Naypyidaw is de huidige hoofdstad van Myanmar. Dat is niet altijd zo geweest. Die hoofdstad durft al eens te wisselen. Niks is voor het leven. Aan alles komt wel eens een einde. Voorlopig mag Naypyidaw de titel van
hoofdstad voeren. Voordien was het
Yangon. Ooit was Mandalay de
hoofdstad. Net zoals Sagaing. Of Amarapura.
Of Inwa. Al die koningssteden
hadden dat ene gemeenschappelijke. Ooit
waren zij de hoofdstad. Al die steden
kenden in hun hoogdagen een ongekende bloei.
Maar zij raakten in verval. Onder
druk van concurrerende steden. Steden,
die de toenmalige machthebbers konden verleiden. Verleiden om in die ene stad hun
machtscentrum te vestigen. Er werd in
die dagen wat verhuisd. Koningen en hun
hofhouding leken geen vaste stek te hebben.
Het ging van hier naar daar. Van
daar naar hier. Ontelbare keren.
Vandaag gaan wij door een aantal van die steden rondzwerven. Op zoek naar bewijzen van hun roemruchte
verleden.
Wij vertrekken bij de Mahamunitempel.
In Mandalay. Deze tempel is één
van de drie belangrijkste heiligdommen van het land. Shwedagon en de Gouden Rotspagode zijn de
andere twee. Welk heiligdom de eerste
plaats in deze top drie bekleedt, kan ik niet zeggen. Ik zou denken dat die heiligdommen naast
elkaar staan. Op gelijke hoogte. Heiligdommen staan boven wereldlijke
rangschikkingen. Daar doen zij niet aan
mee. Geen concurrentie. Zij versterken elkaar. Vullen elkaar aan. De nood aan ordenen en rangschikken is iets
menselijks. Een neurotische drang van de
mens. Die wil weten wie de grootste
is. De beste. De mooiste.
Goden en geesten hebben daaraan geen behoefte. Nats en Boeddha’s ook niet. Zij zijn.
Zij bestaan. Dat volstaat.
In de Mahamunitempel staat een bronzen Boeddha. Van dat beeld wordt beweerd dat het tijdens
het leven van de echte, werkelijke Boeddha zou gegoten zijn. Het zou een perfecte kopie moeten zijn. Toch blijkt dit verhaal een fabeltje te
zijn. Voor goedgelovige gelovigen. Maar wij bewaren afstand. Wij zijn kritisch. Sceptisch.
Wij hechten meer geloof aan de wetenschap. Aan onderzoek, gebaseerd op niet te
weerleggen feiten. Wij hechten meer
geloof aan geschiedschrijving. Fabeltjes
zijn leuk. Om verteld te worden. Niet om geloofd te worden. De wetenschap, waaraan wij meer geloof
hechten, heeft dat ene fabeltje ontkracht.
Het beeld zou geen ideale kopie zijn.
Die bronzen Boeddha zou pas vijfhonderd jaar later gemaakt zijn. Vijfhonderd jaar na het heengaan van
Boeddha. Een klein maar toch wel
belangrijk verschil.
Alweer worden wij geconfronteerd met dat discriminerende trekje binnen
het boeddhisme. Iedereen is gelijk maar
de een is toch iets gelijker dan de andere.
Zo blijkt ook deze keer. Vrouwen
mogen niet tot bij de zittende Boeddha.
Zij mogen enkel toekijken. Vanop
afstand. Respectabele afstand. Enkel mannen mogen tot bij het beeld. Enkel mannen mogen het beeld aanraken. Betasten.
Behangen met bladgoud. Het
resultaat laat zich raden.
Vervorming. Dat is wat alweer
gebeurt. Net zoals bij de amorfe beelden
op het Inlemeer. In de Phaung Daw Upagode. Dat fenomeen zien wij ook hier. Enkel het hoofd is nog intact. Onaangeroerd.
Al de rest dijt uit. Blubbert
uit. Onder invloed van het veelvuldig
geplakte bladgoud. Ik vind het een
beetje raar. Een Boeddhabeeld volledig
naar de knoppen helpen mag. Met de
voeten naar datzelfde beeld wijzen mag dan weer niet. Ik kan niet meer volgen. Ik begrijp die regeltjes niet.
Er is niet enkel de bronzen Boeddha.
Dat zou een beetje minnetjes zijn voor één van de belangrijkste
heiligdommen. Er is meer. Dat moet.
Bijna is dat een vereiste.
Gelovigen moeten naar het heiligdom getrokken worden. Als een magneet. Daarom moet er toch meer dan één
publiekstrekker zijn. Dat is ook
zo. Deze tempel herbergt zes
hindoeïstisch-boeddhistische figuren.
Die figuren zouden een heilzaam, helend effect hebben. Ook dit zou kunnen weggezet worden als een
fabeltje. Als een mooi verhaaltje. In dit geval twijfel ik evenwel. Ik beslis het zekere voor het onzekere te
nemen. Ik omarm de figuren. In de hoop dat het heilzame op mij
afstraalt. Plots is de wetenschap van
geen tel meer. Mijn gezondheid is in het
spel. Dan doe ik alles. Zelfs het meest onnozele.
Wij verlaten Mandalay. Trekken
naar Inwa. Daarvoor moeten we het water
over. Met een bootje. Over de Myitnge
rivier. Wij zijn aan de overkant. Stappen een koets in. Per koets worden wij naar de koningsstad
gebracht. Ooit nog de hoofdstad van het
Birmese Rijk. Zes eeuwen lang. Dat is al een behoorlijk tijdje.
Wij stoppen als eerste bij Bagaya Kyaung, één van de mooiste
overgebleven teakhouten kloosters. Ik
sta hier en denk onmiddellijk in superlatieven.
Dit is één van de hoogtepunten.
Toch naar mijn bescheiden mening.
Toch volgens mijn smaak. Ik weet
het, over smaken kan verschild worden.
Over smaken mag niet gediscussieerd worden. Dat wisten de Romeinen al. Toch herhaal ik het. Dit klooster is één van de hoogtepunten. Omwille van alles. Een samenspel van elementen maakt deze plaats
onvergetelijk. Maakt deze plaats
adembenemend prachtig. Het kunstige
houtsnijwerk. De imposante teakhouten
kolommen. De omgeving met zijn palmbomen
en witte pagodes. De jonge, ravottende
novices. Het totaalplaatje klopt. Alles lijkt echt. Is echt.
We passeren nog langs de Yedana Sini-pagode en langs Maha Aungmye
Bonzan Kyaung. Maar alvorens we Inwa
verlaten, houden wij nog even halt bij de Nan Myintoren. Heel oneerbiedig wordt deze toren ook wel de
scheve toren van Inwa genoemd. Dat
specifieke kenmerk van de toren is geen foutje van de toenmalige bouwheer. Geen foutje van de architect. Niemand kan aangeklaagd worden vanwege een
beroepsfout. Niemand moet ter dood
veroordeeld worden. Niemand moet
geofferd worden. Natuurkrachten hebben
de toren doen schudden en beven. De
toren, een onderdeel van het koninklijke paleis van Bagyidaw, werd beschadigd
tijdens de aardbeving van 1839. De
natuur heeft dus een hand in die toch wel opvallende scheefheid. Zoeken naar andere resten van dat koninklijke
paleis heeft geen zin. Die zijn er
niet. Alles is verdwenen. Op die ene, scheve toren na dan. Het zal u maar gebeuren. U bouwt een paleis. Richt het met veel smaak in. Na vele eeuwen krijgt u de rekening
gepresenteerd. Een bittere pil. Want het enige wat de mensheid zich nog zal
herinneren van uw paleis is dat scheve scharminkel. Jawel, het leven kan hard zijn. Zelfs voor een koning.
Wij gaan voort. Wij gaan
door. Terug naar Sagaing. Met een pick-up rijden we de Sagaing Hill
op. Naar de grottempel Umin
Thounzeh. Ik weet niet wat het is maar
ik stel vast dat Birmezen nogal vatbaar zijn voor kitsch. Dat lijkt voor hen de hoogste kunstvorm. In de grottempel staren vijfenveertig
Boeddha’s ons aan. Tegen een achtergrond
van glinsterend glas. U kan die
vijfenveertig Boeddha’s één voor één in de ogen kijken. U kan bij elk van hen het geluk
afsmeken. Het geluk voor een lang en
liefdevol leven. Dat zou u kunnen doen. Een andere mogelijkheid zou kunnen zijn dat u
met haastige spoed doorheen die grottempel raast. Dat zou u ook kunnen doen. Ik heb het gedaan. Zodat ik wat meer tijd had om vanop het
terras aan deze tempel uit te kijken over de streek rondom Sagaing. Om nog één keer te kijken naar die
‘koninklijke borst’. Vanop grote afstand
maar toch nog altijd schitterend zichtbaar.
De dag is bijna voorbij. Maar
één iets staat nog op het programma. Eén
iets moeten we nog doen. We moeten naar
de U Beinbrug. In Amarapura. De grootste houten brug ter wereld mag niet
gemist worden. Moet gezien worden. Wij moeten er heen vóór het te laat is. Want dat wereldrecord is in gevaar. Een deel van de houten brug werd onlangs
gerenoveerd en vervangen door een stenen brug.
De inspecteurs van het Guinness Book of Records zullen nog eens naar
Myanmar moeten komen. Met het
meetlint. Ter controle. Constant verifiëren is noodzakelijk. Voor de geloofwaardigheid van dat boek. Maar wij zijn hier niet voor
wereldrecords. Wij zijn hier omwille van
het fotogenieke. Hier moeten plaatjes
geschoten worden. Foto’s genomen. Van de zonsopgang. Van de zonsondergang. Met die houten brug als enige
hoofdrolspeler. Dat moeten we doen.
Velen nemen een bootje. Om voor
die brug te gaan liggen. Om daar te
wachten op het begin van de voorstelling.
Het begin van de zonsondergang.
Het zou mooie plaatjes opleveren.
Het zou één van de betere plekken zijn om foto’s te nemen. Vanop het water. Toch doen wij het niet. Wij wandelen over de brug. Eveneens wachtend op datzelfde begin. In afwachting wandelen wij heen en weer. Om een juiste positie te kiezen. Een juiste positie met het mooiste
uitzicht. Er wordt getwijfeld. Er wordt geaarzeld. Maar tussen al die twijfels en aarzelingen
wordt er vooral gefotografeerd. Hopend
op die ene, unieke, onvergetelijke, kunstzinnige foto.
Ik hoop op die ene foto. Met op
de brug slechts één monnik. Of slechts
één fietsende Birmees. Zoals ik in
toeristische folders of boekjes zag.
Maar dat zal mij niet lukken. Die
foto’s in de boekjes zijn in scène gezet.
Bij die fotosessies werd de brug afgesloten. Was die monnik of fietser een fotomodel. Die foto’s staan ver weg van het echte
leven. Want in het echte leven is het
bijzonder druk op de brug. Meer nog dan
de toeristen gebruikt de lokale bevolking de brug nog steeds om van de ene naar
de andere oever te gaan. Op die brug
zien wij het leven. Dat bruisende leven bepaalt
in grote mate de aantrekkingskracht van deze brug. De sfeer bepaalt het buitengewone
karakter. Het leven op, rond en onder de
brug. Alles passeert langs deze
brug. Schoolgaande jeugd, monniken,
verkopers, landbouwers, … Wandelen over die brug is voor hen alledaags. Voor ons is het buitengewoon
uitzonderlijk. Of zouden de ‘locals’ ook
nog elke dag stilstaan bij de exceptionele pracht van hun brug? Ik weet het
niet. Sta ik nog stil bij de
exceptionele pracht van mijn thuisstad, Gent? Jawel. Niet altijd.
Wel soms. Heel soms. Soms loopt mijn hart over van de schoonheid
van Gent. Ik ben mij er dus bewust
van.
Het is vreemd. Naar Myanmar
komen om een ‘bruggetje’ te zien. Het
valt niet te begrijpen. Toch is het de
moeite. Omwille van het
totaalpakket. Zo is het wel meer in
Myanmar. Een toeristische attractie
sluit een pact met de omgeving. Met de
natuur. Waardoor iets heel gewoons toch
kan uitgroeien tot dat uitzonderlijke.
Dat prachtige. Dat was deze
morgen zo bij Bagaya Kyaung. Dat is deze
avond ook zo bij de U Beinbrug. Dat
samenspel lukt wonderwel.
Wij verlaten de brug. Een brug,
ondersteund door meer dan duizend palen.
In het droge seizoen soms tot zes meter boven de waterlijn. Die brug verlaten wij. Wij moeten terug. Naar het hotel. Gaan slapen.
Om klaar te zijn voor de volgende dag.
Mijn reisverhaal Myanmar. Dag 18: Mandalay. Te lezen op maandag 4 april.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten