woensdag 12 maart 2014

Een wedstrijdje? Nooit zomaar vrijblijvend.

Een wedstrijdje spelen? Nooit kan dat vrijblijvend zijn.  Toch niet bij mij.  Ik huldig die Olympische gedachte niet.  Deelnemen is belangrijker dan winnen, ik lach die gedachte weg.  Al te naïef.  Weinig realiteitszin.  Heel misschien een schrale troost voor de verliezende partij, meer kan die gedachte niet zijn.  Ik wil winnen, ik wil winnen, ik wil winnen, … Die mantra nestelt zich oneindig in mijn hoofd.  Die mantra wordt de motor van mijn sportief handelen.
 
Kort vóór de wedstrijd gebeurt dat onvermijdelijke.  Een metamorfose treedt bijna onzichtbaar in.  Onmerkbaar voor de nonchalante toeschouwer.  Duidelijk merkbaar voor de attente tegenstander.  In mijn ogen nestelt zich dat killersinstinct.  Tijdens de wedstrijd zal dat instinct niet verdwijnen.  Het blijft mijn vertrouwde metgezel.  In het wit van mijn ogen verschijnt in rood fluorescerende, nauwelijks te lezen kleine lettertjes mijn mantra: ‘ik wil winnen’.  Tussen mijn opeengeklemde tanden wordt dat scherpe, imaginaire mes geklemd.  Want ik speel zoals dat ene spreekwoord, met het mes tussen de tanden.
 
Geen tactische besprekingen vooraf.  Eén doel speelt door mijn hoofd en door het hoofd van mijn ploegmaten: winst.  Meer hoeft niet besproken te worden.  Met dat ene doel voor ogen stappen wij het veld op.  De wedstrijd begint.
 
Geen aanpassingen.  Onmiddellijk zitten wij in de wedstrijd.  In het spel.  Geen angstig aftasten.  Initiatief, daar draait het om.  De tegenstander wordt geïsoleerd.  Wordt afgeschermd.  Posities worden ingenomen.  Stilstaan is geen optie.  Er wordt bewogen, er wordt gelopen.  Om toch dat ene vrije aanspeelpunt te worden.  Springen, vliegen, duiken, vallen, opstaan en weer doorgaan.  Zoals Herman Van Veen dat ene zinnetje zingt, zo spelen wij.  Met inzet.  Onversaagd.  Zonder enige rustpauze.  Aanval en verdediging wisselen elkaar vlot af.  Hebben wij de bal niet, dan wordt die bal afhandig gemaakt.  Zo eenvoudig is dat spelletje.
 
Er wordt geroepen.  Geschreeuwd wordt er niet.  Ondanks de inzet blijven wij hoffelijk.  Zelfs in het spel kunnen wij de gentleman niet onderdrukken.  Er wordt al eens geklaagd.  Er wordt al eens gejammerd.  Maar vloeken doen wij niet.  Ons agnostisch twijfelen doet onze vrees voor God niet teniet.  Wij weten dat Hij ons ziet.  Daarom vloeken wij niet.  Maar wij draaien met de ogen.  Wij stampen met de voeten.  Wij gooien onze handen verongelijkt de lucht in.  Dat laatste doen wij enkel bij tegenslag.  Als het ons meezit, lachen wij.  Breeduit.  
 
Wij gooien ons.  Wij smijten ons.  Tot de laatste minuut.  Tot de laatste seconde.  Onze concentratie verslapt niet.  Nooit.  Alert kijken wij rond.  Naar dreigend gevaar.  Naar een mogelijkheid tot scoren.
 
Na de wedstrijd doven die lichtjes in mijn ogen.  Die fluorescerende, kleine lettertjes verdwijnen.  Het killersinstinct wrijf ik uit mijn ogen.  Ik word opnieuw die beminnelijke jongen.  Tegenstanders worden gewoon weer vrienden.  Het leven herneemt zijn rustige ritme.  Wij worden terug mens.
 
Oh ja, indien u het mocht interesseren.  Ik had het niet over voetbal.  Niet over basketbal.  Niet over volleybal.  Niet over hockey.  Niet over rugby.  Niet over korf- of handbal.  Bestaan er dan nog andere sporten? Jawel, heel zeker.  Ik had het over tienbal.  Dat is mijn sport.  Voorwaar nog geen Olympische discipline.  Maar als het ooit zover komt, ben ik kandidaat.  Want één ding heb ik al, die winnersmentaliteit.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten