We verlaten Bagan. Onze
e-scooters gaan op stal. Vandaag gaan we
de bus op. Naar Monywa, een havenstad
aan de Chindwin. De Chindwin is de op
één na belangrijkste rivier van Myanmar.
Ondanks dat belang wordt de stad nog weinig aangedaan door
toeristen. Wij zijn de
uitzondering. De uitzondering, die de
regel bevestigt. Wij zullen in deze stad
overnachten om de volgende dag door te rijden naar Mandalay. Maar we lopen vooruit op de zaken. Het is nog ochtend. Alles moet nog gebeuren. De dag moet zich nog openbaren aan ons.
Wij rijden niet in één ruk naar Monywa. Dat doen we nooit. Tijdens de busritten wordt altijd wel één
keer gestopt. Minstens één keer. Vaak meerdere keren. Om de beentjes te strekken. Om iets te drinken. Iets te eten.
Om iets te zien. Te
ontdekken. Meerdere redenen doen ons
halt houden.
Een eerste maal stoppen we in een dorpje. Zomaar.
Lukraak. Als u mij zou vragen
naar de naam van het dorpje, zou ik u moeten teleurstellen. Ik kan het niet. Ik weet het niet. Maar dat hoeft niet. Grote dingen zijn er niet te zien. We stoppen zomaar in een plattelandsdorpje.
Wij blijven niet in de bus zitten.
Dat zou een beetje te vreemd lijken.
Wij stappen uit. Lopen rond in
dat kleine dorpje. Wij worden
aangekeken. Alsof wij net met een
ruimteschip op aarde geland zijn. Alsof
wij ruimtewezens zijn. Verdwaald op deze
aardbol en bij toeval in dit dorpje aangestrand. Die onwennigheid houdt evenwel niet aan. Is slechts van zeer korte duur. De Birmese gastvrijheid haalt wederom de
bovenhand. Wij worden overal
binnengeroepen. Zij willen ons tonen
waar zij wonen. Hoe zij wonen. Hoe zij leven. Ze willen ons tonen wat zij doen. Wat zij doen om den brode. We worden de weefateliers binnengeleid. Wij worden in de stallen toegelaten. Het plattelandsleven, dat is wat wij
zien. Geen grote bedrijven. Geen grote industrieën. Kleinschaligheid overheerst.
Een gesprek voeren is onmogelijk.
Op enkele weken tijd hebben wij ons het Birmees nog niet eigen kunnen
maken. Op enkele woordjes na. Goedendag en dankuwel, dat kunnen wij. Maar die twee woorden volstaan niet om een
gesprek te beginnen en aan de gang te houden.
Gebarentaal, daarvan bedienen wij ons.
Dat is nog altijd de beste manier om te kunnen communiceren. Vaak lukt het via de kinderen. Die kun je vaak het best bereiken. Via speelse onnozelheden. Zo wordt een gevonden stok een zwaard. Een banaan wordt een revolver. Met mijn snel geïmproviseerde clownsact kan
ik de kinderen toch doen lachen. Zij
gieren. Om dat rare mannetje dat plots
vreemde dingen doet met een stok en een banaan.
Zij gieren. Hoe luider zij
lachen, hoe doldwazer ik word. Hun
enthousiasme steekt mij aan. Ondanks het
feit dat wij geen woorden hebben gebruikt, hebben wij toch contact gehad. Voor heel eventjes. Voor heel kort. Woorden zijn niet altijd nodig. Zo blijkt.
Soms wordt de waarde van woorden overschat. Een woordenloos gesprek kan best heerlijk
zijn. En kan bovendien ook duidelijk
zijn.
We laten het dorp achter ons.
Het dorp, waarvan wij de naam niet kennen. Waarvan wij de naam nooit zullen kennen. Maar zoals ik al zei, dat hoeft niet. Hier hebben wij vrienden gemaakt. Kleine vrienden. Toch moet ik hen al achterlaten. Ik zwaai.
Ten afscheid. Niet omdat het
moet. Wel omdat ik het meen. Deze kleine vriendjes hebben mijn hart
gestolen. Die hartendiefstal kan snel
gaan. Dat is altijd zo bij
kinderen. Zij stellen zich snel
open. Zij maken niet dat voorbehoud, dat
al te vaak wordt gemaakt in de wereld van de grote mensen. Ooit zullen zij die wereld ook betreden. Ooit zullen zij die spontaniteit
verliezen. Ooit zullen zij wantrouwig worden. Ooit zullen zij eenzelfde voorbehoud
maken. Dat is jammer. Dat is de natuurlijke gang van zaken. Zo kunnen wij het noemen.
Vandaag lijkt het een dag te worden van de ongekende plaatsen. De niet gekende sites. Onbekend maakt onbemind. Maar dat is een onwaarheid. Dat gezegde geldt hier niet. Geldt niet voor onze eerste halte, het
dorpje. Geldt eveneens niet voor onze
tweede halte, de stoepa’s. Met eenzelfde
enthousiasme omarm ik deze plekken. Wij
komen net uit Bagan. Dan zouden wij een
beetje neerbuigend kunnen doen over deze ongekende plek. Over deze bouwvallige stoepa’s. Want in Bagan hebben wij schoonheid mogen
aanschouwen. Grootsheid. Al het andere zou dan als verwaarloosbaar
kunnen beschouwd worden. Als nietig. Na Bagan zouden wij ons verwaand kunnen
voelen. Wij zouden kunnen voorbijgaan
aan al die andere stoepa’s. Omdat wij
het schoonste hebben gezien. Omdat wij
het beste hebben aanschouwd. Andere
stoepa’s kunnen niet tippen aan die historische pracht. Toch houden wij ons ver weg van die
verwaandheid. Wij hoeden ons voor die
val. Wij omzeilen die val. Trappen er niet in. Die voorzichtige ingesteldheid doet ons
stoppen op die ene plek. Die ongekende
plek. Die plek van wankele, bijna
vergeten stoepa’s. Zelfs in die bouwval
ervaar ik schoonheid. Schoonheid
gecombineerd met mysterie. Mysterieuze
schoonheid, een ervaring dat ik gemist heb in Bagan. Hier voel ik het wel. Misschien is het de eenzaamheid, die dat
gevoel bewerkstelligt. Want hier wandel
ik alleen. Of toch bijna.
In de namiddag belanden wij opnieuw op het pad van de reisgidsen. Wij schakelen van het ongekende naar het
gekende. Onze reisgidsen reiken ons
vanaf heden opnieuw informatie aan. Geen
wilde gissingen meer. Nu krijgen wij
antwoorden. Vinden wij antwoorden. Op gestelde en niet gestelde vragen. Terwijl wij ons in de voormiddag nog
ontdekkingsreizigers waanden, vervellen wij in de namiddag opnieuw tot
toerist. Onze ware aard. Wij vallen opnieuw in onze oorspronkelijke
rol.
In de namiddag zitten we terug op de toeristische route. We varen terug op het toeristische
kompas. Wij starten bij Bodhi
Tataung. Twee machtig grote
Boeddhabeelden kijken op ons neer.
Kijken over ons heen. De liggende
Boeddha meet vijfennegentig meter, de staande honderd zestien meter. Wat valt hierover nog te zeggen? Niet
veel. Een rondreizende monnik meende op
deze plek deze beelden te moeten bouwen.
Het einde van de bouwwerken heeft hij nooit mogen meemaken. Hij stierf voor de laatste steen werd
gelegd. Over het waarom van deze beelden
kan lang geredetwist worden. De
betekenis lijkt mij althans niet meteen duidelijk. Ik sta naar die beelden te staren. Meteen komt bij mij de vraag op of dit schoon
is. Kan of mag dit schoonheid genoemd
worden? Ik weet het niet. Ik
twijfel. Ik wil niet onmiddellijk gaan
roepen dat dit wanstaltig is. Zo voel ik
het niet. Alles hier is zodanig over the
top, dat het toch weer mooi wordt.
Wanstaltige schoonheid, het lijkt hier verenigd te worden. In die twee beelden komen die uitersten
samen.
Als wij denken de beker van de kitsch tot de bodem geledigd te hebben,
denken wij verkeerd. Het kan nog
erger. Veel erger. Na Bodhi Tataung gaan wij naar het toppunt
van kitsch. Wij gaan naar de
Thanboddhaypagode. Een unieke tempel, zo
wordt deze plek genoemd. Dat lijkt mij
een understatement. Dit heb ik nog nooit
gezien. In deze tempel staan 512.028
beelden. In alle formaten. Groot en klein. Waarheen je ook maar kijkt, telkens kijk je
Boeddha in de ogen. Er valt niet aan te
ontsnappen. God is overal, zo werd mij
gezegd. Over die bewering had ik altijd
zo mijn twijfels. Ik aarzelde die woorden
zomaar aan te nemen. Maar hier, in deze
pagode, hoef ik niet te aarzelen. Hier
weet ik het met zekerheid. Boeddha is
overal. Dat moet ik erkennen. Hier valt niet te ontkomen aan Boeddha.
De Thanboddhaypagode lijkt mij eerder een themapark te zijn. Uitgedacht door de bollebozen van Studio
100. Dit kan geen heiligdom zijn. Dit kunnen wij niet ernstig nemen. Hier moet niet gebeden worden. Hier moet niet geofferd worden. Hier moet niet vereerd worden. Eerder verwacht ik een wildwaterbaan om de
hoek te ontdekken. Een roetsjbaan. Of andere kermisattracties. Hier geen stille vroomheid. Wel uitbundige speelsheid. Kinderen moeten hier niet op de toppen van
hun tenen lopen. Neen, zij moeten
doorheen de gangen stormen. Wild
tierend. Luid giechelend. Heiligheid is hier van geen tel. Dit moet wel een foutje zijn. Een amusementstempel, dat zou een meer
geschikte bestemming zijn.
Vandaag was het een tussenetappe.
Nodig om twee toeristisch belangrijke punten met elkaar te verbinden:
Bagan en Mandalay. Ik had weinig
verwachtingen. Ik had geen
verwachtingen. Een mindere dag, zo dacht
ik bij het begin van deze dag. Een
mindere dag, dat zou het worden. Maar
dat werd het niet. Integendeel. Het werd een boeiende dag. Het werd een grappige dag.
Mijn reisverhaal Myanmar. Dag 17: Monywa – Mandalay. Te lezen op maandag 21 maart.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten