Vandaag staan wij voor de grootste verplaatsing. Ongeveer zeven uur zullen wij rijden. Het lijkt een saaie dag te worden. Een dag, waarover nauwelijks iets te vertellen
valt. Dat wordt het niet. Dat wordt het zeer zeker niet.
Een eerste maal houden wij halt.
Wij stappen uit. Om twee
olifanten te zien. Zij leven niet in
gevangenschap. Wij hoeven niet naar hen
te kijken doorheen een tralies. Neen,
deze olifanten staan gewoon langs de weg.
Even uit te blazen van het gedane werk.
Of zich voor te bereiden op het nog te verrichten werk. Deze dieren zijn geen circusattractie. Het zijn werknemers. Zij staan op de loonlijst van
houtbedrijven. Olifanten worden gebruikt
voor het transporteren van gekapte teakbomen.
Olifanten zijn mijn favoriete dier.
Niet de leeuw, de koning van het dierenrijk. Alleen al die titel staat mij tegen. Klinkt zo hautain. Een olifant heeft niks van dat alles. In zijn lompe grootsheid schuilt een
sympathieke, gevoelige speelsheid. Zou
dat het Dumbo-effect zijn? Het zou kunnen.
Feit is dat ik urenlang naar die beesten kan kijken. Ik zou mij een zeteltje kunnen nemen. En een tafeltje. Om mij dan goed neer te zetten. Om nooit meer recht te staan. Ik zou bij die olifanten kunnen blijven. In hun kleine oogjes zou ik lezen wat zij
voelen. Wat zij denken. Een olifantenfluisteraar, dat lijkt mij pas
een carrièreswitch. Ik zou het kunnen
overwegen. Altijd heb ik gezegd dat
schaapherder een mooi alternatief zou zijn voor mijn huidige beroepskeuze. Maar waarom zou ik het niet verder zoeken?
Olifantenfluisteraar in Myanmar? Het lijkt mij wel wat.
In Myanmar is de slaagkans om u als olifantenfluisteraar te vestigen
bijzonder hoog. Het land telt ongeveer
tienduizend Indische olifanten. Dat is
het grootste aantal van Zuidoost-Azië.
Er zou dus best wat kunnen gefluisterd worden. Toch ben ik niet blijven zitten. Ik heb mij opgepakt. Ben de bus opgestapt. Want wij moeten voort. Wij moeten verder. Dat is zo met reizen. Ter plaatse blijven trappelen heeft geen
zin. Wij komen om het land te zien. Dan moeten we kilometers vermalen. Dan moeten we heel af en toe onze koffers
pakken. Om verder te gaan. Om door te gaan.
In de buurt van Meiktila stoppen we aan een aantal pagodes. De juiste naam van het plaatsje? Ik weet het
niet. De juiste naam van de site? Ik
weet het niet. Ik kan het niet
terugvinden in mijn reisgids. In die
gids is geen sprake van deze plek. Het
wordt verzwegen. Alsof het niet lijkt te
bestaan. Wij zouden dan de neiging
kunnen hebben om voorbij te gaan aan deze plek.
De gids acht deze site immers geen woord waard. Zelfs geen klein woordje. Dan moet het toch de moeite niet zijn. Dat zouden wij kunnen denken. Maar vandaag zijn wij een beetje
tegendraads. We stoppen dus wel.
Het blijkt een ontdekking te zijn.
Een verrassing. Een
aanrader. Dat is zo met het
ongekende. Het ongekende schept geen
verwachtingen. In tegenstelling met de
absolute trekpleisters in een land. Van
die hoogtepunten worden in het hoofd allerlei voorstellingen gemaakt. In die mate dat de voorstelling groter wordt
dan het eigenlijke hoogtepunt. In die
mate dat de voorstelling mooier wordt.
Veel mooier. Daardoor lopen die
trekpleisters de kans om als tegenvallend bestempeld te worden. Juist omdat zij niet beantwoorden aan de te
hoge verwachtingen. Ongekende dingen
lopen dat risico niet. Ongekende dingen
zoals deze plek.
Op deze site staan oudere en nieuwere pagodes broederlijk naast
elkaar. In meer en minder vervallen
staat. Van renovatie is geen
sprake. Deze plek staat niet in de toeristische
reisgidsen. Toeristen passeren hier
niet. Of houden toch geen halt. Dan is renoveren geen optie. Dat lijkt de redenering te zijn. De monumenten staan hier maar te staan. Als verstrooiing voor de grazende koeien. Onbekend maakt onbemind. Zo wordt vaak gezegd. Voor deze plek lijkt dit gezegde niet op te
gaan. Ik heb rondgekeken. Ik hou van deze plek. In deze plek zie ik een voorafspiegeling van
Bagan. Bagan in het klein. Op een hapklare oppervlakte. Ongekende plekken houden mij niet weg. Ze trekken mij juist aan. Net omwille van dat ongekende. Want een heel kort moment kan je die ervaring
voelen een ware ontdekkingsreiziger te zijn.
Wij rijden door naar onze laatste halte. Vóór wij arriveren in Bagan. Mount Popa, de Birmese Olympus. Op deze berg wonen de 37 nats. Nats zijn geesten. De verering van deze geesten komt voort uit
het animisme. Vóór de komst van het
boeddhisme waren de nats heer en meester.
Bij leven waren deze nats belangrijke personen met aanzien, die allen
een onnatuurlijke of gewelddadige dood stierven. Nat worden doe je blijkbaar niet zomaar. Daar moet je wel wat voor doen.
Volgens animisten huist er in elk mens, dier en voorwerp een
geest. Er zijn honderden geesten, die in
huizen, stenen, bomen, heuvels en rivieren wonen. Er was een heuse wildgroei. De fantasie voedde de creatie van deze
nats. Van nieuwe nats. In de elfde eeuw was er een koning, die paal
en perk wou stellen aan deze verering.
De koning was boeddhist en vond al die nats zware concurrentie voor zijn
geloof. Daarom ging hij nogal drastisch
te werk. Hij nam één ingrijpende
maatregel. Hij schafte de verering van
nats af. Dat lukte niet. Publieke verering werd private verering. Tempeltjes verhuisden naar de
privévertrekken. In elk huis werd wel
een tempeltje gebouwd. De koning leek
zijn greep te verliezen. Stuurde daarom
zijn beleid bij. Jawel, politieke
leiders kunnen tot inkeer komen. Toch in
Myanmar. Toch in die tijden. Om alles te stroomlijnen en te laten sporen
met het boeddhisme, hield de koning grote kuis in het aantal nats. Hij ging er met de grove borstel door. Hij bracht het aantal nats terug tot
zesendertig nats met boven hen één supernat, de koning van de nats. Deze werd een soort liaisonofficier tussen
Boeddha en zijn nats. Op die manier
hoopte de koning beide werelden te verzoenen.
Het leek en lijkt te werken.
Vandaag bestaan beide naast elkaar.
Om bij het heiligdom van de nats te komen moeten we omhoog. Zevenhonderd zevenenzeventig treden. Zevenhonderd dertig meter hoog. Een half uurtje stappen. Dan bereiken wij het Taung Kalat klooster,
bovenop Mount Popa. Het is behoorlijk
druk. Wij kunnen niet met de bus tot aan
de ingang. Tot aan het begin van de
treden. We moeten een eindje stappen. Zouden de nats een moeilijk dagje hebben?
Zouden zij slecht geluimd zijn? Zouden zij ons een lesje willen leren? Het zou
kunnen. Bus aan de kant. Wij moeten verder te voet.
Wij zijn nu al anderhalve week in Myanmar. Het is de eerste maal dat wij enige drukte
ervaren. Een overrompeling is het nog
niet. Toch is er heel wat meer volk dan
op andere bezienswaardigheden. Blijkbaar
hebben vele Myanmarezen de feestdagen rond Volle Maan Dag aangegrepen om naar
hier te komen. Om hun zonden af te
kopen. In de letterlijke zin. Er lijkt wel een handeltje te ontstaan rond
het afkopen van de zonden. Overal staan
donatieboxen. Die boxen zijn niet leeg. Zijn behoorlijk vol. Onder politiebewaking worden de boxen
geledigd. Dat is geen
veronderstelling. Het is werkelijk zo. Ik heb het gezien. Ik was getuige. Iemand moet hier geld aan verdienen. De nats? Ik betwijfel het. Later op onze reis horen wij dat
verbijsterende verhaal. Dat die boxen
daar zouden geplaatst worden door lokale partijbonzen. Als extraatje. Als extralegaal voordeel. Verfoeilijke praktijken. Aan arme sloebers geld aftroggelen. Op een slinkse manier. Een transparante overheid lijkt een verre
droom. De nieuwe machthebbers hebben nog
heel wat werk te verzetten.
Niet enkel de donatieboxen zijn een vergaarbak van geldbiljetten. Blijkbaar leggen de gelovigen hun boontjes
niet enkel te week op deze boxen. Zij
zoeken andere manieren om geld te doneren.
Die andere manieren vinden zij.
In de kleren van de gebeeldhouwde nats worden biljetten gestoken. Niet één biljetje. Wel vele biljetten. Ik kijk naar dat geld. Stel mij de vraag op welk moment geloof
bijgeloof wordt. Want dat is het
geworden. De verering van nats is pure
volksverlakkerij. Niets meer. Niets minder.
Er wordt gezegd dat de jongeren afstand zouden nemen van deze
goedgelovige praktijken. Maar toch. Ik heb mijn twijfels. Als een jongere tegen een natstempel pist en
de volgende drie dagen ziek is, is het geloof in die nats opnieuw en plots
springlevend. Het sluimert nog bij de
jongeren. Er is twijfel. Afzweren of niet? Toch maar niet. Op veilig spelen, dat lijkt de beste
tactiek. Oude en jonge mensen blijven
voort offeren. Blijven voort
doneren. Je kan maar nooit weten, toch?
Voor één ding moeten wij uitkijken op onze tocht naar boven. Naar de top van Mount Popa. De makaken vormen een bedreiging voor de
pelgrims en toeristen. Er wordt ons
gezegd geen eten in de handen te houden.
Zelfs niet in de broekzakken. Als
voorzorg. Om toch maar niet de
confrontatie te moeten aangaan met een op voedsel jagende makaak. Want die makaken vragen het niet. Zij spreken niet met twee woorden. Zij nemen het gewoon. Bruut.
Wild. Ik wil het niet meemaken. Ik maak al mijn zakken leeg. Vertrek met lege handen. Ik ben geen held. In mij schuilt geen Tarzan. Ik wil zonder kleerscheuren voor de nats
verschijnen.
Ondanks dat gevaarlijk kantje vormen die makaken toch een bijzondere
attractie. Zij vormen een grappig
extraatje. Want wat moet je denken van
een cola slurpende makaak? Een aap, die zelf een gevonden blikje opent. Zich te goed doet aan dat zoete drankje. Het lijken wel clowns. De meesters van de circuspiste. Zij weten hoe een publiek te boeien. Ik moet lachen met hun gekke capriolen. Terwijl ik wel alert blijf. Ik hou mij pet op. Op mijn hoofd. Niet in de hand. Ik hou mijn zonnebril op. Op mijn neus.
Niet in de hand. Ik wil niet
kennismaken met de vlijmscherpe tanden of klauwen van die circusartiesten. Ik heb niks tegen vakantiesouvenirs maar ik
kies deze graag zelf.
De avond valt. Wij zijn nog
niet in Bagan. Wij zijn nog op weg. Wij zien dat prachtige schouwspel. Dat prachtige wonder. Dat zich elke avond ontrolt. In elk land.
Op een ander tijdstip. Myanmar is
geen uitzondering. Ook hier gaat de zon
onder. Wij zien het gebeuren. In het begin heel geleidelijk. Naar het einde toe gaat het snel. Aan het eind wordt plots naar een hogere
versnelling geschakeld. Vanuit de bus
zien wij dat wonder. Die zonsondergang. Op de voorgrond de netjes afgelijnde
palmbomen. Op de achtergrond de
bergen. Daarachter de zon, die afscheid
neemt. Die slapen gaat. Moe van een volle dag werken. Ten afscheid kleurt zij de hemel
oranjerood. In een laatste
krachtinspanning.
Een zonsondergang kan je overal zien.
Maar hier is het net dat ietsje anders.
Hier is het extra gekruid. Hier
wordt dat ene ingrediënt toegevoegd.
Vakantie. In die ene
zonsondergang voelen wij vakantie. Dat
maakt hem mooier. Vollediger. Intenser.
Het kan overdreven klinken. Dat
is het niet. Ik heb het gezien. Ik heb er van geproefd. Met niks te vergelijken. Uniek.
Wij kijken en verbazen ons.
Bewonderend en verwonderd. De zon
glijdt onder. De bus rijdt verder.
Wij bereiken Bagan. Gezond en
wel. De nats waren met ons. Hebben over ons gewaakt. Of is het dan toch bijgeloof?
Mijn reisverhaal Myanmar. Dag 14: Bagan. Te lezen op maandag 29 februari.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten