Het gebeurt niet vaak dat ik talm in de badkamer. Ik ben een werkende mens. Lid van de werkende klasse. Elke morgen moet ik op. Elke morgen moet ik de fiets op. Naar het werk. Dan is talmen niet op zijn plaats. Het moet vooruitgaan. De perfect uitgewerkte timing mag niet
verstoord worden. Door niks. Mijn ochtendlijke choreografie loopt als een
tierelier. Dat is een uitdrukking. Dat wordt wel eens gezegd. Ik bedoel daarmee dat alles snel gaat. Met dank aan de routine. Die routine helpt. Diezelfde routine zorgt ervoor dat de ene handeling
netjes op de andere volgt.
In vorige alinea schreef ik dat ik niet vaak talm. Dat houdt in dat het toch heel af en toe
gebeurt. Ik ben niet volmaakt. Perfectie schrikt mij af. Ik koester mijn constructiefoutjes. Omarm diezelfde foutjes. Zij maken mij tot wie ik ben. Maken deel uit van mijn persoonlijkheid. Ik kan en wil die niet verloochenen. Omdat ik dan mijzelf zou verloochenen.
Een hele omweg om te komen tot wat ik eigenlijk wilde vertellen. Ik wilde vertellen dat het vrijdagmorgen
regende. Het regende pijpenstelen. Ik stond in de badkamer. Klaar voor mijn ochtendlijke choreografie. Maar de regen strooide zand in mijn
radertjes. Ik vertraagde. Blokkeren deed ik net niet. Wel schakelde ik een versnelling lager. Omdat ik ging twijfelen. Ik ging twijfelen aan mijn dagelijks tochtje
met de fiets. Want ik zou nat
worden. Behoorlijk nat.
Ik stelde mijn vertrek uit. Wat
niet vaak gebeurde, gebeurde. Ik
talmde. Bleef maar ter plaatse trappelen
in de badkamer. Ik kwam niet
vooruit. Lood in mijn schoenen, zo
voelde het. Heel even kwam de gedachte
bij mij op de fiets aan de kant te laten.
Dan toch maar te kiezen voor de wagen.
Een verleidelijke gedachte. Een
gemakzuchtige gedachte. De noodzaak tot
schuilen bracht mij tot die dwaze gedachte.
Ik moest bijna vertrekken. Er
moest beslist worden. Ik hakte de knoop
door. Dan toch maar de fiets. Met lange tanden. Met veel tegenzin trok ik mijn regenbroek
aan. Mijn regenvest. Ik was regenbestendig. Rainproof.
Ik haalde mijn fiets van stal. Ik
was klaar. Klaar voor vertrek. Voor die helletocht door de regen.
Ik stapte de fiets op. Ik begon
te trappen. Met dat trappen gebeurde datgene
wat elke keer weer gebeurt als ik fiets.
Ik voelde mij een vrij mens. Die
vrijheid deed mij lachen. U zou het niet
opgemerkt hebben als u mij tegenkwam.
Mijn gelaatsuitdrukking was getrokken.
Volle concentratie. Alsof ik mij
en mijn fiets doorheen de druppels wilde leiden. Zonder dat die druppels mij raakten. Om op die manier toch droog te blijven. Die betrachting vraagt ernstige
concentratie. Op mijn gezicht dus geen
glimlach. Wel bijna dichtgeknepen
ogen. Ogen met daarin de noodzakelijke focus. U zou niet opmerken dat ik lachte. Omdat die lach zich inwendig nestelde. Mijn lach veruitwendigde zich niet. Maar op mijn fiets was ik ondanks de regen
toch een gelukkig man.
Er is dat ene verschil tussen fiets en wagen, dat bij regenweer nog
wordt geïntensifieerd. In een wagen is
er altijd die ene barrière. Vanachter
die glazen wand observeert een chauffeur het leven op straat. Een chauffeur is geen deelnemer, zo lijkt het
wel. Een chauffeur is als een
televisiekijker, die vanuit zijn luie zetel het schouwspel volgt. Voor een fietser is het anders. De glazen muur valt weg. De fietser staat in het straatleven. Hij of zij hoort alles. Ongefilterd.
Rechtstreeks. Een fietser hoort
dat leven. Ziet dat leven. Snuift dat leven. Het fietsen lijkt echter. Intenser.
Regen intensifieert dat gevoel nog.
Omdat regen dat extra element toevoegt aan de totaalbeleving. De fietser gaat de confrontatie aan. Met de natuurelementen. De fietser laat zich geselen. Door harde druppels. Laat zich striemen. Door fijne druppels. Vrijdagmorgen was het ook zo. Het regende.
Ik moest er doorheen. Met de
fiets. Aanvankelijk met tegenzin. Dat vertelde ik zonet. Dat zal ik niet ontkennen. Maar dat verdween snel. Als sneeuw voor de zon. Ik liet de regen over mij heen lopen. Ik werd nat.
Doornat. Het maakte mij niet
uit. Want in dat doorregende moment
voelde ik mij overal dichter bij. Ik
voelde mij één. Met de natuur. Ik kwam dichter te staan bij anderen, die
zich door datzelfde regenweer haastten.
Die voetganger. Die jogger. Die collega-fietser. Op dat moment voelde ik met hen een
band. Een band, door niks te
breken.
Regenen en fietsen. U zou
kunnen denken dat het niet samengaat. Ik
kan en durf u te zeggen, het gaat wel degelijk samen. Meer nog, het is heerlijk. Niet elke dag. Dat zal ik niet beweren. Dat zou mijn verhaal ongeloofwaardig
maken. Maar die enkele keren, dat het
regent, blijf ik niet binnen. Ik neem de
wagen niet. Ik ga met de fiets. Ik fiets en geniet.
U moet het eens proberen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten