Beste Franciscus,
Nooit had ik gedacht mij in een brief tot u te richten. U bent het hoofd van de Katholieke Kerk. U bent de paus. Dat is een andere wereld. De afstand tussen ons is te groot. Ondanks die afstand waren er in het verleden toch verschillende gelegenheden waarop ik u of uw voorgangers had kunnen aanspreken. Maar telkenmale zweeg ik. Uw houding tegenover vrouwen in de Kerk. Geen reactie van mijnentwege. Uw visie op homoseksualiteit. Alweer geen reactie van mijnentwege. Uw mening omtrent anticonceptie. Uw standpunt tegenover de plaats van gescheiden mannen en vrouwen binnen de Kerk. In beide gevallen bleef reactie van mijnentwege uit.
U ziet, niet snel was ik geneigd u een brief te schrijven. Ik hulde mij in stilzwijgen. Ongetwijfeld zou dat zo gebleven zijn. Maar dan was er die toespraak van u op het Sint-Pietersplein. Over de inhoud van die toespraak las ik een kort bericht in De Standaard. Dat was vorige vrijdag. Voor een werkende mens is vrijdag één van de mooiste dagen van de week. Het biedt uitzicht op het weekend. Op welverdiende rust. Dat vooruitzicht stemt een werkmens tevreden. Dat doet het ook bij mij. Vrijdag ben ik altijd goedgemutst. Niks kan mijn goede humeur om zeep helpen. Vrijdag laat ik mij niet uit het lood slaan.
Vrijdagmorgen las ik welgezind en goedgemutst de krant. Het binnenlandse nieuws had ik doorgenomen. Ik begon aan het buitenlandse nieuws. De meeste artikelen had ik gelezen. Ik stond op het punt de krant dicht te slaan. Ik zou vertrekken naar het werk. Maar dan viel mijn oog op dat ene, kleine artikel. Die lees ik bijna nooit. Nu deed ik het toch. Heel waarschijnlijk werd mijn aandacht getrokken door de nogal bizarre kop boven het betreffende artikel. ‘Geen kinderen krijgen is egoïstisch’, dat was de kop. Ik voelde mij aangesproken. Ik heb geen kinderen. Wel heb ik een relatie. U had het dus over mij. Op het Sint-Pietersplein richtte u zich met die woorden ook tot mij.
Ik verslikte mij in mijn koffie. Weg was mijn welgezindheid. Weg was dat aangename, vrijdagse gevoel. Ik was kwaad. Ik was razend. Ik weet dat ik het niet mag doen. U zou zeggen dat God mij ziet en dat het daarom niet mag. Maar daaraan had ik vrijdag helemaal geen boodschap. Ik deed het toch. Ik vloekte. Eén langgerekte, vette vloek. Niet één keer deed ik het. Wel meerdere keren. Onafgebroken, netjes achter elkaar.
U beschuldigt mij. U wijst mij met de vinger. Aan iedereen zegt u dat ik een egoïst ben. Zonder mij ook maar te kennen. Zonder mij ook maar gehoord te hebben. De redenen om geen kinderen te hebben kunnen velerlei zijn. Ik heb ook zo mijn redenen. Ondanks die bestaande redenen heb ik nooit de noodzaak gevoeld mij te moeten verantwoorden voor mijn keuze. Dat zal ik ook nu niet doen. Omdat ik niet terechtsta.
Relaties met kinderen lijken een vanzelfsprekendheid. Nooit wordt aan hen gevraagd waarom zij kinderen hebben. Omdat het de logische gang van zaken lijkt. Omdat in onze omgeving de keuze voor kinderen de meest aanvaardbare lijkt. Altijd wordt vreemd opgekeken als ik zonder enige aarzeling durf te bekennen dat ik geen kinderen heb. Dat ik geen kinderen wil. Nog vreemder kijken zij op als ik er meteen aan toevoeg dat het een bewuste keuze is. Nog verbaasder kijken zij als ik niet de behoefte voel enige verklaring te geven voor die keuze. Kinderen of geen kinderen, het zou geen verschil mogen maken. Beide keuzes zouden even vanzelfsprekend moeten zijn. Zowel voor de ene als voor de andere keuze zou geen verantwoording moeten afgelegd worden. Omdat beide keuzes naast elkaar kunnen bestaan. Op gelijke voet. Ik eis die gelijkheid in keuze op.
Ondanks mijn gemaakte keuzes durf ik wel te pleiten voor een kindvriendelijk beleid. Beiden staan niet in conflict met elkaar. Koppels, die kiezen voor kinderen, moeten een optimale ondersteuning en begeleiding krijgen vanuit dat beleid. Dat kindvriendelijk beleid moet inclusief zijn. Mag niemand uitsluiten. Het mag niet enkel gericht zijn op heteroseksuele koppels. Homoseksuele koppels moeten binnen dat beleid dezelfde rechten kunnen opeisen. Net als bewust ongehuwde moeders. Ook zij moeten hun kinderwens kunnen realiseren.
Datzelfde kindvriendelijk beleid moet tevens betekenen dat mensen, die bewust kiezen geen kinderen te hebben, vrijuit kunnen spreken. Zonder hierop aangesproken te worden. Zonder hierom veroordeeld te worden. Ook dat is kindvriendelijk.
Met uw uitspraak lijkt u te insinueren dat de keuze geen kinderen te hebben enkel kan vanuit egoïstische motieven. U dwaalt. Met uw uitspraak lijkt u te suggereren dat de keuze geen kinderen te hebben geen volwaardige keuze kan zijn. Alweer dwaalt u. Ik heb gekozen. Weg van egoïsme. Ik heb gekozen. Volwaardig en overtuigd. U doet mij geenszins twijfelen. Dat doet u niet. Wel doet u anderen twijfelen. Aan mijn oprechte keuze. Dat neem ik u ten zeerste kwalijk. Met uw uitspraken blijft u mij in het defensief duwen. U blijft mij in een hoek duwen waar ik niet thuishoor.
Mijn moeder zei mij dat het soms wijzer is te zwijgen. Dat het niet altijd nodig is ergens een mening over te hebben. Of de indruk te hebben dat een mening moet verkondigd worden. U bewijst met kracht dat mijn moeder een wijze vrouw is. Beter was het dat u gezwegen had. In die stilte kan wijsheid schuilen.
Ik verfoei uw woorden. Ik betreur diep uw veroordelende woorden. Omdat ik weet dat zij geen enkele grond van waarheid hebben. Niet enkel voor mij. Ook voor anderen.
Ondanks voorgaande wens ik u toch mijn vriendelijke groeten over te brengen.
Nooit had ik gedacht mij in een brief tot u te richten. U bent het hoofd van de Katholieke Kerk. U bent de paus. Dat is een andere wereld. De afstand tussen ons is te groot. Ondanks die afstand waren er in het verleden toch verschillende gelegenheden waarop ik u of uw voorgangers had kunnen aanspreken. Maar telkenmale zweeg ik. Uw houding tegenover vrouwen in de Kerk. Geen reactie van mijnentwege. Uw visie op homoseksualiteit. Alweer geen reactie van mijnentwege. Uw mening omtrent anticonceptie. Uw standpunt tegenover de plaats van gescheiden mannen en vrouwen binnen de Kerk. In beide gevallen bleef reactie van mijnentwege uit.
U ziet, niet snel was ik geneigd u een brief te schrijven. Ik hulde mij in stilzwijgen. Ongetwijfeld zou dat zo gebleven zijn. Maar dan was er die toespraak van u op het Sint-Pietersplein. Over de inhoud van die toespraak las ik een kort bericht in De Standaard. Dat was vorige vrijdag. Voor een werkende mens is vrijdag één van de mooiste dagen van de week. Het biedt uitzicht op het weekend. Op welverdiende rust. Dat vooruitzicht stemt een werkmens tevreden. Dat doet het ook bij mij. Vrijdag ben ik altijd goedgemutst. Niks kan mijn goede humeur om zeep helpen. Vrijdag laat ik mij niet uit het lood slaan.
Vrijdagmorgen las ik welgezind en goedgemutst de krant. Het binnenlandse nieuws had ik doorgenomen. Ik begon aan het buitenlandse nieuws. De meeste artikelen had ik gelezen. Ik stond op het punt de krant dicht te slaan. Ik zou vertrekken naar het werk. Maar dan viel mijn oog op dat ene, kleine artikel. Die lees ik bijna nooit. Nu deed ik het toch. Heel waarschijnlijk werd mijn aandacht getrokken door de nogal bizarre kop boven het betreffende artikel. ‘Geen kinderen krijgen is egoïstisch’, dat was de kop. Ik voelde mij aangesproken. Ik heb geen kinderen. Wel heb ik een relatie. U had het dus over mij. Op het Sint-Pietersplein richtte u zich met die woorden ook tot mij.
Ik verslikte mij in mijn koffie. Weg was mijn welgezindheid. Weg was dat aangename, vrijdagse gevoel. Ik was kwaad. Ik was razend. Ik weet dat ik het niet mag doen. U zou zeggen dat God mij ziet en dat het daarom niet mag. Maar daaraan had ik vrijdag helemaal geen boodschap. Ik deed het toch. Ik vloekte. Eén langgerekte, vette vloek. Niet één keer deed ik het. Wel meerdere keren. Onafgebroken, netjes achter elkaar.
U beschuldigt mij. U wijst mij met de vinger. Aan iedereen zegt u dat ik een egoïst ben. Zonder mij ook maar te kennen. Zonder mij ook maar gehoord te hebben. De redenen om geen kinderen te hebben kunnen velerlei zijn. Ik heb ook zo mijn redenen. Ondanks die bestaande redenen heb ik nooit de noodzaak gevoeld mij te moeten verantwoorden voor mijn keuze. Dat zal ik ook nu niet doen. Omdat ik niet terechtsta.
Relaties met kinderen lijken een vanzelfsprekendheid. Nooit wordt aan hen gevraagd waarom zij kinderen hebben. Omdat het de logische gang van zaken lijkt. Omdat in onze omgeving de keuze voor kinderen de meest aanvaardbare lijkt. Altijd wordt vreemd opgekeken als ik zonder enige aarzeling durf te bekennen dat ik geen kinderen heb. Dat ik geen kinderen wil. Nog vreemder kijken zij op als ik er meteen aan toevoeg dat het een bewuste keuze is. Nog verbaasder kijken zij als ik niet de behoefte voel enige verklaring te geven voor die keuze. Kinderen of geen kinderen, het zou geen verschil mogen maken. Beide keuzes zouden even vanzelfsprekend moeten zijn. Zowel voor de ene als voor de andere keuze zou geen verantwoording moeten afgelegd worden. Omdat beide keuzes naast elkaar kunnen bestaan. Op gelijke voet. Ik eis die gelijkheid in keuze op.
Ondanks mijn gemaakte keuzes durf ik wel te pleiten voor een kindvriendelijk beleid. Beiden staan niet in conflict met elkaar. Koppels, die kiezen voor kinderen, moeten een optimale ondersteuning en begeleiding krijgen vanuit dat beleid. Dat kindvriendelijk beleid moet inclusief zijn. Mag niemand uitsluiten. Het mag niet enkel gericht zijn op heteroseksuele koppels. Homoseksuele koppels moeten binnen dat beleid dezelfde rechten kunnen opeisen. Net als bewust ongehuwde moeders. Ook zij moeten hun kinderwens kunnen realiseren.
Datzelfde kindvriendelijk beleid moet tevens betekenen dat mensen, die bewust kiezen geen kinderen te hebben, vrijuit kunnen spreken. Zonder hierop aangesproken te worden. Zonder hierom veroordeeld te worden. Ook dat is kindvriendelijk.
Met uw uitspraak lijkt u te insinueren dat de keuze geen kinderen te hebben enkel kan vanuit egoïstische motieven. U dwaalt. Met uw uitspraak lijkt u te suggereren dat de keuze geen kinderen te hebben geen volwaardige keuze kan zijn. Alweer dwaalt u. Ik heb gekozen. Weg van egoïsme. Ik heb gekozen. Volwaardig en overtuigd. U doet mij geenszins twijfelen. Dat doet u niet. Wel doet u anderen twijfelen. Aan mijn oprechte keuze. Dat neem ik u ten zeerste kwalijk. Met uw uitspraken blijft u mij in het defensief duwen. U blijft mij in een hoek duwen waar ik niet thuishoor.
Mijn moeder zei mij dat het soms wijzer is te zwijgen. Dat het niet altijd nodig is ergens een mening over te hebben. Of de indruk te hebben dat een mening moet verkondigd worden. U bewijst met kracht dat mijn moeder een wijze vrouw is. Beter was het dat u gezwegen had. In die stilte kan wijsheid schuilen.
Ik verfoei uw woorden. Ik betreur diep uw veroordelende woorden. Omdat ik weet dat zij geen enkele grond van waarheid hebben. Niet enkel voor mij. Ook voor anderen.
Ondanks voorgaande wens ik u toch mijn vriendelijke groeten over te brengen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten