We worden wakker in
Tokyo. De verkenning van de stad hebben
we gisteren gehad. Nu weten we hoe het
werkt. Dat zou toch moeten. Alles zou duidelijk moeten zijn. Het openbaar vervoer heeft gisteren zijn
geheimen voor ons ontsluierd. Het in-,
op- en afstappen op de verschillende stations zou een automatisme moeten zijn. Vandaag nemen we de proef op de som. The proof of the pudding is in the eating.
We kunnen naar het
Metropolitan Art Museum. We kunnen naar
het National Museum of Western Art. We
kunnen zelfs naar het National Museum of Nature and Science. Dat alles hadden we kunnen doen. Maar we doen het niet. We willen buiten. We willen dieper in Tokyo binnendringen. Vandaag willen we een meer gedetailleerde
studie maken van enkele wijken in Tokyo.
Dan lijkt het binnenstappen van een museum ons geen optie. Let op, we zijn geen cultuurbarbaren. We lijden niet aan een of ander museale
fobie. Dat is het niet. Alleen menen wij dat we een stad pas echt
goed leren kennen door er in rond te dolen.
Door er in rond te dwalen. Dat
gaan we dus doen. Dat betekent dat we
ook de dierentuin van Tokyo voorbij wandelen.
Geen panda’s voor ons. Zelfs al zou
een toegangsticket ons slechts zes euro kosten.
We doen het niet. Wij laten ons
niet van de wijs brengen. We blijven
trouw aan ons vooropgezet plan. De
stad. De stad. De stad.
We verlaten Ueno, de wijk waar wij verblijven. We trekken naar de eerste wijk op ons
lijstje, Hajakuru. Daar willen we
‘gekke’ jongens en meisjes spotten. Jongeren,
die hun striphelden na-apen. Of neen,
het is meer. Zij kopiëren hun
helden. Zij lijken uit een stripverhaal
gestapt te zijn om hier in deze wijk rond te wandelen. Om hier in deze wijk de toeristen te verbazen
met hun soms wel extravagante verschijning.
Stripfiguren ontmoeten we niet echt.
De jongens en meisjes beseffen dat zij al te zeer een attractie geworden
zijn. Dat vertellen enkele Japanse
studenten, die zich aan de toerist aanbieden als gratis gids. Aan toeristen geven zij gratis advies. Geven zij antwoorden op de vele vragen. Die studenten wisten ons verder te vertellen
dat die jongens en meisjes achterna gezeten werden door fotograferende toeristen. Rustig en ongestoord slenteren doorheen de
straten van Harajuku leek plots niet meer mogelijk te zijn. Altijd kwam wel die vraag of ze even op de
foto wilden. Ze waren het beu. Hebben zich teruggetrokken. Hebben zichzelf verbannen. Weg uit het straatbeeld. In winkels en bars zien we wel nog enkele
survivors. Als werknemer oefenen zij een
bijzondere aantrekkingskracht uit op de toeristen. Die survivors hebben hun imago te gelde gemaakt. De charme van een spontane, toevallige
ontmoeting lijkt weg te zijn.
We worden dan ook dolenthousiast als wij tussen de menigte een
koppeltje spotten. Een ‘gek’
koppeltje. We gaan hen achterna. We zetten de achtervolging in. Op dergelijke momenten beseffen we weer dat
wij toeristen zijn. Toeristen, die uit
zijn op het vreemde. Op het andere. Toeristen, die van dat andere vreemde
absoluut een foto wensen. Want zonder
foto lijkt onze ervaring niet bestaan te hebben. Alles moet vastgelegd worden. Een verfoeilijke gewoonte, dat beseffen
we. Een verfoeilijke gewoonte, waaraan
wij telkens toch weer meedoen. We kunnen
het anders willen. We kunnen het anders
wensen. Tot het zo ver is. Dan buigen wij. Dan plooien we. Dan komt de camera naar boven. Voor die ene foto. Voor die reeks van foto’s. Want één foto volstaat niet meer. Want het zou maar eens een slechte foto
moeten zijn. De kadrering zou maar eens
slecht moeten zijn. De belichting zou
maar eens slecht moeten zijn. Daarom
meerdere foto’s dus.
Het ‘gekke’ koppeltje merkt al snel dat ze gevolgd worden. Ze draaien zich om. Kwaad kijken zij naar ons. Omdat ze alweer achterna gezeten worden door
opdringerige toeristen. Stamelend vragen
we toch om die ene foto. Zo dicht bij
ons doel willen we niet verzaken. Willen
we niet opgeven. Onze vraag wordt wild
weg gegesticuleerd. Woorden zijn niet
nodig. Uit hun houding kunnen wij het
juiste antwoord aflezen. Geen foto. Zoveel is ons duidelijk. Zelfs in het geniep durven we het niet
aan. We beseffen dat wij een grens
hebben overschreden. Dat we met onze
camera ongevraagd die comfort zone binnendrongen. We druipen af. Alweer die ene les wijzer.
We stoppen onze jacht op extravagantie en gekheid. We lopen de winkelstraten in Harajuku
af. Dat op zich is ook al een
ervaring. We beginnen in Omotesando en
eindigen in Takeshita Street. In
Omotesando gaan we even het dak op. Op
het dak van Tokyu Plaza, een groot winkelcentrum, gaan we een koffietje
drinken. Dat koffietje wordt een
totaalervaring. Het wordt meer dan enkel
een koffietje. Vooreerst is er het
uitzicht. We kijken uit over een groot
deel van Harajuku. Vanuit de hoogte
kijken wij neer op de shoppende chaos.
Maar hierboven kunnen we die chaos van beneden ontvluchten. In een stadstuin kunnen we rustig achterover
leunen. In een comfortabele
ligzetel. In een gemakkelijk
zeteltje. Jawel, hier op het dak krijgt
dat simpele koffietje een belevingsmeerwaarde.
We verlaten Harajuku. Rijden
naar de volgende wijk. Shibuya. Nog één keer willen we die bijzondere
choreografie aanschouwen. Het oversteken
van een kruispunt zou niks bijzonders zijn.
Dat is wat ik denk. Dat is wat ik
denk in het rustige België. Maar die
gedachte moet ik heroverwegen. Toch als
ik op het drukste kruispunt ter wereld sta.
Hier in Shibuya. Wat we hier te
zien krijgen, is een massaal dansspektakel.
Elke voetganger draagt zijn steentje bij tot dit spektakel. Spontaan ontrolt de dans zich als de
verkeerlichten voor de voetgangers op groen springen. Een niet ingestudeerde choreografie
ontwikkelt zich. Voor enkele minuten
wordt het kruispunt een dansvloer. Er
zijn verschillende mogelijkheden om dit schouwspel te beleven. Je kan in de kern van het kruispunt gaan
staan. Stilstaan. Niet bewegen.
De massa langs jou laten voorbij glijden. Langs alle kanten bestormd worden. Langs alle kanten overrompeld worden. Maar het kan ook anders. Je kan aan de kant gaan staan. Toekijken vanuit de hoogte. Een mooi uitkijkpunt is Starbucks aan het
kruispunt. Van daaruit kan je
uitkijken. Kan je alles rustiger
beleven. Terwijl je in die kern op het
kruispunt de wervelwind voelt, zie je van hieruit hoe die menselijke storm zich
uitrolt over het kruispunt. Wij doen
beide. Beide zijn een ervaring. Een belevenis. Na Shibuya kijk je met andere ogen naar een
kruispunt.
Vandaag doen we de meeste verplaatsingen met de metro. Die metro lijkt een vergaarbak van informatie
te zijn. Een vergaarbak van informatie
en goed advies. Zo lees ik in de metro
dat de stad in ‘high alert’ verkeert. De
hoogste alarmfase. Passagiers worden
aangemaand verdachte pakjes en/of individuen te melden. De verhoogde terrorismedreiging, die vele
landen in zijn greep heeft, lijkt ook Japan aangetast te hebben. Heeft zelfs Japan doen buigen. Ook hier houdt men rekening met mogelijke
aanslagen. Want ooit waren de Japanse
zelfverdedigingstroepen actief in Irak.
Tot 2006. Die aanwezigheid maakt
hen tot mogelijk doelwit. Daarom wordt
de bevolking aangemaand tot voorzichtigheid.
Tot alertheid. Want wie
weet. Ooit.
De reiziger wordt niet enkel angst aangejaagd. Goed advies wordt ook aan diezelfde reiziger
meegegeven. Goed advies betreffende het
gebruik van de smartphone. Die mag niet
gebruikt worden tijdens het wandelen. Indien
men dat wel zou doen, kan men struikelen op de roltrap. Kan men tegen obstakels aanknallen. Daarom wordt het ontraden. In heerlijke pictogrammen.
Aan de gebruiker van het openbaar vervoer wordt gevraagd de smartphone
stil te zetten. Er wordt zelfs meer
gevraagd. Er wordt tevens gevraagd het
gebruik op het openbaar vervoer tot het strikte minimum te beperken. Dat laatste zou in deze tijden onmogelijk
zijn. Dat zouden wij denken. Maar het tegendeel is waar. Ik zie niemand bellen. Ik hoor niemand bellen. De smartphone wordt wel volop gebruikt. Om een spelletje te spelen. Om een filmpje te kijken. Om ontvangen berichten te lezen. Om een boek te lezen. Maar dat gebruik stoort de medereiziger
niet. Het blijft stil. Oorverdovend stil. Gewoonweg heerlijk. Ondanks alle drukte op het openbaar vervoer
kan men hier tot rust komen. Tot
absolute rust. Verbazingwekkend.
Dan zie ik nog die laatste, vreemde tip. Er wordt gevraagd de handen niet in de
broekzakken te stoppen. Aan de reiziger
wordt gevraagd diezelfde handen netjes te kruisen. De handen kruisen en voor u houden. Naar de beweegredenen van dit verzoek kan
lang gezocht worden. Ik heb slechts een
vermoeden. Als men de handen voor zich
kruist, eist men minder plaats op.
Misschien kan dat een reden zijn.
Een bezorgdheid om voldoende ruimte.
Een middeltje in de strijd tegen plaatsgebrek op de metro. Of misschien wordt het gewoon als netter
beschouwd. Misschien eist de Japanse
etiquette dit. Ik moet denken aan mijn
moeder. Vaak vroeg ze mij de handen uit
mijn broekzakken te halen. Even zo vaak
voegde zij aan die opmerking toe dat ik toch geen boer was. Ook bij ons hoort men dus die ontrading. Maar het blijft beperkt tot de ouders. Ouders maken dit tot deel van de opvoeding. Hier lijkt de overheid die terechtwijzing op
zich te nemen. Hier lijkt de overheid de
nood te hebben hun burgers op te voeden tot nette, voorbeeldige mensen.
Twee wijken doen we deze avond nog aan. Snel gaan we naar Roppongi. Dat moeten we doen. Daar kunnen we niet om heen. In die wijk staat één van de twee Hard Rock
Cafés in Tokyo. In de eerste sprongen we
deze morgen binnen. Die staat in
Ueno. Bijna aan ons hotel. Nu moeten we wat verder. Maar dat houdt ons niet tegen. Waarom toch altijd weer die Hard Rock Cafés
binnenstappen? Ik kan het niet verklaren.
Maar dat is eigen aan een verslaving.
Dat is eigen aan een afwijking.
Dat kan niet verklaard worden.
Ondanks die afwezigheid van een mogelijke verklaring stappen we het Café
binnen. Genieten we van de Original
Legendary Burger. Genieten we van de
muziek. Onder dat vele genieten, bekomen
we van de voorbije indrukken. Laten we
diezelfde indrukken bezinken.
Vóór we naar ons hotel stappen, passeren we nog heel even langs
Akihabara. De mangawijk. Gisteren hadden we hier ook al halt
gehouden. Maar we willen terug. We waren al te zeer onder de indruk. Door die schreeuwerige reclameborden. Door die megawinkel vol manga en anime. Door die Akihabara maids. Gisteren was het druk. In die drukte vergaapten we ons aan die vele
strips. De keuze was onbeperkt. Ongelimiteerd. We keken niet enkel naar de brave, gekuiste
strips. We gingen ook enkele
verdiepingen hoger. Om de versies voor
meerderjarigen te zien. In die versies
hebben de figuurtjes niet enkel grote oogjes.
Ze hebben ook grote … Sorry.
Laten we het netjes houden.
Vandaag is het minder druk in Akihabara. Veel winkels zijn al gesloten. Minder kijk- en kooplustigen is dan het
logische gevolg. De wijk verliest op die
manier een groot deel van zijn charme.
Van zijn aantrekkingskracht. We
blijven dan ook niet lang. Het slenteren
doorheen Tokyo begint zijn tol te eisen.
We zijn moe.
We keren terug naar het hotel.
Ik ga slapen. Het lijkt vreemd
maar die avond droom ik van Paul Stanley.
De gitarist van Kiss. Ik had hem
vandaag zien lopen. Of was het toch een
lookalike? In Omotesando zag ik die jongen.
Geschminkt als ‘the starchild’.
Ongegeneerd liep die jongen doorheen de winkelstraat. Zich niet bewust dat hij een curiosum was. Want voor hem was die outfit
doodnormaal. Voor mij ligt dat enigszins
anders. I was made for lovin’ you. Het is al een hele tijd geleden. Eind jaren zeventig. Van de vorige eeuw. Toch val ik op dat deuntje in een diepe
slaap. Rock ’n roll never dies.
Mijn reisverhaal Japan. Dag 14: Tokyo. Te lezen op dinsdag 21/02/2017.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten