Deze morgen vertrekken we naar de laatste halte op onze reis. Tokyo.
De hoofdstad van het land. We
weten niet wat te verwachten. Wel hopen
we dat ene ding. Dat de rust, die we al
de hele reis mogen ervaren, met ons zal meereizen. Dat ook in de hoofdstad diezelfde rust
aanwezig zal zijn. We weten het
niet. We hopen het.
Deze morgen moet ik mij buigen over een moeilijk vraagstuk. Vóór ik afreis, moet ik een antwoord vinden
op een dilemma. Al enkele dagen verdiep
ik mij in de leer van Boeddha. Het is
begonnen in Kyoto. Elke avond lees ik op
mijn hotelkamer enkele bladzijden uit het boek van Boeddha. Lezen met de uiteindelijke bedoeling zachtjes
aan in te slapen. Het hielp. Ik genoot van zorgeloze nachten. Nu verlaat ik Kyoto. Terwijl ik mijn koffers pak, stel ik mij die
ene vraag. Zal ik dat boek in mijn
koffer wegbergen of zal ik het toch op mijn kamer achterlaten. Ik aarzel.
Ik twijfel. Het boek gaat de
koffer in. Gaat de koffer uit. Dan weer in.
Dan weer uit. Als ik het boek zou
meenemen, zou ik mij bezondigen aan diefstal.
Stelen mag niet. Dat weet
ik. Dat besef ik. Ik herinner mij wat ik de voorbije nachten
heb gelezen. Daarbij zegt Boeddha dat
stelen niet mag. Hij ontraadt het
mij. Ik luister. Ik laat het boek achter. Op de juiste plaats. Op de enig mogelijke plaats. Op mijn hotelkamer. Want hoe zou ik mij verder kunnen verdiepen
in het boeddhisme als alles wat ik lees gebouwd is op diefstal. Al van bij de start zou ik zwaar uit de bocht
gaan. Dat kan niet. Dat mag niet.
Bij het ontbijt kijk ik nog snel even naar het nieuws. Het is sterker dan mijzelf. Maar het televisiescherm eist mijn aandacht
op. Ik wil contact houden met de wereld. Zelfs op reis besef ik dat de wereld groter
is dan mijn tijdelijke gastland.
Diezelfde grote wereld beweegt.
Terwijl ik eet, voel ik de schokgolven van die continue beweging. Ik hoor van die uitzonderlijke
prestatie. Van die unieke
prestatie. Een zanger wint de Nobelprijs
voor Literatuur. Het is niet zomaar een
zanger. Bob Dylan wint de prijs. De neuzelaar.
De protestzanger. De winnaar is
nog maar net bekendgemaakt maar het debat is al springlevend. Er zijn pro’s. Er zijn contra’s. Zo is het altijd al geweest. Eén ding is evenwel zeker. Songschrijven zal nooit meer hetzelfde
zijn. Deze prijs tilt de stiel van
songschrijven op een hoger niveau.
Voortaan zal iets meer mogen verwacht worden dan enkel het rijmen en
dichten. In tijden van tienduizend
luchtballonnen kan deze vaststelling een verademing genoemd worden.
Er is nog ander nieuws. Een
echte verrassing is het niet. Het stond
te gebeuren. Deze morgen is het dan
gebeurd. De achtentachtigjarige
Bhumibol, president van Thailand, is overleden.
Een overlijden met grote politieke gevolgen. Deze president wist het land te
verenigen. Hoge leeftijd dwingt respect
af. Hoge leeftijd verbindt. Vandaag dreigen instabiliteit en onrust. Thailand gaat een onzekere toekomst tegemoet. Niemand durft te voorspellen wat het zal
worden. Welke richting het zal uitgaan.
Het rommelt nog in de wereld.
Niet figuurlijk. Wel
letterlijk. Ergens op de wereld heeft de
aarde gebeefd. Getrild. Op televisie zie ik de gevolgen. Ik kan niet achterhalen waar het zich
afspeelt. Het is alleszins niet in
Tokyo. Dat kan ik wel achterhalen. Het zou nochtans kunnen. De stad ligt op een breuklijn. De Pacific Ring of Fire. Alleen al in de naam van die breuklijn
schuilt een potentiële verwoesting. Veel
wetenschappers denken dat de stad in de komende honderd jaar opnieuw zal
getroffen worden door een grote aardbeving.
De stad is hierop voorbereid. Via
allerhande campagnes en oefeningen houdt men de bevolking alert. Een verwittigd man is er twee waard. Dat moet men denken in Japan. Toch oordeelde het Japanse Central Disaster
Management Council in 2008 dat enkel chaos zal overblijven als de stad
getroffen wordt door een aardbeving met een kracht van zeven op de schaal van
Richter. Niet de aardbeving zelf zal
dodelijk zijn. Wel de paniek die
uitbreekt. Mensen zullen vertrapt worden. Het dagelijkse leven zal lang verstoord
zijn. Ik geloof niet in
rampscenario’s. Rampenfilms zijn niet
aan mij besteed. Maar dat ene rapport
doet mij heel even stilstaan. Maakt mij
heel even stil. Maar dat duurt niet
lang. Het zou toch moeten lukken dat de
aarde in Tokyo in die periode van honderd jaar beslist net deze week te gaan
beven. Ik geloof het niet. Met een gerust gemoed neem ik afscheid van
Kyoto. Met datzelfde gemoed neem ik de
trein naar Tokyo.
We nemen niet zomaar de trein.
We gaan met de Shinkansen. De
Japanse hogesnelheidstrein. We konden
ook kiezen de verplaatsing te maken met de bus.
Maar dan zouden wij acht uur onderweg zijn. Zouden wij pas laat arriveren in Tokyo. Dat scenario willen wij vermijden. We willen zo lang mogelijk in Tokyo
verblijven. Alle kleine beetjes helpen
dan.
Wij reizen comfortabel. Hebben
een gereserveerd zitje. We hebben meer
dan genoeg beenruimte. We kunnen onze
beentjes uitstrekken. Zonder tegen de
zetel vóór ons te stoten. Op deze trein
zijn burenruzies onbestaande. Op deze
trein geldt die ene stelregel: sit back and enjoy. Wij zijn nog maar net opgestapt en toch
beseffen we het meteen. Dit wordt geen
gewoon treinreisje. Dit wordt een
luxecruise. Op sporen.
We zitten op de hoge snelheidstrein.
Dan nestelt zich automatisch die ene vraag in mijn hoofd. Hoe snel gaat die trein? Op een meldingsbord
in onze wagon zie ik tussen allerlei Japanse tekens een melding verschijnen van
443 km./u. Ik vermoed dat zij hiermee de
topsnelheid van deze trein willen weergeven.
Is dit de snelheid waarmee wij naar Tokyo razen? Of is het enkel de
snelheid, die slechts onder optimale omstandigheden en daarom nooit kan gehaald
worden? Het laatste blijkt het geval te zijn.
In 1996 werd deze snelheid gemeten in een testrit. Daarna werd die snelheid nooit meer
gehaald. In functie haalt de trein een
maximale snelheid van driehonderd kilometer per uur. Daarmee blijft de Shinkansen onder de topsnelheid
van de Europese TGV.
Vol lof ben ik over de Shinkansen.
Dat maakt dat ik dat ene extraatje zou vergeten. Bijna zou ik vergeten te schrijven dat we op
deze treinrit passeren langs de hoogste berg van Japan. Fuji-san.
Wij zijn alert. Ik vrees tegen
deze hoge snelheid slechts een flits te zien van deze berg. Maar een flits wordt het niet. We zien de berg duidelijk. Lange tijd hebben we één van de drie heilige
bergen in het vizier. We stoppen niet. We stappen niet uit. We gaan niet naar de top. Dat zou nochtans een mogelijkheid zijn. Maar niet in deze periode. Enkel in juli en augustus is de top van de
krater te voet bereikbaar. Niet in de
andere maanden. In de andere maanden
moet Zijne Heiligheid rusten. We zijn
niet tot bij de krater geraakt. Wel
waren wij getuige van de uitzonderlijke pracht.
Vanuit ons passagierszitje kijken wij lui naar deze schoonheid. Schoonheid hoeft niet altijd te vermoeien.
Kort op de middag komen wij aan in Tokyo. De eindhalte van de Shinkansen. De eindhalte van onze reis. Thuis heb ik nachten lang wakker gelegen als ik
dacht aan Tokyo. Die stad leek mij te
groot. Leek mij niet te bevatten. Het angstzweet brak mij uit. Ik wist niet waar te beginnen. Ik wist niet waar te eindigen. Om toch optimaal te kunnen genieten van het
bezoek aan deze stad, was ik thuis al begonnen met enig voorbereidend
werk. Hoe kon ik inschatten wat op één
dag haalbaar zou zijn? Hoe kon ik de wens om alles in deze stad te zien
combineren met een verblijf van slechts twee dagen? Een antwoord op die vragen
werd mij aangereikt door Soulwax. Op de
boekvoorstelling van het laatste boek van Zaki (Ondeugender Ouder Worden)
raakten wij aan de praat met de zoons van Zaki.
De Dewaele broertjes wisten ons gerust te stellen. Zij gaven ons de raad gewoon buiten te komen
en rond te kijken. Zonder al te veel
voorbereiding. Tokyo verbaast en verrast
op elk moment. Maar die broertjes hadden
gemakkelijk praten. Zij waren al
meerdere malen te gast in Tokyo. Voor
ons is het de eerste keer. Een eerste
keer houdt altijd risico’s en gevaren in.
Daarvan zijn wij ons bewust als wij het treinstation buitenstappen.
Ondanks eerdere geruststellingen doet de eerste kennismaking met Tokyo
mij toch weer twijfelen. Ik voel mij
onzeker. Nog niet begonnen en ik weet
het niet meer. Nog niet aan de start
gekomen en toch voel ik mij al verloren.
Dat is wat Tokyo doet met een reiziger, denk ik dan. Die twijfel blijft niet lang hangen. Ik weet mij te herpakken. Ik moet vooruit. Dat besef ik.
Een eerste verkennende ronde doorheen de stad lijkt mij op zijn plaats. Ik zal moeten te werk gaan zoals ik dat doe
bij een zwempartijtje. Eerst met de voet
de temperatuur van het water meten. Om
daarna in het water te springen. Met het
volle geweld. Dat zullen we ook met
Tokyo moeten doen. Zachtjes
aftasten. Afwachten. Rondkijken en zien. De stad de gelegenheid geven aan ons te
wennen. En andersom. Uiteraard.
De beste manier om de stad te leren kennen is het openbaar
vervoer. Voor deze eerste kennismaking
maar ook voor de volgende dagen zullen wij gebruik maken van de SUICA kaart. Deze kaart kan in Tokyo gebruikt worden
op alle lijnen van JR East (in de metro, in de bussen en in de Tokyo Monorail
die het vliegveld Haneda verbindt met het centrum van Tokyo).
Voor onze rondrit zullen wij ons beperken tot de Yamanote-lijn. Deze lijn is één van de drukste en
belangrijkste spoorlijnen van Tokyo. De
ringlijn vormt een cirkel rond het stadscentrum en bevat alle belangrijke
wijken. Yamanote bedient alle belangrijke stations van Tokyo. Op twee na hebben alle negenentwintig stations
van Yamanote een verbinding met andere spoor- of metrolijnen.
Genoeg over de lijnen. Genoeg over de sporen. We vertrekken. We stappen uit in Akibara. In Tokyo.
In Shibuya. In Shinjuku. Wij rijden rond. Stappen uit als wij het nodig achten. Dit werkt makkelijk. Terwijl wij op de metro rondrijden smelt onze
angst voor deze grootstad. Niet langer
zijn wij bang. Integendeel. We popelen om morgen opnieuw de stad in te
duiken. We hebben kennisgemaakt. Op één dag hebben we Tokyo gezien. Snel. Oppervlakkig. We hebben kennisgemaakt met een stad, die gemakkelijk vergeleken
kan worden met New York. Enkel met dat
kleine verschil. Deze stad is nog
overdadiger. Nog overweldigender. Nog bruisender. Maar New York is dan weer de ‘city that never
sleeps’. Dat doet Tokyo wel. Tokyo gaat wel slapen. Deze stad heeft rust nodig. Dat zullen we de volgende dagen ondervinden.
Mijn reisverhaal Japan. Dag 13: Tokyo.
Te lezen op dinsdag 14/02/2017.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten