We worden wakker. Beetje
weemoedig. Vandaag is onze laatste
dag. Onze laatste dag in Tokyo. In Japan.
Die weemoed zou ons kunnen binnenhouden.
Zou elke zin om ook maar iets te ondernemen kunnen teniet doen. Weemoed zou tot lethargie kunnen verworden. Maar dat laten we niet toe. We verzetten ons. Net het besef van het einde drijft ons naar
buiten. Nog één keer zullen we in Tokyo
rondlopen. Zullen we onze ogen de kost
geven. Zullen we alles opsnuiven. Alles opnemen. Met een nog grotere intensiteit.
We hadden naar de vismarkt kunnen gaan. De Centrale Groothandelsmarkt. Dat zou betekenen dat we om half vier in de
morgen moeten opstaan. Want de veilig
begint om kwart na vijf. De kans dat wij
binnen kunnen, is evenwel klein. Slechts
twee keer dertig personen mogen binnen. Zoals
ik al zei, is die kans dus klein. Zeer
klein. Bijna onbestaande zelfs. Daarom blijven we in bed. Slapen we wat langer. Om fris en uitgeslapen aan de nieuwe dag te
beginnen.
De Centrale Groothandelsmarkt, de ‘binnenste’ markt, zal voor ons
gesloten blijven. Die zullen we niet
zien. Maar er is een alternatief. We kunnen naar de ‘buitenste’ markt. Die buitenste markt omvat veel detailhandels,
die ondermeer voorraden aan restaurants, zeevruchten en Japans keukengerei
verkopen. Die markt blijft open tot de
middag. Dat lijkt ons een meer haalbare
kaart. Daar gaan we dan ook heen.
Op weg naar de vismarkt passeren we aan de Tsukiji Hongan-ji
tempel. Wij houden halt aan deze
boeddhistische tempel. Gaan zelfs even
binnen. Er is een ceremonie aan de
gang. Monotone gebeden en gezang vullen
de ruimte. Een feestje kunnen we het
niet echt noemen. Ingetogen ernst lijkt
de aangewezen houding. Die houding meten
wij ons aan. Jawel, ernst is ons niet
vreemd. Als het moet, kunnen we best wel
ernstig zijn. Als het moet, doen we
het. Liefst niet te lang. Enkele minuten houden we het vol. In die enkele minuten lees ik over de
geschiedenis van deze tempel. De tempel
werd gebouwd in de zeventiende eeuw. Een
brand in diezelfde eeuw verwoestte de tempel.
De tempel werd heropgebouwd. Niet
op zijn oorspronkelijke plaats. Dat
mocht niet van de toenmalige shogun. De
tempel werd heropgebouwd op zijn huidige plaats. Maar een aardbeving in 1923 maakte de tempel
met de grond gelijk. Opnieuw verrees een
nieuwe tempel. In die derde versie
zitten we nu serieus te zijn. Vooraan
wordt nog steeds gebeden. Nog steeds
onfeestelijk monotoon. We vertrekken.
Vóór we beginnen aan de ‘buitenste’ markt stoppen wij kort bij het
Namiyoke Inari Jinja schrijn. Het
heiligdom van de Golvenwerende Vos. Dit
heiligdom zou bescherming bieden tegen de golven. Wij zelf hebben niks met de zee. Zijn geen schippers. Maar dezelfde god zou hier ook aanbeden
worden voor een veilige reis. Dat maakt
alles anders. Schippers zijn wij niet,
reizigers wel. Dan voelen wij ons
aangesproken. Dan kan een gebedje geen
kwaad. Een schietgebedje. Baat het niet dan schaadt het niet. Dat denken wij. Een extra verzekering vanwege het Hogere,
daaraan kunnen we niet weerstaan. We
draaien dus mee in het circus. Het
circus van het geloof. Van het
bijgeloof?
Wij zijn gezegend. Wij zijn
gesterkt. Wij kunnen verder. De vismarkt.
Het zou kunnen gebeuren dat iemand hier uitgehongerd arriveert. Maar diezelfde kan nooit deze plek verlaten
met honger. Nooit kan diezelfde deze
plek verlaten met een lege maag. Dat is
onmogelijk. Wij zijn er geweest. Wij hebben het mogen ervaren. Langs alle kanten worden ons dingen
aangereikt om te proeven. We hoeven
hierom niet te vragen. We hoeven niet te
schooien. Het wordt ons aangeboden. Telkens weer.
Telkens spontaan. We proeven vele
dingen. Gekende dingen. Ongekende dingen. Maar al die dingen hebben één iets
gemeenschappelijk. Alles is lekker. Proevend eten wij onze buikjes rond. Een goedkoop alternatief om de Japanse keuken
op zijn juiste waarde te schatten.
Wij hebben gegeten. Kunnen er
weer tegenaan. Onze volgende halte voor
vandaag is Ginza. Niet direct spek voor
onze bek. Toch menen wij deze wijk te
moeten zien. Deze wijk is één van de
betere in Tokyo. Een wijk, waarin luxe
de boventoon voert. Dat merken we al
gauw. De betere en duurdere merken zijn
hier volop vertegenwoordigd.
Chanel. Louis Vuitton. Dior.
Gucci. Armani. Cartier.
Geld, dat is waar ik onmiddellijk aan denk. Veel geld.
Geld stinkt, dat wordt wel eens gezegd.
Maar hier lijkt het wel alsof we die geur echt kunnen opsnuiven. Niet enkel kijken wij naar de etalages. We doen maar dan windowshoppen. We kijken verder dan enkel de etalages. Wij kijken ook naar de gebouwen, waarin al
deze merken resideren. De architectuur
eist eveneens onze aandacht op. Want
deze merken vragen om architecturale grootspraak. Voor hen geen barakje. Voor hen geen winkeltje. Een paleis, dat is wat deze merken
vragen. Sommige merken slagen in hun opzet. Andere merken blijven dan weer steken in de
intenties. Niet elke architect lijkt het
talent te hebben zich te onderscheiden.
Wij kijken rond. Hier beseffen
wij ten volle dat wij tot het klootjesvolk behoren. Tot het plebs. Het werkende, zwetende volk. Maar die gedachte moeten we dan meteen
relativeren. We staan in Japan. Wij staan op duizenden kilometers van huis. We zijn naar hier gekomen met het
vliegtuig. Voor onze reis. Onze vakantie. Jawel, we mogen niet klagen. Helemaal niet. Daartoe hebben we het recht niet. Wel mogen we beseffen dat er mensen zijn, die
in een hogere categorie spelen. Een
categorie, waartoe wij geen toegang hebben.
Waartoe wij nooit toegang zullen krijgen. Maar dat besef deert mij niet. That’s life.
De drukte in de winkelstraten kunnen wij gemakkelijk ontvluchten. Daarvoor moeten we de hoogte in. Het dakterras op Tokyu Plaza biedt hiertoe de
mogelijkheid. Die kans grijpen we. We laten ons omhoog voeren. Naar de terrastuin. Op de elfde verdieping. We kijken uit over Ginzu. Over het Sukiyabashi kruispunt. Een zware concurrent voor dat ene kruispunt
in Shibuya. Wij kijken uit. In de verte.
Mijn hoogtevrees weerhoudt mij niet met verbazing rond te kijken. Tokyo verrast altijd. Op elk moment. Saaiheid is hier niet aan de orde.
We hebben de rust in ons opgenomen.
We mengen ons opnieuw in het gekrioel.
Het gejoel. Maar niet voor lang. We duiken onder in de Sony building. Alles in dit gebouw draait om innovatie. Nieuwe ideeën en ideetjes. Uitgedacht door de wonderlijke koppen van
Sony. Behoorlijk vernieuwend
allemaal. In al die vernieuwing loop ik
verloren. Jawel, ik kan lezen. Jawel, ik kan schrijven. In deze omgeving evenwel voel ik mij toch
analfabeet. Ik vrees de digitale trein
te missen. Het digitaal analfabetisme
dreigt. Ik weet niet of ik kan
meestappen in die nieuwe wereld. Ik weet
niet of ik wel wil meestappen. Een
digitale krant? Wil ik niet. Voor mij graag
de papieren versie. Een e-book? Moet ik
niet. Ik stap wel naar de bibliotheek. Naar de boekenwinkel. Onderweg naar huis reeds de verwarming
aanschakelen? Hoeft niet. Ik wacht wel. Online shoppen? Neen, neen, neen. Ik ga naar buiten. Wil de koopwaar zien. Voelen.
Een smartphone? Heb ik niet. Ik
blijf trouw aan mijn Nokia. Mijn oude
Nokia. Die ik nauwelijks gebruik. Tot ergernis van degenen, die mij willen
bereiken. Bij al die opsommingen lijkt
het wel alsof ik een oud mannetje ben.
Dat zich met de moed der wanhoop verzet.
Toch ben ik dat niet. Helemaal
niet. Maar voor mij mag het wat
trager. Het hoeft niet snel, sneller,
snelst te gaan. We hoeven niet alles weg
te gooien. We mogen dingen nog bij ons
houden. We hoeven niet per se op die
innovatieve trein te springen. We mogen
dingen koesteren. Net zoals Japan
doet. In het land van de technologie zie
ik voorwaar nog telefooncellen. Die zijn
niet verdwenen. Die worden nog
gebruikt. Bij ons is onlangs het laatste
telefoonkotje verwijderd. Moest dat? Ik
weet het niet. Misschien ben ik te
nostalgisch. Dat is een
mogelijkheid. Ik moet bij al deze
hersenkronkels denken aan een bordje in één van de souvenirwinkels: tradition
is the illusion of permanency.
Ginza laten we achter ons. We
keren terug naar Harajuku. Zondag zou
daar de drukste dag zijn. Dat schijnt
niet alleen zo te zijn. Dat is ook
zo. Dat ervaren we al spoedig. Net uit het metrostation worden we opgenomen
in een mensenkluwen. Men kan over de
hoofden lopen. Die ene zin is zelfs nog
een understatement. Het is erger. Veel erger.
Maar we moeten verder. We moeten
voort. Nog één straat wensen we in deze
wijk te doen. Cat Street, daar moeten
wij heen. Maar eerst naar Kawaii Monster
Café. Dat adresje hebben we gevonden in
een stadsgids, ons aangeboden door de Japanse metro en te vinden in elk
station. Dat cafeetje zou iets apart
zijn. Een café, waarbij die typisch
Japanse term ‘kawaii’ aanschouwelijk wordt voorgesteld. Zodat we die term kunnen begrijpen. Zonder dat we woorden hoeven te gebruiken.
We gaan het café binnen. Treden
een sprookjeswereld binnen. Felle
kleuren. Draaimolens. Eenhoorns.
Meisjes, gek verkleed. Grote,
gekleurde champignons. Geen echte. Wel nagebouwde paddenstoelen. Waaronder dwergen zouden moeten wonen. Die dwergen heb ik niet gezien. Toch moeten zij er zijn. Dat kan niet anders. Dit decor vraagt om hun aanwezigheid. Eist hun aanwezigheid. We zijn nog maar net binnen. De deur klapt dicht achter ons. Meteen weten wij het. Dit is meer dan zomaar een cafeetje. Hier hoeft u niet zwaar alcoholisch door te
zakken om allerlei visioenen te hebben.
Dat gebeurt zo. Zonder enige
moeite.
In dit fabelachtige decor kan iets gedronken worden. Of er kan een taartje gegeten worden. Tegen een hoge prijs. Aan eigenzinnige uitzonderlijkheid hangt een
prijskaartje. In ruil hebben we voor
heel even kunnen vertoeven in een sprookjeswereld. In ruil hebben we kunnen ervaren voor wat
kawaii nu eigenlijk staat. Dat hebben we
aan den lijve mogen ondervinden. We
hebben ons kunnen laven aan het schattige, lieflijke en vrolijke karakter van
deze plek.
We blijven hier niet hangen. Op
onze laatste dag in Tokyo willen we nog enkele dingen zien. We willen nog naar Cat Street. Pas dan hebben wij ons to-do-lijstje
afgewerkt. Pas dan kunnen we achterover
leunen. Achterover leunen en
omzien. Nu moeten we nog even volhouden. We gaan opnieuw naar het drukke
Omotesando. Maar we flaneren niet. We shoppen niet. Integendeel.
Onmiddellijk verlaten we die drukke winkelstraat. Om de rust in Cat Street op te zoeken. Dat is het gekke aan Tokyo. Rust en chaos liggen heel dicht bijeen. De beide uitersten liggen soms naast
elkaar. Zoals nu. Ondanks de aanwezigheid van leuke boetiekjes
en merkenwinkels kan hier rustig gewinkeld worden. In die rust dompelen wij ons onder. Op die rustige golven laten wij ons
meedrijven.
Ons lijstje is afgewerkt. We
zouden naar ons hotel kunnen. Toch
willen we nog een laatste keer langs Shibuya.
Nog één keer willen we naar dat kruispunt. Nog één keer willen we die spontane
choreografie aanschouwen. Want dit is
één van de betere dansvoorstellingen. De
voorstelling begint heel rustig. Het
begint zachtjes als de verkeerslichten voor de voetgangers op groen
springen. Iedereen begint te
stappen. Sommigen beginnen te
lopen. Van alle kanten stapt men naar,
door en voorbij elkaar. Elk naar de
andere kant. Van de ene naar de andere
kant. Prachtig om te zien. Grappig om te zien. Choreografische hectiek.
Aan het eind van de avond gaan wij eten. Als afscheid aan de stad. We vinden een adresje bij de
Ameyokomarkt. In Ueno. Dichtbij ons hotel. Het wordt gezellig. Veertien dagen lang zijn wij braaf
geweest. Stilletjes. Veertien dagen lang hebben wij
gefluisterd. Op de metro. In de trein.
Op de bus. Op openbare
plaatsen. Wij hebben ons aangepast. Althans, dat hebben wij getracht. Nu laten we alle remmen los. Wij zijn Europeanen. Dat kunnen wij niet ontkennen. Wij zijn luidruchtig van nature. Wij zijn enthousiast. Dat enthousiasme vraagt om de nodige,
Europese decibels. Wij lachen. Wij vertellen. Tot dat ene moment. Dat moment waarop wij de laatste
drinken. Wij betalen. Gaan naar huis. Naar ons hotel. Het is goed geweest. Of toch niet.
Op weg naar het hotel passeren wij aan een pleintje. Een straatbandje speelt muziek. Geeft het beste van zichzelf. Wij houden halt. Kijken elkaar in de ogen. In die ogen die ene vraag. Zouden wij het doen? Zouden wij het durven?
Jawel. Uiteraard. Wij dansen.
Met dat bandje als beste balorkest.
Plots bruist dit pleintje van enthousiaste dolheid. Heerlijk om te zien. Nog heerlijker om te doen. Iedereen gaat op zoek naar zijn beste
dancemoves. In iedereen blijkt dan toch
een danser te schuilen. Sommigen moeten
dieper graven om die danser in zichzelf te ontdekken. Anderen hebben dan weer geen aansporing nodig
en geven spontaan het beste van zichzelf.
Wij dansen. Lijken geen zin te
hebben om te stoppen. Omdat we menen dat
stoppen niet mag. Omdat we menen dat het
eeuwig moet doorgaan. Wij voelen dat
hier twee werelden samenkomen.
Samenvloeien. Wij
verbroederen. Terwijl wij gek staan te
dansen, komt die ene gedachte bij mij op.
Zou muziek toch de wereld kunnen redden? Als ik kijk naar wat deze avond
gebeurt, ben ik hoopvol.
Wij hebben gedanst. Een
afscheidscadeau van ons aan deze wonderlijke stad. Aan deze magische stad. We kunnen gaan slapen. We mogen gaan slapen.
Mijn reisverhaal Japan. Dag 15: Tokyo – Londen – Brussel. Te lezen op dinsdag 28/02/2017.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten