Wij verlaten Nyaungshwe. Op
naar Pindaya. Maar het is geen directe
busrit. Net buiten het centrum van
Nyaungshwe gaan wij aan de kant. Voor
een bezoek aan Shwe Yaunghwe Kyaung. Dit
zou het mooiste klooster zijn. Het
mooiste houten klooster. Het klooster
werd gebouwd in de negentiende eeuw.
Maar dat historische feit is slechts bijkomstig. Voor toeristen is het slechts bijzaak. Hoofdzaak voor diezelfde toeristen zijn die unieke,
ovale vensters. Binnen het kader van die
vensters verschijnen heel regelmatig monniken.
Sommigen onbewust. Anderen
bewust, verlekkerd op die vele fotocamera’s.
Gewillig poseren zij voor de lenzen.
Dat is wat hier moet gebeuren.
Dit is een uniek fotomoment. Het
moment, waarop de ultieme vakantiefoto wordt genomen. Die foto, die op canvas zal getrokken worden. Die foto, die in de woonkamer een ereplaats
zal krijgen.
Ik moet eerlijk zijn. Het viel
een beetje tegen. In mijn hoofd had ik
mij een voorstelling gemaakt. Een
voorstelling, die niet blijkt te kloppen met de realiteit. Als fantasie en realiteit niet samenvallen,
dan kunnen wij al eens minder gehumeurd zijn.
Dan kunnen wij al eens zeggen dat het tegenvalt. Ik had mij het klooster voorgesteld in een
verlaten decor. Dat is het niet. Ik had een zanderige vlakte verwacht. Dat is het ook niet. Ik bleef verweesd achter. Mijn fantasie verbrokkelde. Verkruimelde.
Stortte ineen. Als een
kaartenhuisje.
Maar soms laat schoonheid zich moeilijk ontdekken. Heel soms moet men verder durven kijken dan
enkel het uiterlijke. Dat hebben wij
gedaan. Wat een geluk dat wij dat hebben
gedaan. Binnen toont het klooster een
uniek interieur. Uitermate
prachtig. Ik staar naar dat
voortreffelijk mooie houtsnijwerk. Een
bewijs van vakmanschap valt hierin te lezen.
Maar er is niet enkel dat houtsnijwerk.
Er is ook dat andere. Die
monniken. Die novices. Wij kijken ook naar hen. In hen zien wij kleine deugnieten. In niks verschillen zij van ‘gewone’
jongetjes. Ook bij hen flikkert
ondeugend kattenkwaad in de oogjes. Wij
zouden kunnen denken dat zij in een andere, niet wereldlijke maar spirituele
divisie spelen. Dat is het niet. Zij laten zich makkelijk afleiden. Door anderen.
Door bezoekers. Soms zoeken zij
zelf afleiding. Verstrooiing. Alsof zij bewust willen ontsnappen aan dat
spirituele. Aan dat religieuze. Het zijn kleine jongens. Verpakt in een monnikspij.
Naast het klooster staat een pagode.
Als buur van één van de toeristische highlights zou de pagode
gemakkelijk kunnen genegeerd worden. Het
hoogtepunt eist alle aandacht op. Duwt
al het andere in de schaduw. Degradeert
al het andere tot onbelangrijke decorstukken.
Toch zou het jammer zijn voorbij te gaan aan deze tempel. Dat zou u kunnen doen. Wij zouden het u niet kwalijk kunnen
nemen. Want u zou kunnen denken dat die
pagode één van de zovele is. U zou
kunnen denken dat u wel al voldoende pagodes hebt gezien. Verdrijf die gedachten. Ga die pagode binnen. Laat u verrassen. Want alweer schuilt schoonheid binnenin. Muurschilderingen met daarop allerlei
taferelen in spiegeltjesmozaïek. Daar
wandelen wij doorheen. Op een prachtige
tegelvloer. Langs ontelbare nissen. In die nissen gapen kleine boeddha’s ons
aan. Onder elke boeddha een plaatje van
de donateur. Een donatie van lokale en
buitenlandse pelgrims. De hele wereld
lijkt hier gepasseerd te zijn. Zou de
wereld dan toch klein zijn?
Op onze weg naar Pindaya zien wij het landschap veranderen. Ik ben niet verbaasd. Ik had hierover gelezen. Door zijn ligging en grootte en door
verschillen in hoogte en neerslagpatronen heeft het land een rijk geschakeerde
plantenwereld. In een land zo groot als
Groot-Brittannië en Duitsland samen kunnen die schakeringen extreem divers
zijn.
Het lijkt wel alsof Piet Mondriaan en Vincent Van Gogh een pact hebben
gesloten. Een akkoord om dit landschap
kunstzinnig te ordenen. Mondriaan
creëerde de vlakken in het landschap.
Streng afgelijnd. Helder
afgebakend. Van Gogh kleurde die vlakken
in. Met zijn favoriete kleur. Zijn gele kleur. Wij kijken naar dit landschap. Een landschap, waaraan die gele bloemen
felheid geven. Ik twijfel niet. Hier had Van Gogh ook een bestaan kunnen
opbouwen. Hier had hij ook zijn
zonnebloemen kunnen scheppen. Hun
Birmese variant. Hij had het
gekund. Hij heeft het niet gedaan. Zijn voorkeur ging uit naar het nabijere
Arles. Toen waren afstanden groter. Waren afstanden vaak niet overbrugbaar. Niet bereisbaar. Myanmar liet hij aan zich voorbijgaan. Een gemiste kans. Jammer.
Wij treuren niet om deze gemiste kans.
Wij laven ons aan dit uitzonderlijk kleurenpalet. Een wonderlijk mooi kleurenpalet. Soms kan de natuur de grootmeesters
evenaren. Zelfs overtreffen.
Wij arriveren in ons hotel. In
Pindaya. Veel tijd hebben wij niet. Wij moeten de bergen in. Voor een tweedaagse trektocht. Wij stappen naar het klooster van
Yatsakyi. Om daar te overnachten. In het eigenlijke klooster. Op een houten vloer. Onder nauwelijks of niet gewassen
dekens. Wat een heerlijk
vooruitzicht. Wij laten ons evenwel niet
afschrikken. Een beetje viezigheid. Een beetje vuilheid. Daaraan zullen wij heus niet sterven. Alvorens we vertrekken, snel nog even de
rugzak maken. Extra kledij. Het kan koud zijn daarboven. Een verse T-shirt. Voor de volgende dag. Een tandenborstel en tandpasta. Niemand wil stinken uit zijn bek, toch?
Enkele kleine versnaperingen. Om een dreigend
hongertje af te wenden. Nog meer dingen?
Neen, dat zal het zijn. Overgewicht
dient vermeden te worden. Onze ruggen
mogen niet overbelast worden. De
wandeling op zich zal al voldoende uitdaging zijn.
Er was ons gezegd dat het een pittige wandeling zou worden. Als waarschuwing werd ons dit
meegegeven. Om toch maar voorbereid te
zijn. Maar wat is pittig? Dat kan nogal
verschillen. Van persoon tot
persoon. Die pittigheid kan niet in
woorden omschreven worden. Dat kan niet
in enkele zinnen gevat worden. Het moet
aan den lijve ondervonden worden. Pas
dan kan men een idee krijgen. Pas dan
kan men begrijpen wat bedoeld wordt met pittigheid.
Ik moet even op zoek naar de juiste cadans. De juiste afstelling. Niet te snel.
Niet te traag. Die aanpassing
duurt eventjes. Het lukt mij. Na enkele malen geschakeld en teruggeschakeld
te hebben. Ik vind dat juiste
ritme. De motor slaat aan. De berggeit wordt wakker in mij. Naar boven stormen doe ik niet. Maar het gaat goed. Heel goed.
Met de pittigheid lijkt het nogal mee te vallen. Net als met mijn conditie. Die is in orde. Dat kan ik nu vaststellen.
Ik wandel. Alleen. Niemand rondom mij. Ik laat mij niet afleiden. Geen verstrooiing. Bergop wandelen en toch rust ervaren, het
kan. De wandeling doet deugd. Meer dan deugd. Eventjes weg van alle hectiek. Enkel ik.
Met mezelf. Een heerlijke
confrontatie.
Wij komen aan bij het klooster.
De eindbestemming voor deze dag.
Twaalf kilometer hebben wij gestapt.
Niet echt veel. Maar in de bergen
kan het tellen. Weegt het door. Wij gooien onze rugzak af. Gaan zitten.
Eventjes bekomen.
Wij worden ontvangen door één van de monniken. Hij vraagt naar onze namen. Die geven wij. Tot die naamuitwisseling zal onze conversatie
zich beperken. Verder gaat het
niet. De taalbarrière. Wel grijpt hij in wanneer onze voeten naar Boeddha
wijzen. Hij grijpt in, zonder
woorden. Met het vermanende
vingertje. Met de voeten naar Boeddha,
dat mag niet. Weinig respectvol. Wij gehoorzamen. Doen onze voeten andere richtingen uitwijzen.
Behalve het avondmaal zal er vanavond weinig gebeuren. Maar dat is goed. Het hoeft niet echt. Wij zijn moe.
Die kilometers zitten in onze benen.
Wij willen rusten.
Uitrusten. Wij willen klaar zijn
voor de volgende dag. Want dan moeten
wij ook stappen. Daarom kruipen wij
vroeg onder de wol. Hopend op een goede
nachtrust.
Mijn reisverhaal Myanmar. Dag 10: Pindaya. Te lezen op maandag 15 februari.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten