donderdag 4 oktober 2018

Mijn reisverhaal Iran. Dag 5: Yazd.

Een vrije dag.  Dan zouden we het rustig aan kunnen doen.  Wij zouden in bed kunnen blijven.  Wij zouden uitgebreid kunnen ontbijten.  Wij zouden onder een lekker zonnetje kunnen luieren in de heerlijke binnentuin van het hotel.  Wij zouden eigenlijk op onze luie krent kunnen blijven zitten.  Wij zouden ons ledig kunnen houden.  Wij zouden de tijd kunnen verdrijven.  Met een boek.  Dat alles zouden wij makkelijk kunnen doen.  Toch doen we het niet.  Al die plannen blijven wishful thinking.  Ontbijten doen we wel.  Uitgebreider dan op andere dagen.  Maar daarna trekken wij de stad in.  Volgens een ‘plan de campagne’, dat wij de vorige avond hebben uitgewerkt.  Improvisatie is niet aan ons besteed.  We hebben een doel.  Met dat doel voor ogen vertrekken wij.
 
 
 
Zendan-e Iskander (de Gevangenis van Alexander).  Boqe-ye Davazde Emam.  Masjed-e Jame.  Bazaar.  Masjed-e Mir Chekmaq.  Dat is het plan.  Dat zouden we doen.  Dat zouden we zien.  Maar het loopt anders.  Plannen worden aangepast.  Worden gewijzigd.  Dat blijkt vaak zo te gaan met voornemens.  Nooit worden zij voor de volle honderd procent gerealiseerd.  Tussen voornemen en realiteit blijft er elke keer weer een niet te overbruggen kloof.  Zo ook vandaag.
 
Bij de Gevangenis van Alexander besluiten wij uiteindelijk niet binnen te gaan.  Wij zijn gaan twijfelen.  De commentaren bij deze bezienswaardigheid zijn dubbel.  De een beweert dat het leuk is.  De ander beweert dat er helemaal niks aan is.  Die commentaren voeden onze twijfel.  Bovendien plaatsen wij zelf vraagtekens bij de Gevangenis.  De naam van de bezienswaardigheid berust op een leugen.  Alexander de Grote zat hier nooit gevangen.  Alexander de Grote liet hier nooit gevangenen opsluiten.  Meer nog, Alexander de Grote zou nooit in Yazd geweest zijn.  Die naam zou enkel gekozen zijn omdat het vermeld stond in een gedicht van Hafez.  Dat lijkt ons al te zeer bij het haar getrokken.  Het lijkt ons een te doorzichtig trucje.  Een te doorzichtig trucje om toeristen te lokken.  Wij laten ons niet verleiden.  Wij laten de gevangenis voor wat die is.  
 
Bij het Mausoleum van de Twaalf Imams (Boqe-ye Davazde Emam) staan we voor een gesloten deur.  We hoeven dit niet persoonlijk te nemen.  De deur is wel vaker gesloten.  Eigenlijk is het moeilijker de moskee binnen te komen dan buiten aan de deur te blijven staan.  Ik moet denken aan die ene uitdrukking.  Dat een kameel gemakkelijker door het oog van een naald komt dan een rijke in het koninkrijk van God.  Vandaag voel ik mij per uitzondering een rijke.  Want ik kom het koninkrijk niet binnen.  De deur blijft gesloten.  Binnen zouden er schaarse overblijfselen zijn van duizend jaar oude schilderingen.  Wij zullen het nooit zien.  We zullen het nooit kunnen verifiëren.  Het lijkt alsof de twaalf imams de voorkeur geven aan rust.  Alsof zij niet willen gestoord worden door horden toeristen.  Liever houden zij hun deuren gesloten.  Hun status geeft hen dat recht.  Wij, aardelingen, hebben niet het gezag om aan dat voorrecht te tornen.  Wij gaan door.  Wij gaan verder.  Naar de volgende stop.
 
Het lijkt ons een beetje tegen te zitten.  Nog maar net buiten het hotel of we hebben al twee geplande stops geschrapt op ons af te werken to-do lijstje.  Maar reizen is niet enkel plannen.  Reizen is ook improviseren.  Is ook open staan voor opportuniteiten.  Dat doen wij.  Ons lijstje voor vandaag is niet strikt limitatief.  Is niet nauw begrenzend.  Het kan aangevuld worden.  Het moet aangevuld worden.  Dat doen wij dan ook als wij passeren aan het Rain House.  Een bordje bij de ingang nodigt ons uit een kijkje te nemen op het dak.  Wij hoeven niet na te denken.  Wij aanvaarden de uitnodiging.  Bovenop het dak kijken wij uit over een doolhof van smalle steegjes.  Wij kijken uit over de oude karavaanstad met haar vele badgirs, de traditionele windtorens, en dakkoepels.  Dit lijkt wel een sprookje.  Dit voelt als een sprookje. 
 

 
Eenzelfde ervaring hadden we even later nog eens kunnen hebben.  Bij de Turist Library.  Ook daar hebben we de kans het dak op te gaan.  Deze keer gaan wij niet in op de uitnodiging.  In onze drang om het to-do lijstje continu uit te breiden moeten we toch ook een zekere selectiviteit inbouwen.  Ter zelfbescherming.  Wij willen door het bos nog de bomen kunnen zien.  We willen op een rustig tempo de vele bezienswaardigheden van de stad kunnen zien.  Dan is het bijna onmogelijk alle open deuren binnen te stappen.  Om dat rustige tempo intact te houden, zullen we een aantal deuren moeten voorbijstappen.  Dat doen we dus bij de Turist Library.  We stappen verder.

 
 
Wij komen bij de Vrijdagmoskee, de Masjed-e Jame.  Met de bouw van de moskee werd gestart in de twaalfde eeuw maar in de veertiende eeuw werd hij grotendeels verbouwd en uitgebreid.  Algemeen wordt deze moskee beschouwd als één van de belangrijkste veertiende-eeuwse gebouwen in Iran.  Om dat belang extra in de verf te zetten werd de moskee afgebeeld op de voorzijde van het bankbiljet van tweehonderd Iraanse rial.  Als bewijs moet dat tellen.  Geld en belang gaan nogal vaak hand in hand.  Geld moet overtuigen.  Geld doet alle andere, mogelijke argumenten verbleken.  
 

 
In de overkoepelende gebedszaal, prachtig versierd met glanzende faience, hoor ik het in Keulen donderen.  Naast mij staat een Franstalige gids.  Met volle overtuiging doet hij zijn praatje voor zijn publiek.  Bijzonder gedetailleerd vertelt hij het verhaal van de moskee.  Ik luistervink.  Klaar om iets bij te leren.  In zijn uiteenzetting maakt de gids zijn toehoorders attent op de aanwezigheid van swastika’s.  Ik knipper met de ogen.  Heb ik dit wel goed begrepen? Ik kijk naar de gids en zie hem nog net de swastika’s aanwijzen met een rood laserlichtje.  Hoog boven mij zie ik die symbolen.  Ik vind het een beetje verwarrend.  Een verklaring kan ik niet geven maar ik verbind dat symbool toch altijd weer met donkere tijden.  Enige positiviteit kan ik uit dat vervloekte symbool niet puren.  Nochtans staat in deze moskee de swastika voor iets positiefs.  Hier staat het voor kracht.  Voor vernieuwing.  Voor de continu doorgaande cyclus van het leven.  Ik hoor de gids deze kanttekeningen maken.  Ik ben gerustgesteld.  Opgelucht haal ik adem.
 

 
Via de Masjed-e Mir Chakhmaq en de Bazaar komen wij uiteindelijk uit bij het Watermuseum.  In alle reisgidsen wordt het museum een absolute aanrader genoemd.  Omdat in dit museum het belang van water, dat zo schaars en waardevol is in deze droge streek, sterk wordt benadrukt.  Het informeert de bezoeker uitgebreid over het qanatsysteem.  Een qanat is een ondergrondse aquaduct waarmee grondwater uit de bergen naar lagergelegen gebieden wordt getransporteerd.  Het hoogteverschil tussen bron en bestemming zorgt ervoor dat de zwaartekracht het water naar de uitstroom geleidt.
 
 

 
Momenteel worden de qanats nauwelijks nog gebruikt.  Sinds de jaren zeventig van de vorige eeuw zijn er bijna geen nieuwe meer aangelegd.  Toch denkt men er nu aan om het bestaande qanatsysteem opnieuw op grote schaal in gebruik te nemen.  In het verleden heeft dit systeem zijn nut al bewezen.  In deze tijden van waterschaarste moet men de waarde van het systeem misschien opnieuw gaan ontdekken.
 
Ondanks de vele loftuitingen aan het adres van dit museum twijfelen we om binnen te gaan.  We blijken net iets te lang te twijfelen want op het moment dat we besluiten toch binnen te gaan, wordt ons gezegd dat het museum gaat sluiten.  Middagpauze.  We keren op onze stappen terug.  Maar een jonge Iraniër roept ons terug.  Graag maakt hij voor ons een uitzondering.  Met plezier laat hij ons binnen.  Enkel op de binnenkoer.  Het museum blijft gesloten.  We genieten dan maar van de binnentuin.  Van het huis waarin het museum gevestigd is.  Want ook dat is de moeite.  Het huis werd in 1929 gebouwd in opdracht van een rijke textielhandelaar.  Het doet een beetje denken aan Khane-ye Tabatabai, de Bruid in Kashan.  Maar dit is kleiner.  Veel kleiner.
 

 
We nemen onze middagpauze in de binnentuin van het museum.  Een boterhammetje eten.  Een beetje uitrusten.  Tijdens onze middagpauze geraken we aan de praat met de jonge Iraniër, die ons had binnengeroepen.  Ons gesprek heeft een doel.  Zeker voor de jonge Iraniër.  Hij wil zijn kennis van de Nederlandse taal op peil houden.  Dat kan door die taal te spreken.  Dat beseft hij.  Daarom zoekt hij toenadering tot ons.  Hij beheerst de taal.  Hoeft niet naar woorden te zoeken.  Ons gesprek gaat vlotjes heen en weer.  
 
Onze gesprekspartner beheerst de Nederlandse taal.  Dat zeggen we hem ook.  Hij is fier.  Trots.  Hij vertelt ons dat hij zich zes maanden lang heeft toegelegd op de Nederlandse taal.  Hij heeft zichzelf onderwezen.  Zichzelf wegwijs gemaakt doorheen deze taal.  Die zelfstudie werpt zijn vruchten af.  Daarvan zijn wij getuige.  Hij vertrouwt ons toe dat hij zich ook nog andere talen heeft eigen gemaakt.  Frans.  Spaans.  Engels.  Daarbij stopt het niet.  Hij wil nog andere talen onder de knie krijgen.  Momenteel doet hij een poging de Duitse taal te beheersen.  Dat loopt nog niet vlot.  Dat beseft hij.  Maar het zal hem lukken.  Daarvan is hij overtuigd.  Net als die andere talen zal hij binnen afzienbare tijd ook Duits praten.  
 
We hebben het niet enkel over de taal.  We praten met hem over het leven.  Hij zegt ons dat hij ingenieur is.  Dat hij nog bij zijn ouders woont.  Hij heeft geen vriendin.  Want dan zou hij moeten trouwen.  Samenwonen is volgens hem niet toegestaan.  Dat zou zonde zijn, u weet wel.  Daarom blijft hij bij zijn ouders.  Zodat hij zich kan toeleggen op zijn hobby.  Op zijn passie.  Hij wil talen studeren.  Hij wil mensen ontmoeten.  Zonder zich te laten afleiden.  Zonder zich te laten inperken.  Dat zou een vrouw doen.  Dat denkt hij.  Dat vreest hij.  Daarom blijft hij alleen.  Wij trachten hem te overtuigen van de kracht van de liefde.  Van de warmte van de liefde.  Neen, hij blijft geloven in de voordelen van het vrijgezellenbestaan.  Niet enkel omwille van zijn taalkundige passie.  Hij heeft ook nog een andere reden.  Een financiële reden.  Indien hij zou trouwen, wordt van hem verlangd dat hij zal betalen voor een huis.  Voor een wagen.  Terwijl de vrouw thuis blijft, zou hij moeten gaan werken.  In die afspraken bemerkt hij een te groot onevenwicht.  Daarom geen liefde voor hem.  Daarom geen huwelijk voor hem.  Wij wensen hem alle succes.  Dat doen wij in het Nederlands.  Hij lacht en vraagt ons terug te keren naar Iran als hij ook Duits zal praten.  Dat kunnen we hem niet beloven.  Onze kennis van het Duits is te beperkt.  
 
Onze middagpauze is voorbij.  Wij nemen afscheid van onze nieuwste vriend.  We keren terug naar het plein, de Meidan-e Amir Chakhmaq.  Vanop dit plein spraken presidenten en ayatollahs hun publiek toe.  Grote woorden werden hier gesproken.  Grote beloften werden hier gedaan.  Vanop die monumentale façade, met driedubbele arcade en twee ranke minaretten, hielden zij hun redevoeringen.  Al dan niet onderlegd in de kunst van de retoriek brachten zij hun boodschap.  Over de inhoud van die boodschappen kan ik niet oordelen.  Toch weet ik één ding zeker.  Voor het verkondigen van hun mooie praatjes weten zij wel hun plekjes uit te kiezen.
 

 
Ik had hetzelfde kunnen doen als de presidenten en de ayatollahs.  Ik had het spreekgestoelte kunnen bestijgen.  Ik had een warm pleidooi kunnen houden voor de wereldvrede.  Voor verzoening tussen alle volkeren.  Dat had ik kunnen doen.  Ik verkies te zwijgen.  Ik laat deze uitgelezen kans aan mij voorbijgaan.  Wij zijn op vakantie.  Dan mag de boog niet altijd gespannen staan.  Inspanning moet afgewisseld worden met ontspanning.  Wij zijn al de hele dag de baan op.  Wij hebben reeds vele dingen gezien.  Wij menen toe te zijn aan ontspanning.  Daarom kruip ik dat spreekgestoelte niet op.  Daarom installeer ik mij op een terrasje.  Om heel eventjes niks te doen.  Of toch, wij doen wel degelijk iets.  Wij observeren.  Wij praten.
 
 
Wij zijn niet alleen op dat terrasje gaan zitten.  Enkelen van onze groep zijn bij ons komen zitten.  Of wij zijn bij hen gaan zitten.  Wij praten.  Niet enkel over koetjes en kalfjes.  Dat doen wij ook.  Maar wij praten ook over grotere dingen.  Over de indrukken van het land.  Over de internationale politiek.  Over de redenen waarom Iran staat waar het nu staat.  Over de godsdienst.  Over zin en onzin van religie.  Jawel, wij hebben een mening.  Die uiten wij.  Die ventileren wij.  Op dit terrasje besef ik hoe godsdienst een nogal aanwezig gespreksonderwerp is op de reis.  Meer dan op andere reizen.  Meer dan in andere landen, waar godsdienst ook sterk het leven van alledag bepaalt.  Ik voel dat elk van ons op zoek is naar begrip.  Bovenal willen wij begrijpen.  Niet veroordelen.  Om vanuit dat begrip onze houding te bepalen.  Een houding, weg van alle vooringenomenheid.  Weg van alle vooroordelen.  Wij reizen om te leren, dat wordt gezegd.  Dat trachten wij te doen.
 
De avond valt.  Wij verlaten ons terrasje.  Gaan naar het Orient Hotel.  Dat is één van de betere eetadresjes in de stad.  Alvorens wij binnenstappen botsen wij op enkele Iraanse studenten.  Zeventien jaar zijn zij.  Zij werken aan een schoolproject.  Aan toeristen moeten zij vragen wat zij van Yazd vinden.  Wat zij van Iran vinden.  Zij menen dat wij wel een oordeel klaar hebben over stad en land.  Dat hebben wij ook.  Voor de camera vertellen wij honderduit.  Wij vertellen over de uitzonderlijke charme van Yazd.  Over de warme gastvrijheid van de Iraniërs.  De studentjes lachen.  Zij voelen zich gevleid.  Maar in onze vleierij schuilt een grote eerlijkheid.  Een grote genegenheid.  Dat zeggen wij nog snel.  Vóór wij afscheid nemen.  Wij moeten gaan eten.
 
 


 
Het Orient Hotel bij de Vrijdagmoskee wordt niet enkel aanbevolen om zijn keuken.  Het staat ook gekend om zijn dakterras.  Avondeten bij een ondergaande zon, het moet fantastisch zijn.  Wij kunnen evenwel niet oordelen.  De weersomstandigheden werken niet mee.  Te bewolkt.  De zon verbergt zich achter de wolken en gaat weggeborgen ten onder.  Zonder getuigen.  Het is jammer.  Maar ondanks de afwezige zon zien wij de stad toch verkleuren.  De stadsverlichting doet zijn werk.  Legt klemtonen.  Doet dingen opschijnen.  Ik kijk om mij heen.  Het voelt alsof ik figureer in één van de verhalen uit Duizend-en-een-nacht.
 

 
Wij hebben lekker gegeten.  Wij hebben Yazd by night gezien.  Wij kunnen gaan slapen.  Ik lig in bed en denk aan de voorbije dag.  Ik begin te lachen.  Ik denk aan dat snoepwinkeltje.  Wij stonden te kijken naar de uitgestalde koopwaar.  Naar snoepgoed, dat ons totaal onbekend was.  De verkoper stapte op ons af.  Bood ons een proevertje aan.  Het leek op zoethout.  Dat was ons bekend.  Wij aanvaardden.  We namen het proevertje aan.  Staken het in de mond.  Wat toen gebeurde, was gek.  Er wordt wel eens gezegd dat men een gegeven paard niet in de bek mag kijken.  Een mens zou niet mogen klagen over wat gratis aangeboden wordt.  Dat is de eigenlijke betekenis van dat spreekwoord.  Klagen deden wij niet.  Daarvoor hadden wij geen tijd.  Wij wilden die snoep zo snel mogelijk uit onze mond.  Want dit was slecht.  Dit was echt slecht.  Nooit eerder heb ik zo gekke bekken getrokken.  Ik stond te kokhalzen boven de riool.  Aan de kant van de straat.  Ik trachtte dit te verbergen voor de verkoper.  Ik wou hem niet beledigen.  In mij schuilt ergens een ware diplomaat.  Maar dat snoepje binnenhouden en doorslikken was geen optie.  Dat zou een brug te ver geweest zijn.  Er zijn grenzen.  Tegen mijn culinaire grenzen was ik vandaag op gebotst. 
 
Ik dacht aan dat snoepje.  Ik dacht aan die hevige lachbui.  Ik dacht aan hoe iemand dat snoepje gedroogde poep noemde.  Aan dat alles dacht ik terwijl ik zachtjes in slaap viel.

Mijn reisverhaal Iran.  Dag 6: Yazd – Zein-Od-Din Karavanserai.  Te lezen op donderdag 11/10/2018.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten