Gisteren was het de dag van de kitsch.
Zo zal die dag herinnerd worden.
Dat wordt zo opgeslagen in het geheugen.
Op de harde schijf.
Voorgoed. Die herinnering kan niet
meer gewist worden. Vandaag zal het
anders zijn. Jawel, we gaan ook vandaag
Boeddhabeelden kijken. Vergelijkingen
met de Thanboddhaypagode gaan evenwel niet op.
Het is anders. Smaakvoller. Historisch waardevoller.
Vandaag brengen we een bezoek aan de Pho Win Taunggrotten. De naam betekent ‘Berg van de Solitaire
Meditatie’. Dat kan ooit wel zo geweest
zijn. Ooit, in vroegere tijden. Toen moet het nog mogelijk geweest zijn op
deze plek eenzaamheid te zoeken en te vinden.
Met de bedoeling in stille afzondering te mediteren. Die tijden zijn nu definitief voorbij. Een overrompeling is het niet. Maar rustig is het ook niet echt. Deze plek wordt bezocht door toeristen. Nog niet in grote getale. Maar toch.
Stil is het niet meer. Stil zal
het niet meer worden. Misschien dat het
toch lukt in één van de 520 uitgehakte kamers voor enkele minuten rust te
vinden. Slechts voor enkele minuten. Langer zal niet kunnen. Want dan zal ongetwijfeld wel iemand uw
meditatiemoment komen verstoren.
Vijfhonderd twintig uitgehakte kamers.
Echte grotten zijn het niet.
Eerder zijn het kamers, uitgehouwen in de rotsen. Zelfs met een grottenfobie kan u gerust deze
kamers binnenstappen. Op geen enkele
wijze is het beangstigend. We hoeven
niet aan speleologie te doen om tot de kern van de kamers door te dringen. Wij hoeven geen duizend angsten uit te zweten
om deze historische parels te ontdekken en te appreciëren.
Aanvankelijk is er de intentie elke kamer binnen te stappen. Want constant is er die vrees dat we iets
zullen missen. Iets zullen
mankeren. Daarom durven wij geen enkele
kamer voorbij te gaan zonder eventjes ons hoofd binnen te steken. Toch is dat niet vol te houden. Wegens tijdsgebrek moeten wij afstappen van
het idee elke kamer te bezoeken. Dat kan
niet. Onmogelijk. Wij slaan er daarom enkele over. De mindere.
De kleinere. Wij haasten ons naar
de kamers, die absoluut niet mogen gemist worden. Plaatselijke gidsen hebben ons de meest
interessante in het oor gefluisterd. Als
tip. Die gidsen raden ons aan met vaste
tred door te stappen naar kamers 478 en 480.
Wij doen dat. Wij zijn
volgzaam. Heel soms erkennen wij de expertise
van anderen. In deze kamers kunnen wij
muurschilderingen aanschouwen uit de veertiende en de zeventiende eeuw. Door de eeuwen heen was dit een plek van hoge
heiligheid. Hier heerst geen
kitsch. Wel historie. Wel religiositeit. Adembenemende pracht, dat is het wat wij
hier, op deze plek, mogen ervaren. Wat
een tegenstelling met gisteren.
En toch. En toch. Terwijl ik op deze site rondwandel, ga ik
anders aankijken tegen Thanboddhay.
Misschien is het concept van Thanboddhay wel bedoeld als een
kunstzinnige vorm van maatschappijkritiek.
Dat loop ik te denken. Ik denk
verder. Misschien kan het beschouwd
worden als een aanklacht tegen de alomtegenwoordigheid van Boeddha in het
dagelijkse leven. Tegen de neerdrukkende
greep op het leven van de Birmezen. Misschien
zag de ontwerper de filosofie van Boeddha verwateren tot een pretpark. Tot een grabbelton, waaruit eenieder net dat
ene plukt dat goed en/of voordelig is voor hem of haar. Dat zou het kunnen zijn. Ik meen het begrepen te hebben. Ik heb de dieperliggende boodschap
ontcijferd. Ik heb het geheim van
Thanboddhay blootgelegd. Dat geheim is
dat Thanboddhay kunst is. Geen kitsch,
wel kunst. Dat zou het kunnen zijn. Of ben ik aan het raaskallen? Aan het
zwetsen? Aan het zeveren? Ben ik al te zeer geneigd in alles toch maar iets aan
schoonheid te ontwarren? Ik twijfel. Ik
twijfel over mijn zonet uitgeschreven theorie.
Waar ik dan weer niet over twijfel, is dat er al eens mag gelachen
worden met Boeddha. Lange tijd twijfelde
ik of cartoons van en met Boeddha gedoogd worden. Of dergelijke cartoons toegelaten
worden. In sommige religies ligt het
nogal gevoelig. Maar niet in het
boeddhisme. Dat weet ik nu met
zekerheid. Ik heb Thanboddhay
gezien. Met Boeddha mag voluit gespot
worden. Zonder enige reserve. Zonder enig voorbehoud. Want Thanboddhay is spot in zijn puurste
vorm. Tot dat inzicht kwam ik pas
vandaag. Soms komen verhelderende ideeën
pas met enkele dagen vertraging tot mij.
Beter laat dan nooit, dat denk ik dan maar. De Pho Win Taunggrotten hebben mij inzicht
verschaft. Op velerlei vlakken. Soms is dat inzicht doordesemd met enige
twijfel. Soms schuilt in dat inzicht
enkel zekerheid.
Wij moeten verder. Wij moeten
doorgaan. Zoals Herman Van Veen. Net als Van Veen moeten ook wij springen,
vliegen, duiken, vallen, opstaan en weer doorgaan. Ter plaatse trappelen kunnen wij niet. Willen wij niet. Wij willen Myanmar zien. Dan moeten wij vooruit. Naar Mandalay. Onze volgende halte.
Onderweg stoppen wij toch nog even bij een zittende Boeddha. Met glasmozaïekjes. Alweer staan wij tegenover een
Boeddhabeeld. Het zoveelste beeld in een
intussen lang geworden rij. Toch
verveelt het niet. Nooit. Verveling op reis kan niet bestaan. Mag niet bestaan. Dat is onmogelijk. Indien verveling toch de kop zou opsteken
tijdens een reis, moeten wij onmiddellijk het vliegtuig op. Moeten wij onmiddellijk naar huis. Thuis mogen wij ons vervelen. Onderzoekers, die het goed voorhebben met
onze gezondheid, beweren zelfs dat wij verveling moeten toelaten in ons
bestaan. Hiervoor valt wel iets te
zeggen. Thuis mag het. Moet het.
Maar niet op reis. Op reis moeten
wij voldoende geprikkeld worden.
Voldoende getriggerd worden. Om
op de been te blijven. Rond te
zien. Rond te kijken.
Boeddhabeelden? Intussen zijn wij zo ver gekomen dat wij voorbij het
beeld zien. Alsof wij het totale beeld
niet zien. Of slechts voor heel
eventjes. De details eisen onze aandacht
op. Alsof wij echte kenners zijn. Deskundigen.
Want echte kenners weten dat in de details het verschil schuilt. Zo is geen enkel gezicht hetzelfde. Kleine nuances schuilen in de ogen. In de oren.
In de mond. De gelaatsuitdrukking
kan verschillen. Van opgewekt blij tot ernstig
streng. Indien alles toch gelijk zou
lijken, kan variatie gevonden worden in de stand van de handen. Veertig verschillende posities van de hand zijn
mogelijk. Zijn voorgeschreven en
goedgekeurd. Zijn strikt omschreven.
Lijkt elke mogelijke variatie opgebruikt, is er nog die ene
mogelijkheid. Dan kunnen de ontwerpers
en kunstenaars gaan spelen met de grootte en het gebruikte materiaal. De vrijheid van de kunstenaar lijkt bijna
onuitputtelijk. Inventiviteit kan die
vrijheid nog voeden. Daarin schuilt de
uitdaging voor de maker.
Voor ons is dus geen enkel Boeddhabeeld hetzelfde. Die beelden beginnen voor ons een uitdaging
te vormen. Om net die kleine, minieme
verschillen te duiden. Om in die
ogenschijnlijke uniformiteit toch het verschil te ontdekken. In alles moet de mens een uitdaging zoeken.
Over de Ayeyarwady-brug rijden we naar Sagaing, een belangrijk
religieus centrum. Met vijfhonderd
veertig kloosters en pagodes, zesduizend monniken en drieduizend nonnen mag de
stad deze titel met recht en rede claimen.
Hierover moet niet gedebatteerd worden.
Soms spreken cijfers voor zich.
In Sagaing rijden wij meteen door naar de gouden koepel van de
Kaunghmudawpagode. Dit bouwwerk zou een
kopie zijn van de Mahazedipagode in Sri Lanka.
Ik kan het niet verifiëren. Ik
kan deze bewering niet bijtreden. Sri
Lanka heb ik nog niet bezocht. Het
origineel heb ik nog niet gezien. Ik
geef het u enkel mee. Zodat u vrienden
en kennissen in gesprekken kan overdonderen met dergelijke weetjes. Om hen tijdens die gesprekken versteld te
doen staan van uw kennis. Om aan uw
vrienden op die manier te bewijzen dat u ook wel iets opsteekt op die vele
reizen. Om aan te tonen dat die aloude
stelling ‘wij reizen om te leren’ toch een grote kern van waarheid bevat.
Het voorgaande, architecturale weetje kan misschien wel best leuk
zijn. Toch hecht ik meer geloof aan die
ene legende. Omdat het wat pittiger
is. Wat pikanter. Die legende vertelt dat de koepel zou gemaakt
zijn naar de borst van de toenmalige koningin.
Ik kijk naar die perfecte koepel.
Ik denk aan die perfecte borst.
Kijken en denken, het gebeurt automatisch. Ik kan het niet tegenhouden. Heldere beelden komen mij voor de geest. Ik heb een groot voorstellingsvermogen. Onmiddellijk wijs ik mijzelf terecht. Ik ban die gedachten. Ik drijf ze uit. Want deze horen niet thuis in een religieus
centrum. Ik vrees een wraakactie van de
nats. Van de wraakgodinnen. Ik dwing mij opnieuw helder te denken. Ik dwing me opnieuw te focussen. Zonder enige storing op de lijn.
Aan de ingang van de Kaunghmudawpagode zien wij een praalwagen. Met op en rond die wagen kleurrijk uitgedoste
kinderen. Daaromheen een handvol
fotografen. Een fotoreportage? Voor een
trendy merk van kinderkledij? Voor één of andere overheidscampagne? Niks van
dat alles. Het blijkt iets anders te
zijn. Iets wat wij ook kennen. Maar wij noemen het dan de Eerste Communie. Of de Plechtige Communie. In Myanmar hebben zij een boeddhistische
variant op onze communiefeesten. In
Myanmar is het de gewoonte dat jongens minstens tweemaal toetreden tot een
monnikenorde. Bij hun intrede worden de
kinderen in feestprocessie naar het klooster gebracht. Zij worden door de vader het klooster
binnengedragen. Dit lijkt hier aan de
hand te zijn.
De ouders geloven dat een kind in het klooster geluk brengt. Daarom wordt vaak niet gewacht tot de
kinderen de leeftijd van tien jaar hebben bereikt. Vierjarige novicen zijn vandaag de dag geen uitzondering. Ouders willen blijkbaar zo snel mogelijk dat
geluk verwerven. In hoeverre hebben die
kinderen inspraak in die toch wel zwaarwegende beslissing? Een beslissing, die
toch wel een grote impact heeft op het leven van die kinderen. Er wordt mij verteld dat de toestemming van
beide ouders steeds nodig is. Over de
instemming van het kind zelf wordt niet gesproken. Om hun mening wordt niet gevraagd. Hun mening doet niet ter zake. Bovendien, wat zou het kind kunnen zeggen?
Zou het kind kunnen weigeren als hem wordt verteld dat het geluk van het
volledige gezin op zijn schouders rust? Een weigering lijkt mij in die
omstandigheden bijna onmogelijk. Maar
misschien hoeven we het niet zo te zien.
Heel misschien kunnen we het toetreden tot een monnikenorde beschouwen
als één van de mogelijke toegangen tot het onderwijs. Een goedkope want gratis toegang tot
onderwijs. Heel misschien kan dit voor
ouders een beweegreden zijn.
Van de perfecte borst naar de rechten van het kind. Wat een overgang. Eerst verbaasd staan kijken/gapen naar een
koninklijke borst. Om dan enkele momenten
later geconfronteerd te worden met een sociaal vraagstuk. Heel soms moet snel omgeschakeld worden. Het hoofd leegmaken om met een helder hoofd
een volgend vraagstuk aan te vatten. Van
de toerist wordt enige flexibiliteit verlangd.
Steeds weer moet de toerist alert zijn.
Om alle signalen om hem/haar heen op te vangen. Op te pikken.
Wij rijden door naar Mandalay.
Maar vooraleer wij inchecken in het hotel houden wij nog even halt bij
een atelier, waar bladgoud wordt gemaakt.
Mandalay is hiervoor de juiste plaats.
Want deze stad is één van de weinige plaatsen waar bladgoud nog op de
traditionele wijze wordt gemaakt. Die
traditionele wijze is nogal arbeidsintensief.
Een totale body-workout, zo mag het genoemd worden. Geen enkele machine bij dit proces. Enkel de handen worden gebruikt. Enkel armkracht. Arm- en spierkracht. Wat mij onmiddellijk opvalt, is dat ergonomie
geen belangrijk aandachtspunt is in deze ateliers. Dit werk moet bijzonder slopend zijn voor de
rug. Ik kijk naar die meppende arbeiders. Enkel van het kijken begin ik al te
zweten. Ik zou het niet kunnen. Of neen, ik zou het niet willen. Ik wil mijn rug sparen. Maar die bekommernissen spelen hier
niet. Er moet brood op de plank
komen. Dit werk is één van de
mogelijkheden om dat spreekwoordelijk brood op die even spreekwoordelijke plank
te krijgen. Wij zijn luxebeestjes, dat
denk ik. Dat besef ik.
Om de stukjes goud tot bladgoud te ‘meppen’, hebben de arbeiders zes
uur nodig. Dat gebeurt in drie
stappen. In een eerste rond wordt
slechts een half uurtje geklopt. In een
volgende ronde wordt nog eens een half uurtje gehamerd. De laatste ronde is de meest intensieve. Die laatste ronde duurt vijf uur. Dan hebben we het eindproduct. Dan hebben wij dat flinterdunne bladgoud.
Bij het kloppen worden de goudklompjes tussen papier van bamboe
gelegd. Dat papier blijkt ideaal te zijn
voor deze industrie. Voor deze
ambacht. De steeds fijner wordende
goudblaadjes blijven niet kleven aan dit papier. Best handig want zo kunnen die goudblaadjes
niet scheuren. Over het lot van de
arbeider wordt blijkbaar weinig nagedacht.
Manieren om zijn werk te faciliteren krijgen weinig of geen aandacht. Over het lot van de goudblaadjes daarentegen
wordt wel flink nagedacht. Met de nodige
zorg moet met die blaadjes omgegaan worden.
Bijzonder inventief is men in die zoektocht. Zo gebeurt het versnijden van die
goudblaadjes tot een verkoopbaar formaat met mesjes, gemaakt van
buffelhoorn. Alweer vanuit diezelfde
bekommernis. Aan die mesjes blijft niets
kleven. Geen onnodig verlies dus voor de
ondernemer. Halleluja.
Eén ding weet ik zeker. Deze
industrie heeft een gouden toekomst. Dat
heb ik de voorbije dagen kunnen zien.
Dat heb ik kunnen zien aan de manier waarop gelovigen Boeddhabeelden
behangen met bladgoud. Maar niet enkel
wordt het gebruikt als offerande. Het
kan ook gebruikt worden als juweeltje.
Of als medicijn. Het zou goed
zijn voor het hart. Ik heb het
geprobeerd. Ik heb het gegeten. Een klein stukje bladgoud. Een onmiddellijk en meetbaar effect had het
niet. Maar het geloof in een heilzaam
effect kan best wonderen verrichten. Met
die gedachte troost ik mij.
’s Avonds ga ik slapen. Met een
stukje bladgoud in de maag. Ik voel mij
zo veel rijker dan deze morgen. Soms kan
het snel gaan.
Mijn reisverhaal Myanmar. Dag 18: Mandalay. Te lezen op dinsdag 29 maart.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten