Volgens A-ha zou de zon altijd schijnen op televisie. Dat zou best kunnen. Maar vandaag schijnt diezelfde zon ook in
Novgorod. Weg is die vervloekte regen
van gisteren. In de plaats meldt zich
een zonnige warmte. Wij omarmen die met
plezier. Novgorod krijgt een herkansing. Dat denken wij. De weergoden zijn met ons. Ook dat denken wij.
Vandaag gaan we naar het Joerievklooster. Eén van de oudste, nog steeds actieve
mannenkloosters in Rusland. Gebouwd in
de twaalfde eeuw. Gelegen op de
linkeroever van de Volchov, bij het Ilmenmeer.
Wij nemen het openbaar vervoer.
De bus. Geduld moeten we wel
hebben. Er is slechts één bus om het
uur. Terwijl de trein een beetje reizen
is, is de bus een beetje geduld hebben.
Het maakt niet uit. We zijn op vakantie. Tijd is aan onze kant. The Rolling Stones wisten dat al. Wij ervaren het nu. We wachten en wachten en wachten. Tot de bus komt. Dan stappen we op.
Slechts één bus om het uur heeft zo zijn gevolgen. Al snel is het busje vol. Overvol.
Wij zitten en staan dicht op elkaar.
Opeengepakt. Als sardines in een
blik. We laten het niet aan ons hart
komen. Integendeel. Het brengt mensen dichterbij. Zo blijkt al snel. Eén Russin ontdekt tijdens die busrit haar
roeping. Diep in haar ontdekt zij haar
talent als gids. Dat talent moet altijd
al aanwezig geweest zijn. Wij wekken dat
talent. Maken het talent in haar wakker. Zij begint een monoloog. Over de streek. Over het meer. In het Russisch. Wij zijn haar publiek. Haar dankbare publiek, dat toch op een
taalbarrière botst. Wij doen ons
best. Ons uiterste best. Wij menen te begrijpen dat het meer zestig
kilometer lang is. Zestig meter
diep. Ons begrip van het Russisch blijkt
sterk te verschillen met de realiteit.
Ik heb het even gecheckt. Het
meer blijkt maximaal vijfenveertig kilometer te zijn en maximum tien meter
diep. Er moet nog gewerkt worden aan
onze kennis van het Russisch.
Als zij ons duidelijk maakt dat wij moeten afstappen, begrijpen wij
het wel. Deze keer doet zij het met
handen en voeten. Gebarentaal, dat
blijkt dan toch duidelijker te zijn. We
stappen af en denken vanwaar die vreemde vooronderstelling komt dat alle Russen
onvriendelijk zouden zijn. Dit
madammetje op de bus bewijst het tegendeel.
Het zal nog gebeuren op onze reis.
Elk onvriendelijk woord zal gecounterd worden door een vriendelijk
gebaar. Om aan het eind tot de slotsom
te komen dat er van die vooronderstelling helemaal niks aan is.
In het Joerievklooster wandelen we naar de Kathedraal van de Heilige
Georgius. Bovenop de kathedraal prijken
drie koepels. Dat is licht afwijkend van
de norm. De meeste Russische kerken
hebben er vijf. Zoals de Kathedraal van
de Kruisverheffing binnen hetzelfde kloostercomplex. De grootste koepel verwijst daarbij naar
Jezus Christus terwijl de andere vier de evangelisten vertegenwoordigen. Waarom voor die ene kerk een uitzondering op
de regel? Zou het een manier kunnen zijn om de eigenzinnigheid van de
kloosterorde te benadrukken? Om aan te geven dat zij toch enigszins afwijken van
de geldende norm binnen het geloof? Zou het een bewijs kunnen zijn dat de orde
lak heeft aan al die regeltjes en dat zij willen focussen op het eigenlijke
geloof? Vele vragen. Helaas geen
antwoorden.
Aan datzelfde meer passeert de figuur van Oblomov, de hoofdpersoon uit
de gelijknamige roman van Ivan Gontsarov, door mijn gedachten. Ik zit hier te niksen. Gewoonweg te luieren. Ik zou Oblomov kunnen zijn. Voorwaar een zware beschuldiging. Maar dan denk ik aan dat boek van Alicja
Gescinska, De verovering van de vrijheid.
Daarin vertelt zij dat een tijdelijke vorm van luiheid mijlenver af
staat van oblomovisme. Dit tijdelijke
mijmeren aan het meer mag geenszins verward worden met een ziekelijk onvermogen
tot handelen. Daaraan lijd ik
geenszins. Ik zet mij even luierend aan
de kant. Zelfs in die luiheid doe ik nog
iets. Ik kijk. Ik observeer.
Ik geniet van de dingen rondom mij.
Ik mag opgelucht ademhalen. In
mij schuilt geen Oblomov. Ondanks die
korte en aanvankelijke vrees. Ik doe
gewoon verder. Bevrijd van die oorspronkelijke
beschuldiging. Ik heb mijzelf
vrijgepleit.
Van het Ilmenmeer wandelen wij door naar het houtmuseum. Dat ligt op wandelafstand. Ik kan het niet helpen. Het komt zomaar bij mij op. Ik moet denken aan Bokrijk. Ik denk aan de gemaakte schoolreizen. Ik denk aan boterhammen met ei, klaargemaakt
door moeder. Want dat nam ik altijd mee
op schoolreis. Ik denk aan zakgeld. Om iets te kopen. Een souvenir.
Een herinnering aan verveling. Want
dat was hoe ik die verplichte uitstappen ervaarde. Vervelende verplichtingen. Die zijn niet mijn favoriet. Toen niet en vandaag niet. Laat mij maar zelf doen. Laat mij maar zelf ontdekken. Zonder een vooraf uitgeschreven agenda. Dat is vrijheid. Dat is genieten. Dat is hét middel tegen verveling. Op schoolreis kon dat niet. Op die reizen moesten wij in het voetspoor
blijven van de schoolmeester. Afwijken
was geen optie.
Nu ben ik uit vrije wil naar het houtmuseum gekomen. Geen verplichting. Ik had de bus kunnen nemen naar de stad. Ik deed het niet. Ik gun het museum een eerlijke kans. Bij de ingang worden we verwittigd. Reeds bij voorbaat wenst het museum zich te
verontschuldigen. Er wordt volop
gerenoveerd. Daardoor zijn vele dingen
niet toegankelijk. Maar in die
beperktheid zie ik toch huizen, boerderijen, kerken, … Ik ben verrast. Door het vakmanschap. In al dat houtwerk wordt bewijs geleverd van
het stielwerk. Stielwerk uit vorige
eeuwen. Vreemd hoe zelfs een
museumbezoek bevestigt dat vrije wil veruit te verkiezen is boven
verplichting. Reizen bevestigen
indrukken. Bevestigen denkbeelden.
We kijken niet enkel rond. Heel
soms gaan we ook even zitten. Om te
verpozen. Om uit te blazen. Dat doen we op het grote plein in Novgorod. In de schaduw van Lenin. Aan dat standbeeld nestelen wij ons. Hier kan ik voelen wat vakantie precies
betekent. Vakantie is niet meer dan
dit. Meer heeft het echt niet nodig om
het in zijn volle intensiteit te beleven.
Gewoon op een pleintje zitten.
Ergens in een dorp, dat mij voorheen totaal onbekend was. Zitten en kijken. Kijken naar de mensen rondom mij. Mensen die op alle mogelijke manieren langs
mij voorbij gaan. Te voet. Op de fiets.
Met rolschaatsen. Op de
autoped. Met skeelers. Op de gocart.
Iedereen lijkt gelukkig. Geen
triestige gezichten. Ik leun achterover. Adem diep.
Mijn vakantiegevoel is totaal.
Ik zei het al, vandaag zijn wij alert.
Wij snuiven de geschiedenis van de stad op. Met dank aan de zon. Dat alles had ik verteld. Maar ik had nog niet verteld wat wij precies
opsnuiven. Het Kremlin hadden we
gisteren al ontdekt. Daar lopen we
vandaag wat sneller doorheen. Maar er
zijn ook schatten te ontdekken buiten de muren van het Kremlin. Daarvoor moet wel wat gestapt worden. Onze benen zijn nog jong. Zij dragen ons nog. Vele en lange kilometers. Voorlopig maakt het geen verschil. Aan dat grote stadsplein waren wij
binnengesprongen in het informatiecentrum van de stad. Hier leren we de waarde van een dergelijk
centrum kennen. De mevrouw van het
centrum maakt ons attent op een kerkje.
Net buiten het toeristisch gebied.
Een kerkje met fresco’s. Bijna
uniek in de wereld. Althans, zo
omschrijft de mevrouw het. Maar die
omschrijving drijft ons naar die kerk.
Wij willen dat unieke karakter aanschouwen. De mevrouw had het ons goed uitgelegd. Wij lopen recht op ons doel af. Komen uit bij een vervallen kerkje. Fresco’s zijn net nog te onderscheiden. Zij schijnen doorheen de vergetelheid. Een kerk in vervallen staat. Wij zouden kunnen lachen om dat unieke
karakter. Dat doen wij niet. Omdat wij beseffen dat net in die vervallen
staat een enorme schoonheid schuilt. Een
schoonheid, waar tristesse doorheen sijpelt.
Die combinatie doet ons verstillen.
Wij denken aan die mevrouw van het informatiecentrum. Vanop afstand zeggen wij haar dat zij gelijk
heeft. Dat wij dat unieke karakter
hebben ervaren.
Net vóór we de nachttrein naar Moskou opstappen, passeren wij nog snel
even langs Rachmaninov. Langs het standbeeld
van de beroemdste inwoner van Novgorod.
Op die grote bank gezeten, net naast Sergej Rachmaninov, moet ik denken
aan de film Shine. Met Geoffrey Rush in
de hoofdrol. In mijn hoofd hoor ik
opnieuw die muziek. Ik zie opnieuw die
gekke pianist. Ik hoor opnieuw dat
wonderlijke Pianoconcert nr. 3. Ik kijk
omhoog naar die gebeeldhouwde grootheid en beloof hem dat ik heel binnenkort
nog eens naar die film zal kijken. Ik weet,
beloftes maken schuld. Maar geldt dat
ook voor beloftes, gemaakt aan standbeelden? Daar heb ik zo mijn twijfels
over. Het lijkt alsof ik mij al bij
voorbaat indek tegen gebroken beloftes.
Mijn reisverhaal Rusland. Dag 7: Moskou. Te lezen op dinsdag 10/10/2017.
Alweer genoten van je woorden. Benieuwd naar het vervolg! Veel plezier daar!
BeantwoordenVerwijderenGroetjes,
Betty