Wij worden wakker. Voor de
laatste keer in Japan. Vandaag
vertrekken we. Vandaag keren we terug
naar huis. Aan alle mooie liedjes komt
een einde. Zelfs in Japan geldt deze
stelregel. Op die stelregel blijken geen
uitzonderingen te bestaan. Zelfs de ene
uitzondering, die de regel bevestigt, bestaat hier niet. Het mooie liedje is gedaan. Over.
Finito. We gaan naar huis.
Ik sta op. Kijk uit het
raam. Het regent. Zou het kunnen dat Japan huilt om ons
vertrek? Zou het kunnen dat de Japanse goden treuren en hun tranen over ons
uitstorten? Ik denk het niet. Te veel
melodrama. Want wat zou er gebeuren als
het werkelijk zo was? Wat zou er gebeuren als Japan zou huilen telkens een
toerist het land verliet? Die rijzende zon zou niet meer schijnen. Nooit meer.
Het zou enkel regenen. Japan zou
zich hullen in grijze droefenis.
Vorig jaar bezochten meer dan vierentwintig miljoen toeristen het
land. Met het zicht op de Olympische
Spelen in 2020 had de Japanse regering zichzelf een doel gesteld. Zij hoopten jaarlijks twintig miljoen
bezoekers aan te trekken. Vorig jaar
werd die doelstelling dus gehaald.
Daarom worden de doelstellingen voor 2020 al aangescherpt. Dat jaar worden veertig miljoen bezoekers
verwacht. Althans, dat is de
verwachting. Of dat cijfer zal gehaald
worden, is een open vraag. Maar in het
stellen van doelen moet men nu eenmaal ambitieus zijn.
Vandaag zullen wij een laatste maal met yens goochelen. Want het weinige geld, dat wij nog in onze
geldbuidels hebben, willen we hier uitgeven.
Dat kleingeld is thuis enkel een herinnering. Hier kan het nog te gelde gemaakt
worden. In een bakkerijtje. Heerlijke koffiekoeken. Wij kopen ons een ontbijtje samen. Dat zullen we onderweg nuttigen. Op de metro.
Want die moeten we een laatste keer opstappen. Naar de luchthaven. Op die metro zeggen we een laatste keer
kon’nichiwa. Of arigato. Mijn Japanse talenknobbel is onvoldoende
ontwikkeld. Maar het lukt mij nog net om
die enkele vormen van elementaire beleefdheid te respecteren. Ik ben een beleefde en welopgevoede
jongen. Zelfs in het buitenland. Ik stotter dus mijn Japanse begroetingen. Vandaag voor het laatst.
Ik zal vandaag een laatste keer buigen. Niet figuurlijk. Wel letterlijk. Buigen, dat wordt hier veel gedaan. Ongetwijfeld zal ik het enkele keren te veel
gedaan hebben. Enkele keren als het
helemaal niet hoefde. Maar in deze
gevallen schaadt overdaad niet. Beter
één keer te veel dan één keer te weinig.
Ik buig. En buig. En buig.
Het verveelt niet. Nooit. Ik vind het best wel grappig. Een vorm van eerbied. Van respect.
Dingen, die misschien al te zeer verdwenen zijn bij ons thuis. Ik beken, het is allemaal net iets te
opzichtig. Maar toch. Het werkt.
Het stemt mild. Het maakt een
mens nederig. Net die nederigheid vind
ik zo vertederend. Dreigende, mogelijke
grootheidswaanzin wordt bij voorbaat in de kiem gesmoord. Want iedereen moet mee het bad in. Geen uitzonderingen. Iedereen buigt voor iedereen. Ik buig.
Vandaag voor het laatst.
Op de metro flitst het landschap voorbij. Niet enkel het landschap flitst voorbij. In mijn hoofd flitst de hele reis
voorbij. Ik denk aan het begin van de
reis. Aan Fukuoka. Ik denk aan het vervolg. Aan Beppu.
Aan Hiroshima. Aan Onomichi. Aan Okayama.
Aan Kyoto. Ik denk aan het
einde. Aan Tokyo. Ik denk aan de vele dingen, die we gezien
hebben. Ik denk aan de dingen, die we
niet gezien hebben. Aan Osaka. Aan Nara.
Aan het paleis van de shogun. Aan
het Keizerlijke Paleis. Dat alles hadden
we kunnen zien. Hadden we heel
waarschijnlijk moeten zien. Toch treur
ik niet. We hebben gekozen. Kiezen is verliezen. Die wetenschap stemt mij niet triest. Ik denk terug. Een warm gevoel overspoelt mij. Een warm gevoel vult mijn hart. Slechts veertien dagen heb ik hier
rondgelopen. Maar die veertien dagen
waren voldoende. Waren voor het land
voldoende om zich definitief in mij te nestelen.
Vóór we vertrokken naar Japan hadden vrienden, die er reeds geweest
waren, ons verwittigd. Zij hadden ons
verwittigd naar een land te reizen, dat in niks te vergelijken is met enig
ander land. Japan is uniek. Dat zeiden zij ons. Meer zeiden zij niet. Zij onderbouwden die stelling niet. Enkel die bewering moest volstaan. Aan ons was het de waarheid en de gegrondheid
van die uitspraak af te toetsen. Te
checken. Ik denk terug aan elk van die
vrienden. Aan hun uitspraak. Ik glimlach.
Omdat in die uitspraak de kern van mijn tijdelijke gastland verborgen
ligt. Japan is inderdaad uniek. Die uniciteit bepaalt de charme van het
land. Ik kan het niet beschrijven. Dat kan ook niet. Dat mag ook niet. Het moet beleefd worden. Het moet geproefd worden. Als ik het toch zou proberen, zou ik enkel
afbreuk doen aan dat unieke karakter.
Met elk woord zou een beetje van dat unieke afbrokkelen. Wegsmelten.
Ik doe het daarom niet. Ik
zwijg. Ik …
Al die gedachten denk ik op de metro.
In alle rust. In alle
stilte. Die rustige stilte zal ik
missen. Dat weet ik nu al. Daarvan afscheid moeten nemen valt mij
zwaar. Want ik ben een realist. Die rust kennen we niet in België. In België moeten we bewust stilteplekken
creëren. Die moeten wettelijk worden
vastgelegd. In de wet moet gesteld
worden waaraan die stilteplekken moeten voldoen. Uit onszelf vinden we geen rust. We moeten geholpen worden. Door de arm van de wet. In Japan is dat wel even anders. Zelfs in de drukste drukte van het openbaar
vervoer kan men rust vinden. Kan men
zelfs stilte vinden. Zelfs in de drukste
drukte van de shopping chaos kan men rust vinden. Kan men zelfs stilte vinden. Nooit heb ik gevoeld opgejaagd te
worden. Nooit heb ik gevoeld dat wij
gehaast vooruit moesten. Nooit heb ik
gevoeld dat we in de snel vloeiende stroom van de dag werden meegesleurd. Ik heb die hectiek niet ervaren. Die ging aan mij totaal voorbij. Meer dan de hectiek had ik oog voor de
momenten van rust. Momenten, die mij
door de Japanners geboden werden. Door
hun manier van leven. Die momenten
haalden de bovenhand. Die momenten
bepalen nu mijn kijk op het land.
Het is voorbij. Het is
definitief voorbij. We stappen het
vliegtuig op. Terwijl Japan zich in snel
tempo van ons verwijdert, klamp ik mij vast.
Aan die enkele dingen, die mij het gevoel geven toch nog in Japan te
zijn. Ik kijk films. Japanse films. Dat doe ik bewust. Om het afscheid te verzachten. Ik kijk naar Fukushima, mon amour.
Ik kijk naar If cats disappeared from the world. Beide films kunnen mijn goedkeuring
wegdragen. Toch ging het niet om die
goedkeuring. In beide gevallen was dat
slechts bijkomstig. Belangrijker was dat
ik wat langer in Japan kon verblijven.
Ik kon mij wat langer vastklampen aan dat sympathieke volkje. Aan dat grappige, aparte volkje.
Ondanks al mijn verwoede pogingen toch langer in Japan te vertoeven,
kwam dan toch dat onvermijdelijke. Wij
landden in Zaventem. Dat is zo met
vakanties. Je vertrekt. Je keert terug. Zo gaat dat altijd. Maar die kennis maakt het niet minder
hard. Het einde van een vakantie laat
altijd een leegte achter. Het einde van
een vakantie voedt een gemis. Kan de
thuiskomst die beide gevoelens niet counteren? Niet temperen? In den beginne
niet. In den beginne tieren die
gevoelens van leegte en gemis welig. In
den beginne miste ik Japan. Hard. Intens.
Ik wilde terugkeren naar die rust.
De rust, die ik veertien dagen lang mocht ervaren. Die was nu weg. Totaal.
Thuis moeten dingen gebeuren, die noodzakelijk zijn. Noodzakelijke dingen, die op reis kunnen
gemist worden. De afwezigheid van die
noodzaak maakt reizen zo ontspannend. De
terugkeer van die noodzaak maakt de thuiskomst zo ‘verwoestend’.
Het gemis ebt stilaan weg.
Vandaag kan ik zeggen dat ik niks meer mis. Maar die vaststelling neemt niet weg dat ik
nog regelmatig aan Japan denk. Dat gaat
niet weg. Japan blijft in mijn hoofd
spelen. Zo tracht ik nu nog steeds een
antwoord te vinden op die ene vraag. Hoe
de Japanners zelf al die regeltjes ervaren? Zouden die regeltjes eenzelfde rust
teweegbrengen? Eenzelfde rust zoals wij die mochten ervaren. Of zouden die regeltjes net stress
aanwakkeren? Zouden die regeltjes de Japanners doen doldraaien? Ik weet het
niet. Nog niet. Maar ik blijf zoeken. Net zoals ik Japan blijf volgen. In de kranten. Op televisie.
Ik wil het land begrijpen. Dat
begrijpen kan enkel als er liefde in het spel is. Wat we haten, willen we niet begrijpen. Voor Japan heb ik een liefde opgevat. Die liefde maakt begrip noodzakelijk. Mijn zoektocht zal niet stoppen. Nooit.
Tot slot nog dit. Aan het begin
van mijn reisverhaal vertelde ik dat ik naar Japan reisde om mijn nonkel/pater/missionaris
te kunnen begrijpen. Door die reis wilde
ik mijn nonkel doorgronden. Ik wilde
weten wat hem dreef. Wat hem steeds weer
deed terugkeren naar Japan. De reis heb
ik gemaakt. Ik meen hem nu beter te
begrijpen. In Japan leek het of ik
dichter bij hem kwam. Leek het of hij
naast mij wandelde. In bepaalde dingen
zag ik mijn nonkel. Bij bepaalde dingen
moest ik denken aan mijn nonkel. Op mijn
reis heb ik dus niet enkel een land leren kennen. Op mijn reis heb ik ook mijn nonkel leren
kennen. Beter leren kennen. Jawel, reizen doet wat met een mens. Het maakt hem rijker. Voller.
Dat is heerlijk. Dat doet een
mens nu al uitkijken naar een volgende reis.
Die komt er. Dat is zeker.
Rest mij nu nog te zeggen: sayonara.
Dat kan tot ziens of vaarwel betekenen.
Wat het zal worden, ik weet het niet.
Ik durf het niet te zeggen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten