Wekelijks ga ik eenmaal lopen.
Soms twee maal. Ik werk aan mijn
conditie. Dat geef ik als verklaring
voor mijn wekelijkse inspanning. De
onderliggende reden hou ik voor mijzelf.
Want die reden klinkt misschien te ijdel. Die reden zou heel misschien op de
lachspieren kunnen werken. Ik geef toe,
de schrik voor een bierbuikje jaagt mij wekelijks de deur uit. Dat is de eigenlijke, ware reden. Dat buikje doet mij wekelijks de nodige
kilometers vermalen.
Nu zou u kunnen denken dat die wekelijkse afspraak met mijn
loopschoenen een hele opgave is. U zou
kunnen denken dat het aantrekken van die schoenen aanvoelt als een
verplichting. Maar dat is het niet. Helemaal niet. Ik kijk uit naar dat moment waarop ik mijn
daarvoor geschikte plunje mag aantrekken.
Ik kijk uit naar dat moment waarop ik buiten stap en het lopen aanvat.
Elke week loop ik naar het centrum van Gent. Elke week loop ik opnieuw van het centrum
weg. Dat doe ik niet alleen. Neen, ik heb gezelschap. Ik heb mijn oortjes in. Dat is geen tastbaar gezelschap maar toch
geven die oortjes mij het gevoel niet alleen te zijn. In die oortjes zingen mijn muzikale helden
mij toe. Die helden moedigen mij aan. Die muziek in combinatie met die lopende
cadans brengen mij in een euforische extase.
Ik loop met mijn hoofd in de wolken.
Ik loop zonder te beseffen dat ik loop.
Bijna is het alsof ik zweef.
Jawel, bijna ben ik high.
Die oortjes? Daar is al heel wat over geschreven. Daar is al heel wat over gezegd. Het zou onveilig zijn. Het zou ons al te zeer afleiden. Onze aandacht voor het ons omringende verkeer
zou bijna volledig wegvallen. Wij zouden
niet alert kunnen reageren op toeters, bellen of sirenes. Die oortjes zouden ons blind en doof maken in
het verkeer. Die oortjes zouden levensbedreigend
zijn voor de gebruiker. Ik ken de
discussie. Ik ben mij bewust van de
gevaren. Maar toch steek ik die oortjes
in. Omwille van dat heerlijke, vrije
gevoel.
Onlangs liep ik langs het water.
Op weg naar hartje Gent. Een oud
vrouwtje kwam mij tegen. Ik wou haar
groeten. Ik ben een beleefde
jongen. Oude dames groet ik. Maar daartoe kreeg ik niet de
gelegenheid. Zij wees mij aan. Zij wees naar mijn oortjes. Met een vermanend vingertje. Dat die oortjes gevaarlijk zijn. Dat vertelde zij mij. Jawel, ik had het gehoord. Mijn oortjes isoleren mij niet. Zij zonderen mij niet af. Ik blijf deel van de buitenwereld. Ik lachte haar toe. Ik schudde ontkennend mijn hoofd. In discussie kon ik niet gaan. Ik moest verder. Ik moest door.
De muziek gleed naar de achtergrond.
Dat oude vrouwtje verdrong die muziek naar de achtergrond en plaatste
haarzelf op de voorgrond. Dit was
heerlijk. Dit was bijna ontroerend. Neen, dit was geen betweterig oud
vrouwtje. Helemaal niet. Dit vrouwtje was oprecht bezorgd. In die vermaning las ik haar wens voor mij op
een lang leven. Een lang leven, dat niet
gehypothekeerd wordt door ongelukkige ongevalletjes. Kijk uit en wees voorzichtig. Zodat je lang kan leven. Net zoals mij. Dat hoorde ik in die ene waarschuwing.
Ik ga lopen. Met die oortjes
in. Maar niet te luid. Niet meer.
Nooit meer. Oude vrouwtjes hebben
de wijsheid.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten