Op weg naar Kostroma houden wij halt in Jaroslavl. De stad is gelegen aan de Wolga. Die rivier kende ik voordien enkel van
kruiswoordraadsels. Bij een Russische
rivier met vijf letters vulde ik bijna onmiddellijk Wolga in. Nu zit ik niet aan een
kruiswoordraadsel. Ik sta aan de oever
van die rivier. De langste rivier. Van Europa.
Drieduizend vijfhonderd dertig kilometer. Aan de oevers van die langste rivier trekken
wij de stad in. Een stad, die ooit in de
zeventiende eeuw gedurende vijf maanden de hoofdstad van Rusland was. In die tijd was Jaroslavl de op één na
grootste stad van Rusland. Toen Moskou
werd ingenomen door de Polen, bleek de keuze om Jaroslavl tot hoofdstad te
maken een voor de hand liggende keuze.
Vandaag liggen de kaarten anders.
De kaarten werden opnieuw geschud.
De stad lijkt een aaneenschakeling van kerken te zijn. De Kerk van de Openbaring van Christus. De Kerk van Nicolaas de Waterdrager. De Kerk van de Aartsengel Michaël. De Transfiguratiekerk. De Kerk van Nikolay Rubleniy. De Kerk van Nicolaas de Wonderdoener. De Kerk van de Geboorte van Christus. De Kerk van Johannes Khrysostomos. De Kerk van de Moeder Gods van Vladimir. De Kerk van Johannes de Doper. Al die kerken hadden we kunnen bezoeken. Dat had een mogelijkheid geweest. Toch doen we het niet. We beperken ons tot die ene kerk. Die ene kerk, waarvan wordt beweerd dat het
de mooiste is. Waarop die bewering is
gebaseerd, weten wij niet. Net zomin
weten wij of deze bewering terecht is.
Toch gaan wij het niet uitzoeken.
Wij laten ons niet verleiden tot een vergelijkende studie. Gemakzucht doet het ons geloven. Wij nemen die bewering voor waar aan. Wij gaan naar die ene kerk. De Kerk van de Profeet Elia. Ik heb de kerk gezien. Ik ben binnengegaan. Deze kerk is mooi. Prachtig.
Toch kan ik niet zeggen dat dit de mooiste is. Om tot die uitspraak te kunnen komen, mis ik
gegevens. Een oordeel, gebaseerd op te
weinig info, weiger ik te vellen. Wat ik
wel kan zeggen is dat ik onder de indruk ben.
Behoorlijk onder de indruk. Zelfs
de aan de gang zijnde renovatiewerken kunnen geen afbreuk doen aan die
uitzonderlijke pracht.
We hebben nog wat tijd over. Om
rond te lopen in de stad. Een stad,
waarbij historie wordt gekoppeld aan hipheid.
We merken leuke eetadresjes. Gezellige bars. Eentje stappen we binnen. De Lounge Bar. Aan de ingang hangen foto’s van
muzikanten. Niet zomaar muzikanten. De grootste dames en heren uit het
muziekwereldje hangen aan de muur. Nick Cave. Kurt Cobain.
Frank Zappa. Courtney Love. Amy Winehouse. Tom Waits. Zouden zij ooit in deze bar zijn geweest? In
deze kelder? Ik zal het nooit weten.
Maar ik zal het wel zo vertellen.
Dat wij in een cafeetje zijn geweest waar al die sterren ooit een glas
(of meerdere) hebben gedronken. Soms
moet men verhalen groter durven maken.
Om zo de werkelijkheid wat minder saai te maken. De realiteit heeft nood aan gepimpte
verhalen. Gekruide vertellingen.
Hier had ik even willen proeven van het nachtleven. Een kroegentocht doorheen deze stad lijkt mij
het overwegen waard. Maar we moeten
verder. Naar Kostroma. Op de bus betrap ik mij er op dat ik bijna
constant dat ene liedje zit te neuriën.
Mijn laatste Sovjet van De Kreuners.
Het gebeurt bijna vanzelf. Het
gebeurt bijna onbewust. Ik kijk door het
raampje en moet denken aan dat ene album van De Kreuners. Er sterft een beer in de taiga. De taiga.
Dat is waar wij doorheen rijden.
Dat is wat mij tot dat ene liedje brengt. Walter Grootaers en de zijnen fluisteren mij
via die albumtitel in wat ik hier aanschouw.
Muziek maakt een mens wijzer.
Althans, sommige muziek doet dat.
Rusland kent steppe. Kent
toendra. Dat is niet waar wij doorheen
rijden. Ik kijk om mij heen. Ik merk dennen en sparren. Ik merk populieren en wilgen. Die aanwezigheden zijn één van de bepalende
kenmerken van de taiga. Ik kijk en
neurie verder. Begin stilletjes te
zingen. De woorden komen in mijn hoofd:
toen stierf in de taiga eindelijk een beer, je vergat je zelf, ook Lenin en
zijn leer, jouw Siberisch hart vatte plots vuur, ik gaf je een injectie
westerse cultuur, mijn laatste Sovjet, mijn laatste Sovjet, mijn laatste
Sovjet, … Ik krijg heimwee naar die muziek.
Die muziek uit mijn jeugdjaren.
Daar kan niks bovenop. Dat zal
altijd de beste muziek blijven.
In dat verleden blijf ik niet lang rondhangen. Mijn laatste Sovjet houdt mij niet lang
gevangen in mijn jeugdjaren. Wij staan
aan het Ipatjevklooster. Bij de
samenvloeiing van Kostroma en Wolga. Aan
de stad Kostroma. Dat klooster gaan we
binnen. Elk klooster lijkt te beseffen
dat toeristen op hun rondreis doorheen Rusland al heel wat kloosters hebben
gezien. Elk klooster lijkt daarom op
zoek te gaan naar een manier om die weerstand bij nog maar eens een
kloosterbezoek te breken. In die
pogingen lijken zij nauwelijks te variëren.
Elk klooster verwelkomt de toerist met gezang. Een heel bescheiden koor zingt liedjes. Mooie liedjes. Ik zou kunnen gewag maken van een zekere
kloostermoeheid. Ik vertoon enkele
kenmerken, die een vermoeden van kloostermoeheid kunnen bevestigen. Ik ben maar een mens. Toch blijf ik steeds maar weer
binnengaan. Omwille van die muziek. Die muziek roept mij telkens weer
binnen. Ik wil die muziek horen. Ik wil dat die muziek mij ontroert. Daarom ga ik.
Daarom blijf ik gaan.
Het klooster is mooi gelegen. Die
beslissing om zich hier te vestigen werd niet zomaar lukraak genomen. Aan die beslissing hangt een verhaaltje. Een verhaaltje dat ik u zal vertellen. Het klooster werd gesticht door Tsjet, een
tot het christendom bekeerde Tartaarse prins.
Op de plek waar nu het klooster staat kreeg die prins een visioen. Hij zag de maagd Maria. Met kindje Jezus. Op dat eigenlijke moment was de prins zonder
geloof. Wel was hij ziek. Maria wou hem tegemoet komen. Zij wou hem genezen. Op één voorwaarde. Hij moest zich laten dopen. De prins leek te beseffen dat hij weinig
keuze had. Hij aanvaardde het
voorstel. Maria hield haar woord. Tsjet hield zijn woord. De prins genas en werd gelovig. Uit dankbaarheid voor zijn genezing bouwde de
prins een klooster. Als blijvende
getuige van wat hij had gezien. Van wat
hem was geopenbaard. Van wat hij had
beleefd. Aan het waarheidsgehalte van
dit ontstaansverhaal wordt vandaag zwaar getwijfeld. Er wordt nauwelijks nog geloof aan gehecht. Het geloofsverlies heeft zo zijn
consequenties voor leuke verhaaltjes.
Verhaaltjes worden weggezet naast ontheiligde heiligen en sinten.
Bij mijn vertrek had ik in mijn hoofd het beeld van de norse Rus. Alsof de koude winters de norsheid op het
gezicht beitelde en bevroor. Alsof de
koude winters die norsheid in iemands hart voor eeuwig verankerde. Dat beeld werd aanvankelijk bevestigd. In Sint-Petersburg werd dit beeld nog
gevoed. Vriendelijkheid leek bijna niet
te bestaan. Leek eerder een
uitzondering. Na enkele dagen leek het
alsof wij het beeld dienden bij te sturen.
Het beeld diende genuanceerd te worden.
Enkele ontmoetingen droegen bij tot het maken van die nodige
nuance. In Jaroslavl nam een oudere Rus
op sleeptouw. Wij waren de weg
kwijt. Wisten niet meer hoe terug te
keren naar de oevers van de Wolga. Hij
ging ons voor. In Kostroma willen wij
dan weer naar een winkel, dat ’s avonds laat nog open is. Alweer vinden wij een bereidwillig
iemand. Deze keer iemand uit
Oezbekistan. Hij loopt met ons door
Kostroma tot wij dat ene winkeltje vinden.
Dat ene winkeltje dat nog niet gesloten is.
In al die ontmoetingen was de taal telkens een barrière. Wij waren het Russisch onmachtig. De tegenpartij was het Engels niet
meester. Toch vinden we telkens een
manier om te communiceren. Om ons
verstaanbaar te maken. Praten lijkt geen
optie te zijn. Tot dat besef zijn wij
inmiddels reeds gekomen. Maar wij hebben
handen en voeten. Wij kunnen
wijzen. Aanwijzen. Wij kunnen uitbeelden. Verbeelden.
Zij lachen met dat stuntelige gedoe.
Wij lachen met hetzelfde stuntelige gedoe. Maar tussen al dat lachen komen we dichter
bij elkaar. Wij menen te mogen denken
dat wij elkaar begrijpen. Alleen, het
vraagt een inspanning.
’s Nachts lig ik in bed. Te
slapen. Ik droom dat ik als geheim agent
gedropt wordt achter het IJzeren Gordijn.
Ik heb een license to kill. Ik
moet informatie verzamelen. Informatie
omschreven als top secret. Om die taak
te volbrengen doen zij een beroep op mij, de grote broer van James Bond. Ik doe halsbrekende toeren. Toch in mijn droom. Ik schakel mijn tegenstanders uit. Toch in mijn droom. Ik slaag in mijn opdracht en keer heelhuids
terug. Toch in mijn droom. Ik word ontvangen op het koninklijk
paleis. Toch in mijn droom. Ik word gedecoreerd. Voor bewezen diensten aan het vaderland. Toch in mijn droom. Vanwaar toch die droom? Vanwaar die te grote
fantasie? Misschien even voorleggen aan Freud.
Hij kan heel waarschijnlijk mijn droom duiden. Maar dat hoeft niet. Ik kan het zelf verklaren. Vandaag reden wij voorbij militaire
basissen. In de bus ging mijn fantasie
al aan de haal met mij. In mijn slaap
worden die beelden nog versterkt. Wordt
alles nog groter. Nog echter. Slapen is dromen. Toch vaak.
Dromen is heerlijk kind zijn.
Toch vaak.
Mijn reisverhaal Rusland. Dag 11: Kostroma – Soezdal. Te lezen op dinsdag 07/11/2017.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten