik u een brief schrijf om u daarin uit te
leggen waarom ik De Pruimelaarstraat nog niet gelezen heb, dan zou u het
verkeerd hebben. Niet daarom schrijf ik
u een brief. Wel om u te melden dat ik
het boek dan toch gelezen heb. Eindelijk. Eindelijk heb ik het moment gevonden het boek
ter hand te nemen. Het moment om het
boek uit te lezen. Van begin tot
einde.
U nam mij bij de hand. U leerde
mij de Pruimelaarstraat kennen. Die
straat bestaat echt. Ik heb het
nagekeken. Opgezocht. Via Google Earth. Google Earth toonde mij de buurt, die u
beschreef. Toonde mij de straten en de
huizen. Google Earth toonde mij niet de
mensen. De bewoners. Dat deed het niet. Dat deed u wel. Samen met u ging ik op bezoek. Bij Regine en Jean. Bij Sooi.
Bij dokter Van Camp. Bij Simone
en Berre. Bij Edgard. Bij kapelaan Peeters. Bij Francine en Marcel. Bij André.
Bij hen en nog vele anderen werd ik kind aan huis. Ik hoefde niet aan te kloppen. Ik mocht zo maar binnen. Ik mocht luisteren naar hun gesprekken. Naar hun gedachten en meningen. Die hielden zij niet verborgen voor mij. Die uitten zij tegenover mij. Vrank en vrij. Dat was nog niet alles. Zij vertelden mij ook hun bedgeheimen. Ik mocht vernemen wat er in de slaapkamer
gebeurde. Want in die slaapkamer vonden
zij vaak de reden voor een lange, stabiele relatie. Dat alles vertelden zij mij. Lange, heerlijke gesprekken had ik met die
bewoners.
Zij vertelden mij ook over dat ene.
Over de Vampier van Muizen.
Daarover vertelden zij. Niet zo
vrank en vrij deze keer. Zij spraken,
met de handrem op. Die moordzaak had een
impact op de buurt. De buurt, waaruit de
Vampier voortkwam. Iedereen had wel een
mening. Een opinie. Toch leken zij die voor zich te willen
houden. In horten en stoten kwam het er
uit. In de buurt bleken onderhuidse
spanningen te sluimeren. Die kwamen niet
aan de oppervlakte. Tot die
moordzaak. Dan kwam alles naar
boven. Naar buiten. Als bij een vulkaanuitbarsting. Scheurlijnen ontstonden. Fricties.
Tussen wijken. Tussen buren. Tussen gezinnen. Goede huwelijken bleken plots niet
schokbestendig te zijn. Konden
gemakkelijk inklappen. Breken. Goede huwelijken bleken plots geheimen te
hebben. Geheimen, die naar boven
kwamen. Te grabbel gegooid voor de
echtgenoot of echtgenote. Voor de hele
buurt.
U toonde mij een tijd. De
zeventiger jaren. Uit de vorige
eeuw. Ik heb die tijd gekend. Ik moet bekennen, ik droeg toen nog de korte
broek. Ik was een jongetje. Zich nog van geen kwaad bewust. Naar die tijd bracht u mij terug. Het was een heerlijk terugflitsen. U schreef over de BOB. De Bijzondere Opsporingsbrigade. Die heb ik gekend. U schreef over de buurtwinkels. Die zijn nu bijna verdwenen. Weggeconcurreerd door grootwarenhuizen. Maar ik heb die nog gekend. U schreef over die R4’tjes. Die heb ik nog zien rijden. U vertelde over een tijd, waarin de Kerk nog
aanzien had. Dat heb ik nog mogen
ervaren. U schreef over een tijd, die
definitief verdwenen lijkt. Een tijd
waarin ‘buurten’ een nog bestaand werkwoord was. Ik heb met u rondgewandeld in die tijd. Het was een feest van herkenning.
Eindelijk heb ik De Pruimelaarstraat gelezen. Nu pas vraag ik mij af waarom ik zo lang
gewacht heb. Ik begrijp het niet. Want dit is een prachtig boek. Een fantastisch boek. Nu weet ik wat mij te wachten staat. Aan allen, die het boek nog niet gelezen heb,
zal ik dat ene zeggen. Ik zal hen zeggen
dat ze het moeten lezen. Nu meteen. Niet straks.
Ik zal ze zeggen dat zij alles aan de kant moeten leggen. Om zich in dit heftige verhaal te
storten. Om zich te laten
onderdompelen. In die tijd. In die buurt.
Beste Louis, ik wil u danken.
Voor dat wondermooie boek. Beste
Louis, ik wil mij verontschuldigen. Voor
het al te lange dralen.
Met vriendelijke groeten.
Het is inderdaad een prachtig boek dat je lachend in 1 adem uitleest!
BeantwoordenVerwijderen