Wakker worden met goed nieuws.
Gent heeft in de Champions League gewonnen van Lyon. Goed nieuws, het mag al eens. Het is eens iets anders dan al die
nieuwsberichten vanuit het belegerde Brussel.
In Brussel sluiten de scholen.
Rijden geen metro’s. Worden
concerten afgelast. Patrouilleren soldaten. Dat alles vernemen wij. Vanuit Myanmar lachen wij met al die doldwaze
maatregelen. Alsof zij een aanslag
kunnen verhinderen. Mij lijkt het enkel
bedoeld om aan de bevolking te tonen dat de regering wel degelijk alert
is. Dat zij de situatie ernstig neemt en
dat zij de situatie onder controle heeft.
Met al die maatregelen wil de regering proactief haar
verantwoordelijkheid voor een volgende aanslag afwijzen. Dat arsenaal aan maatregelen zou een gevoel
van veiligheid moeten bewerkstelligen.
Maar dat doet het niet. Een vals
gevoel van veiligheid, dat is het. Open
dus die scholen. Laat die metro’s
rijden. Laat die concerten
doorgaan. Haal die soldaten van
straat. De normaliteit, dat moet
terugkeren.
Vandaag trekken wij de bergen in.
Voor een wandeling langsheen de dorpjes in de omgeving. Wij krijgen het gezelschap van een gids. Een lokale gids. Bedoeling is dat hij een antwoord biedt op al
onze vragen. Dat zal hij doen. Dat zullen wij mogen ervaren.
Alles wat wij passeren, wijst de gids aan. Hij wijst aan en benoemt. Bloemkool, tomaten, aubergines, kurkuma,
gember, … Alle gewassen. Alle bloemen. Alle struiken. Alles krijgt een naam. De juiste naam. Zelfs medicinale kruiden lijken voor hem geen
geheim te hebben. Hij wijst ons kruiden. Voor het stelpen van een bloedneus. Tegen diabetes. Om snijwonden te helen. Ik luister naar de gids. Ik benijd hem. Om zijn kennis. Want die kennis heb ik niet. Totaal niet.
Plaats mij in een moestuin en ik zal falen. Falen in het aanwijzen en benoemen. Ik ben een stadsjongen. Jawel, ik ben opgegroeid op het
platteland. Op den buiten, zoals zij
zeggen. Toch had ik geen oog voor
hangend fruit of gewortelde groenten.
Groene vingers had ik niet. Kreeg
ik niet. In die jonge jongensjaren was
ik cowboy. Of indiaan. Of soldaat.
Op den buiten voedde ik mijn fantasie.
Niet mijn kennis van groenten en fruit.
Ik wandel en luister. Naar de
afwezigheid van geluiden. Ik luister
naar de stilte. Eén van de mooiste, zo
niet het mooiste geluid. Hier, in de
bergen rond Kalaw, kan die stilte nog ervaren worden. Hier wordt die stilte niet verstoord. Of slechts heel eventjes. Slechts heel af en toe. Als er toevallig een brommertje passeert,
wordt de stilte gebroken. Maar eens het
geluid van dat brommertje is weggestorven, worden de stukken opnieuw
gelijmd. Is de stilte weer totaal. Absoluut.
In België is het anders. In ons
landje is het bijna onmogelijk die stilte te beleven. Te veel geluidspollutie. Bij ons moeten stilteplekken gecreëerd worden
in de natuur. Een kunstmatige
ingreep. Die de bezoeker slechts een
illusie geeft van stilte. Want de stilte
wordt slechts benaderd. Nooit
geëvenaard. In Kalaw zijn die plekken
nog niet nodig. Die bergen zijn één
grote stilteplek. Hier komt stilte u
tegemoet. Hier vergezelt de stilte
u. Uren lang. Ongestoord.
Ik wandel en denk aan die ene hit van Simon and Garfunkel. The sound of silence. Ik stap en neurie dat liedje. Ik heb het begrepen. Silence is een overheerlijke sound.
Er wordt niet enkel gepraat over bloemen en planten. Er wordt niet enkel geluisterd naar de
stilte. Soms gaat het dieper. Veel dieper.
De gids onderneemt een poging ons in te wijden in het boeddhisme. Hij zal het eenvoudig houden. Zo zegt hij toch. Boeddhisme voor dummies, dat zal het
worden. Hij begint zijn inleiding met te
zeggen dat er binnen het boeddhisme twee stromingen bestaan. Hij zal zich beperken tot die ene stroming,
die overheersend is in Myanmar. Die
stroming is het hinayana-boeddhisme.
Oei, nu al wordt het moeilijk.
Toch probeer ik bij te blijven.
Niet af te haken. Onze gids gaat
verder. De kern van die ene stroming is
dat ieder mens naar individuele verlossing streeft zonder tussenkomst van
bodhisattva’s. Ai, ai, ai, alweer
moeilijk. De gids ziet de twijfel in
onze ogen. Hij verduidelijkt. Bodhisattva’s zijn stervelingen die de
verlichting hebben bereikt maar toch op aarde blijven om hun medemens de juiste
weg te wijzen. Dit gaat mijn petje te
boven. Te hoog gegrepen voor een
eenvoudige jongen. De gids gaat
verder. Weidt uit. Ik luister nog. Met een half oor. Het komt niet meer binnen. Een bloem brengt redding. Als iemand vraagt naar de naam van die ene
bloem, onderbreekt de gids zijn filosofische uiteenzetting. Met eenzelfde enthousiasme vertelt hij over
die ene bloem. Ik vlucht weg. Uit de buurt van de gids. Voor vandaag geen boeddhisme meer.
Maar misschien hoeven we niet te theoretiseren. Heel misschien kunnen we in de praktijk zien
wat boeddhisme doet met een mens. Kunnen
we zien welke impact die levenshouding heeft op een mens. Bewust spreek ik van een levenshouding. Religie mag het niet genoemd worden. Het boeddhisme kent geen god. Dat is handig, een god hoeft niet gevreesd te
worden. Dat moet toch een zekere
gemoedsrust geven, denk ik dan.
Zou die vriendelijkheid een vertaling zijn van de boeddhistische
theorie naar de dagelijkse praktijk? Zou een positieve houding tegenover de
medemens een impact kunnen hebben op het stappenplan naar verlichting? Ik weet
het niet. Eén ding is zeker, wij worden
omringd door vriendelijkheid. Telkens
weer zien en voelen wij die vriendelijkheid.
De ene keer uitbundig, de andere keer eerder bescheiden. Er wordt schuchter geknikt. Er wordt gezwaaid. Er worden ons handkusjes toegeworpen. Iedereen begroet ons. Wenst ons een fijne dag. In het Birmees. Of in het Engels. Iedereen doet het. Geen enkele uitzondering. Er wordt wel eens beweerd dat Myanmar de
vriendelijkste bevolking zou hebben. Ik
weet niet of het waar is. Die bewering
kan ik niet beamen. Ik heb nog maar een
heel klein deeltje van de wereld gezien.
Grote delen heb ik nog te bereizen.
Vele mensen heb ik nog te ontmoeten.
Hoe zou ik dan durven te beweren dat de Myanmarezen de vriendelijkste
mensen zijn? Dat zou niet juist zijn.
Dat zou fout zijn. Mijn antwoord
zou baden in onvolledigheid. Omdat ik
niet beschik over alle gegevens. Alle
data.
Ik kijk om mij heen. Naar de
mensen. Ik kijk hen in de ogen. Die ontmoetingen vertellen mij dat deze
mensen uitermate gastvrij zijn. Dat zij
‘très sympa’ zijn. Want wat moet je
denken van dat ene madammetje, dat ons bij haar binnenroept. Ons overlaadt met mandarijntjes. Zij zelf heeft niks. Zij woont in een schamel hutje. Maar toch heeft zij begrepen dat delen
verrijkend kan zijn. Een dergelijke
houding raakt ons. Diep. Omdat wij dat niet kennen in België. Wij gooien de deur dicht voor
vreemdelingen. Wij hangen aan deur of
venster die waarschuwende, gastvrijdodende woorden ‘Hier waak ik’. Wij hebben het verleerd. Ergens diep weggeborgen. Wij kijken mensen niet aan. Neen, wij kijken weg. Wij kijken weg als wij op straat of waar dan
ook iemand tegenkomen. Om toch maar geen
goeiedag te moeten zeggen. In de Belg
brandt geen boeddhistisch vlammetje.
Heel af en toe flikkert dat vlammetje.
Even, voor slechts heel kort. Om
zich dan weer terug te trekken in zijn omheinde vesting. Belgen, een vreemd volkje. Dat denk ik terwijl ik mijn Birmees
mandarijntje eet.
Vijf uur lang hebben wij gewandeld.
Doorheen een prachtig landschap.
Ik weet het, ik heb het al meermaals geschreven. Ik val in herhaling. Maar schoonheid vraagt soms om
herhaling. Om via die herhaling te
overtuigen. Te bevestigen. Te geloven.
Een bezoek aan de regionale markt stond gepland voor vandaag. Die regionale markt is een markt die één keer
in de vijf dagen in een bepaalde stad gehouden wordt. Vandaag passeren zij in Kalaw. Wij waren een beetje te laat. Na de wandeling waren wij gaan eten. Beetje te lang getafeld. Pas om 16.00 uur stonden wij op de
markt. Dat is lang voorbij het
hoogtepunt. De beste bezoektijd situeert
zich tussen 8.00 en 10.30 uur. Dan zaten
wij nog in de bergen. Voorlopig zijn wij
nog niet heilig verklaard. Wij kunnen
dus nog niet op twee plaatsen tegelijk aanwezig zijn. Heiligheid is ons vreemd. Zelfs enige zaligheid ontbreekt ons. Wij zijn het gewone voetvolk. In de voormiddag liepen wij in en op de
bergen. In de namiddag arriveren wij op
de regionale markt. Te laat. Net gemist.
Vandaag hebben wij nog één iets gemist. De processie voor de Volle Maan Dag, dat
hebben wij ook moeten missen. Een
Amerikaan in ons hotel had hierover verteld.
Niet te missen, zo had hij het gezegd.
Hij woonde al enkele jaren in Myanmar.
Toch kon hij zijn Amerikaans enthousiasme niet onderdrukken. Eén van de hoogtepunten, zo zei hij nog. In lovende woorden. In superlatieven. Een Chinese winkeljuffrouw bevestigde die
indrukken. Met haar raakten wij aan de
praat. Deze avond, bij haar
winkeltje. Het was inderdaad een
prachtig feest. Absoluut niet te
missen. Zo sprak die Chinese mevrouw. Ondanks die heerlijke kritieken hebben wij
die processie toch mislopen. Jawel, wij
zagen enkele vuurpijlen. Wij zagen één
enkele vuurballon. Dat is alles. Het grote feest? Dat hebben wij niet
gezien. Daarop waren wij niet van de
partij.
Vandaag leek een dag van de gemiste kansen. Geen regionale markt. Geen processie. Wij zouden kunnen treuren om die gemiste
kansen. Dat doen wij niet. Ondanks die gemiste kansen, was het een fijne
dag. Deze morgen hadden wij die
wandeling als opener. Vanavond hebben
wij een uurtje massage als afsluiter.
Daartussenin enkele missertjes.
Maar daar treuren wij niet om. Het
was een fijne dag, dat is ons besluit.
Dat is een juiste indruk.
Mijn reisverhaal Myanmar. Dag 13: Kalaw – Bagan. Te lezen op woensdag 24 februari.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten