dinsdag 21 februari 2017

Mijn reisverhaal Japan. Dag 14: Tokyo.

We worden wakker.  Beetje weemoedig.  Vandaag is onze laatste dag.  Onze laatste dag in Tokyo.  In Japan.  Die weemoed zou ons kunnen binnenhouden.  Zou elke zin om ook maar iets te ondernemen kunnen teniet doen.  Weemoed zou tot lethargie kunnen verworden.  Maar dat laten we niet toe.  We verzetten ons.  Net het besef van het einde drijft ons naar buiten.  Nog één keer zullen we in Tokyo rondlopen.  Zullen we onze ogen de kost geven.  Zullen we alles opsnuiven.  Alles opnemen.  Met een nog grotere intensiteit.
 
We hadden naar de vismarkt kunnen gaan.  De Centrale Groothandelsmarkt.  Dat zou betekenen dat we om half vier in de morgen moeten opstaan.  Want de veilig begint om kwart na vijf.  De kans dat wij binnen kunnen, is evenwel klein.  Slechts twee keer dertig personen mogen binnen.  Zoals ik al zei, is die kans dus klein.  Zeer klein.  Bijna onbestaande zelfs.  Daarom blijven we in bed.  Slapen we wat langer.  Om fris en uitgeslapen aan de nieuwe dag te beginnen.  
 
De Centrale Groothandelsmarkt, de ‘binnenste’ markt, zal voor ons gesloten blijven.  Die zullen we niet zien.  Maar er is een alternatief.  We kunnen naar de ‘buitenste’ markt.  Die buitenste markt omvat veel detailhandels, die ondermeer voorraden aan restaurants, zeevruchten en Japans keukengerei verkopen.  Die markt blijft open tot de middag.  Dat lijkt ons een meer haalbare kaart.  Daar gaan we dan ook heen.
 
Op weg naar de vismarkt passeren we aan de Tsukiji Hongan-ji tempel.  Wij houden halt aan deze boeddhistische tempel.  Gaan zelfs even binnen.  Er is een ceremonie aan de gang.  Monotone gebeden en gezang vullen de ruimte.  Een feestje kunnen we het niet echt noemen.  Ingetogen ernst lijkt de aangewezen houding.  Die houding meten wij ons aan.  Jawel, ernst is ons niet vreemd.  Als het moet, kunnen we best wel ernstig zijn.  Als het moet, doen we het.  Liefst niet te lang.  Enkele minuten houden we het vol.  In die enkele minuten lees ik over de geschiedenis van deze tempel.  De tempel werd gebouwd in de zeventiende eeuw.  Een brand in diezelfde eeuw verwoestte de tempel.  De tempel werd heropgebouwd.  Niet op zijn oorspronkelijke plaats.  Dat mocht niet van de toenmalige shogun.  De tempel werd heropgebouwd op zijn huidige plaats.  Maar een aardbeving in 1923 maakte de tempel met de grond gelijk.  Opnieuw verrees een nieuwe tempel.  In die derde versie zitten we nu serieus te zijn.  Vooraan wordt nog steeds gebeden.  Nog steeds onfeestelijk monotoon.  We vertrekken.
 
Vóór we beginnen aan de ‘buitenste’ markt stoppen wij kort bij het Namiyoke Inari Jinja schrijn.  Het heiligdom van de Golvenwerende Vos.  Dit heiligdom zou bescherming bieden tegen de golven.  Wij zelf hebben niks met de zee.  Zijn geen schippers.  Maar dezelfde god zou hier ook aanbeden worden voor een veilige reis.  Dat maakt alles anders.  Schippers zijn wij niet, reizigers wel.  Dan voelen wij ons aangesproken.  Dan kan een gebedje geen kwaad.  Een schietgebedje.  Baat het niet dan schaadt het niet.  Dat denken wij.  Een extra verzekering vanwege het Hogere, daaraan kunnen we niet weerstaan.  We draaien dus mee in het circus.  Het circus van het geloof.  Van het bijgeloof?
 
 
Wij zijn gezegend.  Wij zijn gesterkt.  Wij kunnen verder.  De vismarkt.  Het zou kunnen gebeuren dat iemand hier uitgehongerd arriveert.  Maar diezelfde kan nooit deze plek verlaten met honger.  Nooit kan diezelfde deze plek verlaten met een lege maag.  Dat is onmogelijk.  Wij zijn er geweest.  Wij hebben het mogen ervaren.  Langs alle kanten worden ons dingen aangereikt om te proeven.  We hoeven hierom niet te vragen.  We hoeven niet te schooien.  Het wordt ons aangeboden.  Telkens weer.  Telkens spontaan.  We proeven vele dingen.  Gekende dingen.  Ongekende dingen.  Maar al die dingen hebben één iets gemeenschappelijk.  Alles is lekker.  Proevend eten wij onze buikjes rond.  Een goedkoop alternatief om de Japanse keuken op zijn juiste waarde te schatten.
 


 
Wij hebben gegeten.  Kunnen er weer tegenaan.  Onze volgende halte voor vandaag is Ginza.  Niet direct spek voor onze bek.  Toch menen wij deze wijk te moeten zien.  Deze wijk is één van de betere in Tokyo.  Een wijk, waarin luxe de boventoon voert.  Dat merken we al gauw.  De betere en duurdere merken zijn hier volop vertegenwoordigd.  Chanel.  Louis Vuitton.  Dior.  Gucci.  Armani.  Cartier.  Geld, dat is waar ik onmiddellijk aan denk.  Veel geld.  Geld stinkt, dat wordt wel eens gezegd.  Maar hier lijkt het wel alsof we die geur echt kunnen opsnuiven.  Niet enkel kijken wij naar de etalages.  We doen maar dan windowshoppen.  We kijken verder dan enkel de etalages.  Wij kijken ook naar de gebouwen, waarin al deze merken resideren.  De architectuur eist eveneens onze aandacht op.  Want deze merken vragen om architecturale grootspraak.  Voor hen geen barakje.  Voor hen geen winkeltje.  Een paleis, dat is wat deze merken vragen.  Sommige merken slagen in hun opzet.  Andere merken blijven dan weer steken in de intenties.  Niet elke architect lijkt het talent te hebben zich te onderscheiden.
 
 
Wij kijken rond.  Hier beseffen wij ten volle dat wij tot het klootjesvolk behoren.  Tot het plebs.  Het werkende, zwetende volk.  Maar die gedachte moeten we dan meteen relativeren.  We staan in Japan.  Wij staan op duizenden kilometers van huis.  We zijn naar hier gekomen met het vliegtuig.  Voor onze reis.  Onze vakantie.  Jawel, we mogen niet klagen.  Helemaal niet.  Daartoe hebben we het recht niet.  Wel mogen we beseffen dat er mensen zijn, die in een hogere categorie spelen.  Een categorie, waartoe wij geen toegang hebben.  Waartoe wij nooit toegang zullen krijgen.  Maar dat besef deert mij niet.  That’s life. 
 
De drukte in de winkelstraten kunnen wij gemakkelijk ontvluchten.  Daarvoor moeten we de hoogte in.  Het dakterras op Tokyu Plaza biedt hiertoe de mogelijkheid.  Die kans grijpen we.  We laten ons omhoog voeren.  Naar de terrastuin.  Op de elfde verdieping.  We kijken uit over Ginzu.  Over het Sukiyabashi kruispunt.  Een zware concurrent voor dat ene kruispunt in Shibuya.  Wij kijken uit.  In de verte.  Mijn hoogtevrees weerhoudt mij niet met verbazing rond te kijken.  Tokyo verrast altijd.  Op elk moment.  Saaiheid is hier niet aan de orde.
 

 
We hebben de rust in ons opgenomen.  We mengen ons opnieuw in het gekrioel.  Het gejoel.  Maar niet voor lang.  We duiken onder in de Sony building.  Alles in dit gebouw draait om innovatie.  Nieuwe ideeën en ideetjes.  Uitgedacht door de wonderlijke koppen van Sony.  Behoorlijk vernieuwend allemaal.  In al die vernieuwing loop ik verloren.  Jawel, ik kan lezen.  Jawel, ik kan schrijven.  In deze omgeving evenwel voel ik mij toch analfabeet.  Ik vrees de digitale trein te missen.  Het digitaal analfabetisme dreigt.  Ik weet niet of ik kan meestappen in die nieuwe wereld.  Ik weet niet of ik wel wil meestappen.  Een digitale krant? Wil ik niet.  Voor mij graag de papieren versie.  Een e-book? Moet ik niet.  Ik stap wel naar de bibliotheek.  Naar de boekenwinkel.  Onderweg naar huis reeds de verwarming aanschakelen? Hoeft niet.  Ik wacht wel.  Online shoppen? Neen, neen, neen.  Ik ga naar buiten.  Wil de koopwaar zien.  Voelen.  Een smartphone? Heb ik niet.  Ik blijf trouw aan mijn Nokia.  Mijn oude Nokia.  Die ik nauwelijks gebruik.  Tot ergernis van degenen, die mij willen bereiken.  Bij al die opsommingen lijkt het wel alsof ik een oud mannetje ben.  Dat zich met de moed der wanhoop verzet.  Toch ben ik dat niet.  Helemaal niet.  Maar voor mij mag het wat trager.  Het hoeft niet snel, sneller, snelst te gaan.  We hoeven niet alles weg te gooien.  We mogen dingen nog bij ons houden.  We hoeven niet per se op die innovatieve trein te springen.  We mogen dingen koesteren.  Net zoals Japan doet.  In het land van de technologie zie ik voorwaar nog telefooncellen.  Die zijn niet verdwenen.  Die worden nog gebruikt.  Bij ons is onlangs het laatste telefoonkotje verwijderd.  Moest dat? Ik weet het niet.  Misschien ben ik te nostalgisch.  Dat is een mogelijkheid.  Ik moet bij al deze hersenkronkels denken aan een bordje in één van de souvenirwinkels: tradition is the illusion of permanency.
 
Ginza laten we achter ons.  We keren terug naar Harajuku.  Zondag zou daar de drukste dag zijn.  Dat schijnt niet alleen zo te zijn.  Dat is ook zo.  Dat ervaren we al spoedig.  Net uit het metrostation worden we opgenomen in een mensenkluwen.  Men kan over de hoofden lopen.  Die ene zin is zelfs nog een understatement.  Het is erger.  Veel erger.  Maar we moeten verder.  We moeten voort.  Nog één straat wensen we in deze wijk te doen.  Cat Street, daar moeten wij heen.  Maar eerst naar Kawaii Monster Café.  Dat adresje hebben we gevonden in een stadsgids, ons aangeboden door de Japanse metro en te vinden in elk station.  Dat cafeetje zou iets apart zijn.  Een café, waarbij die typisch Japanse term ‘kawaii’ aanschouwelijk wordt voorgesteld.  Zodat we die term kunnen begrijpen.  Zonder dat we woorden hoeven te gebruiken.
 
We gaan het café binnen.  Treden een sprookjeswereld binnen.  Felle kleuren.  Draaimolens.  Eenhoorns.  Meisjes, gek verkleed.  Grote, gekleurde champignons.  Geen echte.  Wel nagebouwde paddenstoelen.  Waaronder dwergen zouden moeten wonen.  Die dwergen heb ik niet gezien.  Toch moeten zij er zijn.  Dat kan niet anders.  Dit decor vraagt om hun aanwezigheid.  Eist hun aanwezigheid.  We zijn nog maar net binnen.  De deur klapt dicht achter ons.  Meteen weten wij het.  Dit is meer dan zomaar een cafeetje.  Hier hoeft u niet zwaar alcoholisch door te zakken om allerlei visioenen te hebben.  Dat gebeurt zo.  Zonder enige moeite.
 

 
In dit fabelachtige decor kan iets gedronken worden.  Of er kan een taartje gegeten worden.  Tegen een hoge prijs.  Aan eigenzinnige uitzonderlijkheid hangt een prijskaartje.  In ruil hebben we voor heel even kunnen vertoeven in een sprookjeswereld.  In ruil hebben we kunnen ervaren voor wat kawaii nu eigenlijk staat.  Dat hebben we aan den lijve mogen ondervinden.  We hebben ons kunnen laven aan het schattige, lieflijke en vrolijke karakter van deze plek.  
 

 
We blijven hier niet hangen.  Op onze laatste dag in Tokyo willen we nog enkele dingen zien.  We willen nog naar Cat Street.  Pas dan hebben wij ons to-do-lijstje afgewerkt.  Pas dan kunnen we achterover leunen.  Achterover leunen en omzien.  Nu moeten we nog even volhouden.  We gaan opnieuw naar het drukke Omotesando.  Maar we flaneren niet.   We shoppen niet.  Integendeel.  Onmiddellijk verlaten we die drukke winkelstraat.  Om de rust in Cat Street op te zoeken.  Dat is het gekke aan Tokyo.  Rust en chaos liggen heel dicht bijeen.  De beide uitersten liggen soms naast elkaar.  Zoals nu.  Ondanks de aanwezigheid van leuke boetiekjes en merkenwinkels kan hier rustig gewinkeld worden.  In die rust dompelen wij ons onder.  Op die rustige golven laten wij ons meedrijven.
 
Ons lijstje is afgewerkt.  We zouden naar ons hotel kunnen.  Toch willen we nog een laatste keer langs Shibuya.  Nog één keer willen we naar dat kruispunt.  Nog één keer willen we die spontane choreografie aanschouwen.  Want dit is één van de betere dansvoorstellingen.  De voorstelling begint heel rustig.  Het begint zachtjes als de verkeerslichten voor de voetgangers op groen springen.  Iedereen begint te stappen.  Sommigen beginnen te lopen.  Van alle kanten stapt men naar, door en voorbij elkaar.  Elk naar de andere kant.  Van de ene naar de andere kant.  Prachtig om te zien.  Grappig om te zien.  Choreografische hectiek.
 
Aan het eind van de avond gaan wij eten.  Als afscheid aan de stad.  We vinden een adresje bij de Ameyokomarkt.  In Ueno.  Dichtbij ons hotel.  Het wordt gezellig.  Veertien dagen lang zijn wij braaf geweest.  Stilletjes.  Veertien dagen lang hebben wij gefluisterd.  Op de metro.  In de trein.  Op de bus.  Op openbare plaatsen.  Wij hebben ons aangepast.  Althans, dat hebben wij getracht.  Nu laten we alle remmen los.  Wij zijn Europeanen.  Dat kunnen wij niet ontkennen.  Wij zijn luidruchtig van nature.  Wij zijn enthousiast.  Dat enthousiasme vraagt om de nodige, Europese decibels.  Wij lachen.  Wij vertellen.  Tot dat ene moment.  Dat moment waarop wij de laatste drinken.  Wij betalen.  Gaan naar huis.  Naar ons hotel.  Het is goed geweest.  Of toch niet.
 
Op weg naar het hotel passeren wij aan een pleintje.  Een straatbandje speelt muziek.  Geeft het beste van zichzelf.  Wij houden halt.  Kijken elkaar in de ogen.  In die ogen die ene vraag.  Zouden wij het doen? Zouden wij het durven? Jawel.  Uiteraard.  Wij dansen.  Met dat bandje als beste balorkest.  Plots bruist dit pleintje van enthousiaste dolheid.  Heerlijk om te zien.  Nog heerlijker om te doen.  Iedereen gaat op zoek naar zijn beste dancemoves.  In iedereen blijkt dan toch een danser te schuilen.  Sommigen moeten dieper graven om die danser in zichzelf te ontdekken.  Anderen hebben dan weer geen aansporing nodig en geven spontaan het beste van zichzelf.  Wij dansen.  Lijken geen zin te hebben om te stoppen.  Omdat we menen dat stoppen niet mag.  Omdat we menen dat het eeuwig moet doorgaan.  Wij voelen dat hier twee werelden samenkomen.  Samenvloeien.  Wij verbroederen.  Terwijl wij gek staan te dansen, komt die ene gedachte bij mij op.  Zou muziek toch de wereld kunnen redden? Als ik kijk naar wat deze avond gebeurt, ben ik hoopvol.
 
 
Wij hebben gedanst.  Een afscheidscadeau van ons aan deze wonderlijke stad.  Aan deze magische stad.  We kunnen gaan slapen.  We mogen gaan slapen.
 
Mijn reisverhaal Japan.  Dag 15: Tokyo – Londen – Brussel.  Te lezen op dinsdag 28/02/2017.
 

Geen opmerkingen:

Een reactie posten