donderdag 11 oktober 2018

Mijn reisverhaal Iran. Dag 6: Yazd - Zein-Od-Din Karavanserai.

Islamitische Republiek Iran.  Dat is de volledige naam van het land, dat wij als Iran benoemen.  Die naam doet veronderstellen dat het land en de religie twee handen op één buik zijn.  Toch is het niet altijd zo geweest.  Ooit was het anders.  Ooit was het land in de ban van het zoroastrisme.  Het zoroastrisme dat tot staatsgodsdienst werd verheven.  Pas in de zestiende eeuw werd de islam de officiële religie van Iran.  Niks staat vast.  Alles evolueert.
 
Het zoroastrisme? Het was mij onbekend.  Totaal onbekend.  Alhoewel.  Ik moest denken aan het boek van Friedrich Nietzsche.  Also sprach Zarathustra.  De hoofdpersoon van die filosofische roman was de eigenlijke grondlegger van het zoroastrisme.  Zarathustra leefde ongeveer vierduizend jaar geleden.  Hij was een herder en leefde op het platteland.  U zou kunnen denken dat hij al zijn schaapjes op het droge had.  Toch was het niet zo.  Op twintigjarige leeftijd maakte hij een crisis door.  Hij trok zich terug uit de wereld.  Op een berg.  Tien jaar lang zou hij zich bezinnen.  Tien jaar lang zou hij nadenken.  Uiteindelijk zag hij het licht.  Eindelijk wist hij hoe hij de wereld kon redden.  Want die wereld ging ten onder.  Dat meende hij oprecht.  Enkel hij kon redding brengen.  Daarom daalde hij de berg af en verkondigde hij zijn boodschap.  Die boodschap was kort.  Was simpel.  Tien jaar lang had hij nagedacht hoe hij zijn boodschap kon terugbrengen tot bondige eenvoud.  Goede gedachten.  Goede daden.  Goede woorden.  Meer was het niet.  Dit was de kern van zijn boodschap.  Daarmee trok hij de wereld in.
 
De boodschap is kort en bondig.  Het gekozen symbool voor het zoroastrisme is dan iets meer complex.  Er werd gekozen voor een oude, bebaarde man, die bovenop vleugels wordt geplaatst.  Het gekozen symbool wordt Faravahar genoemd.  Die naam houdt in zich een heuse complexiteit.  De oude man staat voor wijsheid.  Tot daar ben ik nog bij de les.  Dat kan ik nog begrijpen.  Oude mannen hebben de levenswijsheid.  Daarover valt niet te discussiëren.  Maar dan gaat het verder.  Veel verder.  In de linkerhand houdt de man een ring.  Die ring staat voor belofte.  Voor het zich verbinden.  Onze trouwringen vinden hierin hun oorsprong.  De rechterhand houdt de man omhoog.  Ook dat gebeurt niet zomaar.  Ook dat heeft betekenis.  Uit die omhooggestoken hand moet respect spreken voor God.  Dankbaarheid voor God.  De twee uitgestrekte lange vleugels zijn samengesteld uit drie delen.  Die drie lagen verwijzen naar de goede daden, de goede gedachten en de goede woorden.  De ontwerpers van het symbool bleken nogal nuchter te zijn.  Een mens bestaat niet alleen uit goedheid.  Dat leken zij te beseffen.  Daarom voegden zij ook een staart toe.  Een staart, eveneens bestaande uit drie delen.  U raadt het al.  Slechte daden, slechte gedachten, slechte woorden.  Ik zou nog kunnen doorgaan.  De faravahar lijkt wel een onuitputtelijke bron van inspiratie te zijn.  Maar ik stop.  Het brengt ons te ver.  Het doet ons zweven.  Ik wil mijn voetjes op de grond houden.  Daarom terug naar de realiteit.  Naar de werkelijkheid.
 
Zarathustra was een man met ambitie.  Hij wou niet blijven rondzeulen als een getuige van Jehova.  Hij wou niet overal gaan aankloppen.  Hij wou niet langer dat mensen de deur dichtgooiden.  Met geloof moet niet geleurd worden.  Daarom stapte hij op tweeënveertigjarige leeftijd op de toenmalige koning af.  Aan hem legde hij zijn boodschap voor.  Zarathustra moet een goed verkoper geweest zijn want na dat gesprek werd het zoroastrisme tot staatsgodsdienst verheven.  Nu kon hij rustig achterover leunen.  Hij kon het kalmer aan doen.  Eindelijk kon hij een beetje ontspannen.  Een mens moet evenwel uitkijken met ontspanning.  Dat wordt wel eens gezegd.  Ontspanning zou nefast zijn voor de alertheid.  Dat bleek ook te gelden voor Zarathustra.  Een nieuwe godsdienst kwam op.  Die nieuwe godsdienst verdrong de oude.  Bij dit verhaal moet ik denken aan die hedendaagse, populistische waarschuwing.  De islamisering zou dreigen voor Europa.  Aan die dreiging zou Europa ten onder gaan.  Ik vraag mij af of in die vroegere dagen ook onheilsprofeten zouden zijn opgestaan.  Of er toen een Houellebecq zou zijn opgestaan om zijn Soumission te publiceren.
 
De islam werd de officiële godsdienst.  Einde verhaal voor het zoroastrisme.  Of toch niet helemaal.  Het verhaal gaat voort.  Maar in mineur.  Een kleine minderheid in Iran, ongeveer vijfentwintigduizend, bekennen zich vandaag nog tot het zoroastrisme.  Elk jaar vermindert dat aantal.  De grootste Iraanse gemeenschap situeert zich nu in Bombay.  Die landverhuizing is een rechtstreeks gevolg van de vervolgingen.  Zoroastriërs werden beschouwd als tweederangsburgers.  Om die redenen weken velen uit naar India.  Die Indiase invloed vinden wij vandaag nog terug in Yazd.  Eén van de beide torens van de stilte werd geschonken door de Indiase gemeenschap en acht jaar terug werd de vuurtempel gebouwd met Indiase donaties.  Die torens en tempel gaan wij deze voormiddag bezoeken.
 
Nog één grappig iets.  Een klein wist-je-datje.  Vóór we naar de torens en de tempel gaan.  Freddie Mercury is wereldwijd gekend als de frontman van Queen.  Dat zal iedereen wel weten te vertellen.  Wat niet iedereen zal weten, is dat ene detail.  Dat detail, dat zich situeert in de privésfeer.  Freddie Mercury zou een aanhanger zijn geweest van het zoroastrisme.  Ik kan het bijna niet geloven.  De man die symbool staat voor onstuimigheid.  Voor exuberantie.  Voor tomeloosheid.  Voor uitzinnigheid.  Ik knipper met mijn ogen.  Ik knipper en lach.  Een grotere tegenstelling kan er nauwelijks bestaan.
 
Met het bezoek aan de torens van de stilte keren we terug naar het begrafenisritueel bij de zoroastriërs.  De plek waar de zoroastriërs hun doden begraven, ligt buiten de stad.  Bij een overlijden wordt de dode naar die plek gebracht.  Daar wordt het lijk gedurende drie tot vier dagen opgebaard.  Die tijd moet voldoende zijn om het lijk te laten uitdrogen.  Gedurende die dagen wordt het lijk nooit alleen gelaten.  De familie van de overledene blijft heel die tijd aanwezig.  Op die plek.  In gastenverblijven.  Na de periode van drie tot vier dagen wordt het lijk door de daarvoor aangestelde functionaris de berg opgedragen.  Over de schouder draagt hij het lichaam naar de top.  Slechts één kleine tussenstop maakt hij.  In een kiosk, net vóór de ingang tot de toren, wordt het lichaam neergelegd.  Nu moet nog een laatste controle gebeuren.  Op de buik van de dode wordt een stukje brood gelegd.  Een hond wordt bij de dode gelaten.  Als de hond het stukje opeet, wordt verondersteld dat de dode toch niet dood is.  Als levende wordt hij dan naar beneden teruggebracht en aan de familie overgeleverd voor verdere zorgen.  Als het broodje niet wordt opgegeten, vervolgt de dode zijn reis en wordt hij gedumpt op het dak van de toren.  Ten prooi aan de gieren.
 

 
 
Die ene functionaris is geen priester.  Hij wordt aangesteld door de gemeenschap.  Het is als het ware een vaste betrekking.  Een begrafenisondernemer avant la lettre.  Die job vraagt enig engagement.  Tot het eind van zijn dagen moet hij op die site verblijven.  Meer nog, hij moet een eed zweren dat hij de plek nooit zal verlaten.  Hygiënische redenen en de daaraan gekoppelde gezondheidsoverwegingen nopen de gemeenschap tot het instellen van die eed.  Een vrijwillige verbanning tot bescherming van de publieke gezondheid.  Ik moet denken aan dat ene liedje van Jenny Arean en Frans Halsema.  Vluchten kan niet meer.  Zo moet het zijn.  Zo moet het voelen.
 
Tot vijftig jaar terug werd dit ritueel in ere gehouden.  Nu niet meer.  De stad rukte op.  Omsingelde de site.  De gieren verdwenen en daarmee ook het sluitstuk van het begrafenisritueel.  Mens en dier lijken het dan toch niet zo goed met elkaar te stellen.  
 
Tegenwoordig worden de zoroastriërs begraven op een kerkhof.  Op een gewoon kerkhof.  Zoals andere mensen.  Toch is er nog dat ene verschil.  Dat ene verschil waardoor de begrafenis toch nog iets uitzonderlijks heeft.  Waardoor het toch nog een beetje afwijkt van de standaard.  Omdat de dode de omgeving, het water, het vuur en de aarde niet mag bezoedelen, wordt de dode op een betonnen vloer neergelegd.  Vervolgens wordt beton om het lichaam gegoten.  Op die manier wordt een mogelijke vermenging van de lichaamssappen met de aarde vermeden.  Iedereen tevreden dus.  Ik kan enkel vaststellen dat elke religie dan toch weer zijn gekke regeltjes heeft.
 
Wij hebben stilgestaan bij de doden.  Wij keren terug naar de levenden.  Wij gaan naar de vuurtempel.  Naar de plaats waar de zoroastriërs hun geloof belijden.  Wij gaan naar hun kerk.  Hun tempel.  In de vuurtempel van Yazd brandt het eeuwige vuur.  Het onsterfelijke vuur.  Het heilige vuur.  In 1940 werd het heilige vuur naar de vuurtempel van Yazd gebracht.  Die verhuizing liep niet van een leien dakje.  Het vuur vertrok vanuit Larestan.  Passeerde langs Aqda en Ardakan om dan uiteindelijk in Yazd te arriveren.
 
 
Dat heilige vuur heeft niet enkel duizenden kilometers afgelegd.  Dat vuur brandt ook reeds duizenden jaren.  Of toch zeker enkele honderden jaar.  Er wordt gezegd dat het vuur teruggaat tot 470 na Christus.  In die tijd is het vuur nog nooit gedoofd.  Nog nooit ging het uit.  Over dat vuur wordt nauwgezet gewaakt.  Die zware taak rust op de schouders van slechts één man.  Hij moet ’s avonds het vuur dimmen.  Zodat het tijdens de nacht zachtjes blijft smeulen.  ’s Morgens moet hij het vuur dan weer opstoken.  Elke dag weer moet hij die handelingen herhalen.  Om zo te vermijden dat het heilige vuur ooit voor altijd zou doven.  Dat mag niet gebeuren.  Dat mag nooit gebeuren.  Terwijl ik naar dat eeuwige vuur sta te staren, begin ik spontaan dat liedje te zingen.  Ik zing Heb jij een vuurtje voor mij van Bart Kaëll.  Ai, het wordt hoogtijd om te vertrekken.  Ik begin te hallucineren.
 
 
We keren terug naar het centrum van de stad.  Om afscheid te nemen van deze charmante stad.  Om op een juiste manier afscheid te nemen, dient men zijn tijd te nemen.  Nooit mag dit snel afgehandeld worden.  Een te snel afscheid kan pijn doen.  Dat willen we niet.  Daarom dus zachtjes aan.  In dat moment van afscheid besluiten we nog enkele dingen te zien in Yazd.  Dingen, waar we de vorige dagen niet toe gekomen zijn.

 
Vooreerst willen we nog even slenteren doorheen de steegjes van de oude stad.  Dat hebben we de voorbije dagen te weinig gedaan.  We vertrekken zonder vooropgesteld doel.  Op goed geluk.  We lopen zomaar wat.  Het moet een gek gezicht zijn.  Toeristen horen helemaal niet op plekken te zijn waar niks te zien is.  Toeristen worden verwacht aan te schuiven aan toeristische bezienswaardigheden.  Dat moet dat ene mevrouwtje gedacht hebben als zij ons aanspreekt.  Zij vraagt of zij kan helpen.  Zij vermoedt dat wij verdwaald zijn.  Zij is bereid ons terug op het juiste pad te brengen.  Wij wijzen haar goedbedoelde hulp vriendelijk af.  Wij stellen haar gerust.  We willen de stad voelen.  Wij willen de stad snuiven.  Bij die woorden kijkt zij nog vreemder op.  Gekke toeristen, denkt zij.
 

 

 

 
Die gekke toeristen komen dan aan bij het Boqe-ye Sayyed Rokn od-Din.  Slenteren kan een mens naar mooie plekken voeren.  Dit mausoleum uit de veertiende eeuw is op woensdag enkel toegankelijk voor vrouwen.  Maar het is vrijdag.  Iedereen mag nu naar binnen.  Geen onderscheid.  Toch hebben we geluk.  Bijna is het sluitingsuur.  Jawel, zelfs heiligdommen sluiten.  Maar de conciërge gebaart ons toch maar binnen te stappen.  Hij wacht wel even.  Wij hoeven ons niet te haasten.  Dat doen we dan ook niet.  Wij zetten ons even aan de kant.  Lezen in onze reisgids over dit mausoleum.  Het zou deel uitgemaakt hebben van een groter complex.  In het verleden zou het nog een badhuis hebben omvat.  Een hospitaal.  Een apotheek.  Een bibliotheek.  Een observatorium.  Dat alles is verdwenen.  Enkel het mausoleum bleef overeind.  Maar dat overeind blijven lijkt moeizaam te verlopen.  De tijd eiste zijn tol.  Dat lijkt men te beseffen.  De restauratiewerken zijn gestart.  De noodzakelijke facelift is begonnen.  In een vastberaden poging om de kwetsuren van de tijd te herstellen.  Ik kijk om me heen.  Tussen de stellingen door kan ik een nog een aanwezige herinnering aan schoonheid bemerken.  Dit moet ooit mooi geweest zijn.  Ik kan enkel hopen dat die pracht kan teruggehaald worden.
 
 
Van het mausoleum wandelen we door naar een traditioneel badhuis.  Dit was geen vooropgezet doel.  Toeval brengt ons hier.  Het toerisme in Iran gaat in stijgende lijn.  Iedereen wil wel zijn graantje meepikken.  Dat realiseer ik mij als ik merk dat op het naambord van dit badhuis nog snel het woordje ‘historisch’ werd toegevoegd.  Niet enkel traditioneel dus.  Ook wel historisch.  Dat moet wel nieuwsgierigen lokken.  Nieuwsgierigen belust op historie.  Dat moet de uitbater gedacht hebben.  Maar het historische etiket is niet altijd een garantie.  Dat moeten we hier vaststellen.  Vergane glorie.  Dat denken we.  Dat zien we.  Toch stoort het ons niet.  Eén ding maakt alles goed.  De uitbater.  Die is uiterst sympathiek.  Alweer.  Iraniërs lijken de sympathie uitgevonden te hebben.  Zij hebben het tot volkskunst verheven.  Wij begrijpen elkaar niet.  Maar we lachen elkaar toe.  Warm en vriendelijk.
 


 
We hadden nog naar Khan-e Lari gewild.  Een oud koopmanshuis.  Dat doen we ook.  Maar bij de ingang beseffen we dat we terug moeten.  Geen tijd meer.  We moeten onze bus halen.  Niet alles kan gezien worden.  Soms mag een stad niet alles onthullen.  Soms moet een stad nog dingen achter de hand houden.  Zodat kan teruggekeerd worden.  Of we dat zullen doen? Ik weet het niet.  Ik vermoed van niet.  De wereld is te groot.  Nog andere dingen moeten gezien worden.  Terugkeren zullen we niet doen.  Maar we houden warme herinneringen over aan Yazd.
 
We stappen de bus op.  We vertrekken.  Naar de karavanserai.  Wij zijn geen handelaars.  Wij zijn toeristen.  Een moderne variant van de vroegere handelaars.  Ook wij zijn op weg.  Ook wij moeten uitrusten.  Ook wij moeten overnachten.  Een karavanserai is daarom ook voor ons geschikt.  Bij deze slaapplek hadden we ons allerlei voorstellingen gemaakt.  Geen enkele van die voorstellingen was positief.  Het zou overleven worden.  We zouden op onze tanden moeten bijten.  Niet dat wij zo verslaafd zijn aan luxe.  Maar een zekere vorm van luxe stellen wij op prijs.  Dat zou hier niet het geval zijn.  Zo dachten wij.  Maar wat wij in gedachten hadden, klopt helemaal niet met de realiteit.  Die realiteit is anders.  Beter.  Deze slaapplek is prachtig.  Is netjes.  Jawel, hier kunnen wij tot rust komen.  Hier kunnen wij genieten.  Ondanks het feit dat onze matrassen op de grond liggen.  Ondanks het feit dat onze kamer nauwelijks afgeschermd is van de andere.  
 


 
Aan de ene kant van de karavanserai ligt de autoroute.  Daarvan kijken wij weg.  Daaraan schenken wij geen aandacht.  Voortdenderende vrachtwagens kunnen wij ook in ons landje bewonderen.  Wij kijken de andere kant op.  Wij kijken de woestijn in.  Die grote zandbak nodigt ons uit.  De invitatie aanvaarden wij.  Met veel plezier.  Met veel goesting.  Hoe verder wij de woestijn intrekken, hoe stiller het wordt.  De vrachtwagens verstillen.  Hun geluid sterft weg.  Plots zijn wij helemaal alleen.  Wij en de stilte.  Hier, op deze plek, kunnen wij de intense sensatie van de stilte nog beleven.  De stilte doet ons zwijgen.  Dit willen we niet verstoren.  Het zou zonde zijn.  Doodzonde.  We vinden onze woorden pas terug als wij dichter bij de karavanserai komen.  Dan lukt het ons weer te praten.  Vooral als wij een hagedis spotten.  Een klein hagedisje.  Dan worden wij gek.  Dan worden wij enthousiast.  Als een kind.  Wij roepen.  Wij tieren.  Wij wijzen aan.  Daar, daar, daar, … Onze safari levert dan toch nog een ontmoeting op met een woestijndier.  Alles komt uiteindelijk dan toch steeds weer goed.
 

 
Een vrijgezel die gaat pas slapen als hij alle sterren heeft gezien.  Dat zong Benny Neyman in zijn grootste hit.  Ik ben geen vrijgezel.  Toch kan ik zeggen dat ik vanavond pas zal slapen als ik alle sterren heb gezien.  ’s Avonds gaan wij na het eten de trappen op naar het dak van de karavanserai.  Daar zien wij het spel van de sterren.  Lichtjes aan de hemel.  Vele lichtjes.  Tellen doen wij niet.  Onbegonnen werk.  Wij kijken.  Pas als wij denken alle sterren gezien te hebben, keren wij terug.  De trappen af.  Naar ons bed.  Wij gaan slapen.  Dromen van het maanmannetje.  Van de sterrenkabouters.  Wij slapen zacht.  Wij slapen zoet.
 
 
Voor de volledigheid dien ik wel nog te vermelden dat de woestijnstilte heel even werd verbroken.  Niet door gewauwel.  Niet door geroddel.  Onze lokale gids bracht een soloperformance.  Hij zong.  Zijn zang verjoeg de stilte niet.  Het intensifieerde die stilte juist.  Het kan vreemd klinken.  Want zingen en stilte kan nooit samengaan.  Toch was het zo.  Zijn zingen deed de stilte binnensluipen in ons.  Diep in ons.  Als engelen zingen, moet het zo klinken.  Dat dacht ik.  De woestijn werd heel even mijn hemel.  Geen rijstpap met gouden lepeltjes.  Wel heerlijke gezangen.

Mijn reisverhaal Iran.  Dag 7: Zein-Od-Din Karavanserai – Shiraz.  Te lezen op dinsdag 16/10/2018.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten