Ik zou het kunnen hebben over de verdubbeling van de
zorgverzekering. Van vijfentwintig naar
vijftig euro. Ik zou het kunnen hebben
over de kinderbijslag. Deze bijslag
wordt niet geïndexeerd. Ik zou het
kunnen hebben over de kinderopvang. Deze
wordt niet goedkoper, wat had u gedacht.
Deze opvang wordt duurder. Ik zou
het kunnen hebben over het inschrijvingsgeld aan de universiteit. De hoogte van het bedrag is nog niet gekend
maar wel staat vast dat het inschrijvingsgeld met bijna vierhonderd euro de
hoogte ingaat. Ik zou het kunnen hebben
over de gezinsbijdrage in de sanering van het afvalwater. Over de hervorming van de woonbonus. Over het stopzetten van gratis stroom en
water. Over het stopzetten van het
gratis-beleid bij De Lijn. Over al die dingen,
die de kracht van de verandering moeten symboliseren, zou ik het kunnen
hebben. Maar dat doe ik niet. Heel bewust.
Want indien ik het toch zou doen, zou ik heel waarschijnlijk
uitgescholden worden voor calimero. Want
dat is wat gebeurt als u meent enige kritiek te willen formuleren op de genomen
maatregelen. Dat mochten de verdedigers
van de culturele verenigingen ervaren toen zij enige kritische bemerkingen
uitten op de aangekondigde besparingen door hun voogdijminister Sven Gatz.
Ik wil die verwijten vermijden.
Ik wil vermijden dat men mij zou beschuldigen een eigen invulling te
geven aan die ene hit van Helmut Lotti: waarom ik en niet een ander. Daarom wil ik een pleidooi houden voor de
culturele sector. Zodat mij geen
egoïstische motieven kunnen aangewreven worden.
Ik moet bekennen, helemaal neutraal ben ik niet. Ik durf wel eens naar een concert te
gaan. Ik durf wel eens naar het theater
te gaan. Heel af en toe durf ik wel eens
naar de cinema te gaan. Op die manier
ben ik betrokken maar die betrokkenheid mag men niet verwarren met
eigenbelang. Ik preek niet voor eigen
kerk. Wel preek ik voor een kerk, die
mij zeer genegen is.
Alvorens mijn betoog te starten, wil ik even iets kwijt. In al die besparingen meen ik een zeker
patroon te kunnen ontwarren. Het lijkt
wel alsof bedrijven en werkgevers worden gespaard. De reacties van verschillende
werkgeversorganisaties lijken dit vermoeden te bevestigen. VOKA geeft aan dat de nieuwe Vlaamse regering
een juiste koers vaart. Het Neutraal Syndicaat
voor Zelfstandigen was unaniem lovend en Agoria had lof voor de moed te durven
kiezen voor de Vlaamse ondernemingen.
Niet één woord van kritiek. Enkel
lof. Dat lijkt het beeld te bevestigen
alsof de bevolking door de nieuwe regering wordt beschouwd als een belangrijke
lastenpost. Het geld dat naar familie en
verenigingsleven gaat, wordt als een last gezien. Die last moet ingeperkt worden.
Eén van die lasten zijn de cultuursubsidies. Terwijl niemand ook maar enige bemerking
heeft over de vele gunstmaatregelen, gericht aan de bedrijven, lijkt iedereen
wel een mening te hebben over de cultuursubsidies. Dat ene woordje ‘subsidies’ lijkt te werken
als een rode lap op een stier. Cultuursubsidies
zouden niet mogen. Volledig onterecht,
dat zijn die subsidies. Dat lijkt veelal
de teneur te zijn. Terwijl de
noodzakelijkheid van cultuursubsidies zwaar wordt betwist, lijkt iedereen
weinig of geen problemen te hebben met subsidies aan bedrijven. Maar dat is misschien eigen aan de aard van
de taal. Geldstromen naar cultuurhuizen
worden subsidies genoemd. Geldstromen
naar bedrijven worden investeringen genoemd.
Daarin schuilt het verschil.
Niemand kan investeringen toch gaan betwisten? Investeringen lijken een
rechtmatige claim. Want bedrijven zijn
de motor van de economie, toch?
Dat taalspelletje lijkt mij te doorzichtig. Net als bedrijven stelt de culturele sector
mensen te werk. Wij hebben de
acteurs. De regisseurs. De choreografen. Wij hebben de decorbouwers. De kleedsters. De kostuumontwerpers. Wij hebben de geluidstechnici. De lichttechnici. Wij hebben de administratieve
omkadering. Net als bedrijven creëren de
verschillende spelers binnen de culturele sector een meerwaarde. Die meerwaarde is niet altijd meetbaar maar
is wel reëel. Cultuurhuizen zijn labo’s,
ideeënfabrieken. Zij dagen uit. Dwingen ons tot nieuwe invalshoeken. Zij lanceren nieuwe, confronterende
ideeën. Zij zetten nieuwe denkrichtingen
uit. Zij vragen ons onze plaats in de
maatschappij kritisch te bekijken. Cultuur
voedt het maatschappelijke debat. Zij
geeft vorm aan het spel van de democratie.
Jawel, die meerwaarde kunnen wij onderbrengen in de rubriek onderzoek en
ontwikkeling. Wil de Vlaamse regering
niet bijkomend investeren in die domeinen? Ik dacht het wel.
Iedereen binnen die culturele sector zouden potverteerders zijn. Zij zouden die subsidies door ramen en deuren
gooien. Zonder de noodzaak enige
verantwoording te moeten afleggen. Maar
dat is niet zo. Een verkeerde perceptie,
dat is het. Tegenover die subsidies
staan bepaalde verplichtingen. Ik denk
bijvoorbeeld aan de hele problematiek rond participatie. Van de cultuurhuizen wordt gevraagd zich te
richten tot bepaalde doelgroepen. Om die
te hoge instapdrempel te slechten. Dat
is slechts één van de vele verplichtingen.
Verplichtingen, die getoetst worden op hun realisatie. Maar dat is niet alles. Cultuurhuizen vragen niet enkel geld. Het is geen eenrichtingsverkeer. Vanuit de cultuursector keert ook geld terug
naar de overheid. In De Morgen maakt
Marc Ruyters, hoofdredacteur van het kunsttijdschrift H Art, een
rekensommetje. In ruil voor 70.000 euro
keert 200.000 euro terug naar de overheid.
Er is meer. Veel meer. Een studie van het Vlaams Theater Instituut
toont aan dat tegenover een totale subsidie van 90 miljoen euro een totale
opbrengst van 230 miljoen voor de overheid staat.
Cultuursubsidies zijn geen blanco cheque. Er worden voorwaarden gesteld. Er is een return on investment. Welke voorwaarden worden gesteld aan
bedrijfssubsidies? Wat staat tegenover het bedrag van 1,4 miljard euro aan
bedrijfssubsidies?
Bedrijven lijken ongemoeid te blijven.
In de inkomsten van de vele cultuurhuizen wordt zwaar gesneden. Van de cultuurhuizen wordt verwacht dat zij
tot 7,5 % moeten besparen. Daarbovenop
komt het schrappen van de RSZ-korting voor de kunstenaars. Ten gevolge van een hertekening van de
bevoegdheden van de provincies dreigen deze huizen ook het provinciale geld
bestemd voor cultuur te verliezen. Tot
slot lijken ook steden en gemeenten in hun besparingsdrift de toelagen te
verlagen. Al die ingrepen zijn een hele
boterham.
Ik weet het, u zal zeggen dat in deze economisch moeilijke tijden iedereen
zijn steentje moet bijdragen. Dat is ook
zo. Ik zal het niet ontkennen. Maar die bijdrage moet proportioneel
zijn. Die bijdrage moet iedereen
omvatten. Zonder enige uitzondering. Dat is nu niet zo. Bedrijven krijgen een vrijgeleide. Zij mogen hun handjes blijvend openhouden. Geld blijft stromen naar die bedrijven. Besparingen of inleveringen? Neen, niet voor
hen.
Die enige uitzondering kadert binnen het allesoverheersende denkkader
dat de economie de motor is van elke vooruitgang. Paul Dujardin en Peter De Caluwe stellen
terecht dat dit een foute bewering is.
Volgens hen steunt een samenleving op cultuur, onderwijs en
gezondheidszorg. Op deze sokkel wordt de
economie opgebouwd, niet omgekeerd. Die
maatschappelijke fundamenten vragen een constante bezorgdheid. Vragen een constante ondersteuning.
In de sport wordt telkens weer getracht op de vele sportmanifestaties
medailles te winnen. Goud, zilver of
brons, dat is telkens weer het streefdoel.
Daartoe investeert de overheid in opleiding. In begeleiding. In faciliteiten. Met dat ene doel voor ogen een landgenoot op
dat hoogste ereschavot te kunnen plaatsen.
In de culturele sector hebben wij vele gouden medailles. Wij hebben Les Ballets C de la B. Wij hebben Rosas. Wij hebben 2ManyDJs. Wij hebben Deus. Wij hebben Sidi Larbi Cherkaoui. Wij hebben Jan Fabre. Wij hebben Luc Tuymans. Buiten die gevestigde namen staan nog vele
andere namen te dringen om door te breken op internationale podia. Nu zouden wij kunnen denken dat die gouden
medailles gekoesterd worden. Dat zij op
hun juiste waarde geschat worden. Maar
dat is het niet. Integendeel. Er wordt zwaar ingehakt op die instellingen
met faam.
Een zwaktebod, zo durf ik het beleid te omschrijven. Geen durf, geen lef. Geen begeestering. Zelfs in economisch moeilijke tijden moet een
innoverend beleid een uitdaging zijn.
Een crisis mag geen excuus zijn maar moet een inspiratie zijn. De kracht van verandering? Ik dacht het
niet. Verandering verzandt in aloude,
reeds beproefde recepten.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten