Beste Josse,
Ik ben een mens. Dat maakt mij
deel van de mensheid. Van bij mijn
geboorte kreeg ik gratis en voor niks het lidmaatschap van deze vereniging
aangeboden. Ik kon niet weigeren. Spreken kon ik toen nog niet. Indien ik het toch had gekund, was weigeren
geen optie. Een lidkaart weigeren had
niemand mij voorgedaan. Er bestond geen
precedent. Ik aanvaardde dus en ging
mijn weg. Binnen die mensheid.
Mijn lidmaatschap verhinderde mij niet kritisch te zijn. Die zin voor kritiek op de mensheid had ik
meegekregen van mijn moeder. Vaak zei
zij dat de mensheid slechts een heel dun laagje beschaving had. Slechts heel even krassen en het beest werd
zichtbaar. Dat vertelde zij mij. Ik keek om mij heen. Ik kon haar volgen. Ik kon haar begrijpen. Ik zie Syrië.
Ik zie Rwanda. Ik zie
Joegoslavië. Ik zie de Holocaust. Ik zie de Kruistochten. Van deze opsomming wordt een mens niet
vrolijk. Een mens zou zich gaan
schamen. De mensheid heeft gefaald. Dat zou men kunnen denken. Een te streng oordeel, denkt de eeuwige
optimist in mij. Niet alles gaat
verkeerd. Er zijn ook mooie dingen
gebeurd. Wonderlijke dingen. Ontroerende dingen. Die dingen moeten de balans in evenwicht brengen. Toch?
U maakt eenzelfde analyse. In
die mate zelfs dat u de verdediging wenst op te nemen. U wordt de advocaat van de mensheid. U zal de mensheid vrijpleiten. Omdat u overtuigd bent van uw zaak, doet u
het gratis. Pro deo. Wij hoeven niet te betalen. U zal uw pleidooi houden. In de hoop dat de mensheid zal vrijgesproken
worden. Ik hoop met u mee. Ik wil uw troostende woorden horen. Tegelijk hoop ik in die woorden een antwoord
te vinden. Een antwoord dat voorgaande
stelling van mijn moeder zal ontkrachten.
Een antwoord dat de scheppende inventiviteit van de mensheid zal
benadrukken.
U lijkt te slagen in uw opzet.
U haalt de mensheid weg uit zijn slachtofferrol. Een onterechte rol, hem opgedrongen door
grote kunstenaars. Door grote
meesters. Door die kunstenaars werd de
mensheid vernederd. U bent hard in uw
oordeel. U toont minachting voor die
kunstenaars. Omdat zij de mensheid
gebruiken om er zelf beter van te worden.
U noemt hen azijnpissers.
Halfbakken intellectuelen.
Verwarde filosofen.
Geperverteerde romanschrijvers.
Dat is niet min. Eenzelfde
minachting hebt u tegenover humanisten.
Tegenover ethici. Omdat zij allen
het niet goed voor hebben met de mensheid.
Omdat zij de mensheid in het verdomhoekje duwen.
In uw pleidooi gebruikt u nog dat ene beeld. Dat mooie beeld. U vergelijkt de mensheid met het brandende
Berlijn aan het einde van de Tweede Wereldoorlog. Het brandende Berlijn met aan de ene kant het
Amerikaanse leger en aan de andere kant het Russische leger. Op eenzelfde manier wordt de mensheid
belaagd. De mensheid wordt belaagd door
angst en begeerte. Die twee krachten
brengen de mens tot wat hij doet. Goed
of slecht. Het kan beide kanten
uit. Die twee krachten doen een mens
heen en weer lopen. Om hem uiteindelijk
gek te maken. Om ter plaatse te doen trappelen
en uiteindelijk niet meer te weten waar het heen moet.
U verklaart de mensheid onschuldig.
Omdat de mens niet de regisseur is.
Hij heeft zijn lot niet zelf in handen.
De mens is slechts een pop in het poppentheater. Hij speelt zijn rol. In de beklaagdenbank zit de verkeerde. De verkeerde wordt aangeklaagd. Niet de pop, wel de poppenspeler moet
aangeklaagd worden. Die poppenspeler
bepaalt het spel. Het spel, waarin de
mens wordt gedwongen mee te spelen. Die
poppenspeler is die hogere macht. Een
god. Een godheid. Die moet aangeklaagd worden.
U reikte mij enkele voorzetten aan tot antwoord. Ik kon u volgen in uw pleidooi. Ik zou naar buiten stappen. In de overtuiging dat de mensheid was
vrijgepleit. Wij waren onschuldig. U had ons vrijgepleit. U had ons uit het verdomhoekje gehaald,
waarin wij door kunstenaars onterecht waren geplaatst. Ik kon opgelucht ademhalen. Ik kon naar huis. Maar dan kwam het tweede deel.
Beste Arnon,
Josse had gesproken. De
voorstelling leek voorbij. Antwoorden
waren gegeven. Of toch een begin van
antwoorden. Ik kon naar huis. Thuis kon ik alles op een rijtje zetten. Kon ik alles verwerken. Dat was het plan.
Maar dan verschijnt u op het toneel.
In het eerste deel had u zich afzijdig gehouden. U had niet deelgenomen. U zweeg.
Maar in het tweede deel wordt alles anders. U neemt het woord. U spreekt.
Honderduit. Alles wat in het
eerste deel werd geopperd, ondergraaft u.
U ontkracht alles. Van het
oorspronkelijke pleidooi blijft niks meer overeind.
U bent ontevreden over het geleverde werk. U bent ontevreden over wat Josse De Pauw met
uw tekst deed. U kent geen genade met de
door u aangezochte acteur. U beweert dat
hij hele stukken vergat. Dat hij zelf
stukken aan de tekst toevoegde. Stukken,
waarmee u niet akkoord gaat. Josse De
Pauw lijkt, volgens u, een verkeerde keuze.
De enscenering lijkt een verkeerde keuze. De muzikanten op het podium lijken een
verkeerde keuze. U had het anders
gewild.
Uw slopen van het voorgaande doet u op een vernuftige wijze. U brengt het op een grappige manier. Maar net daarin schuilt het gevaar. Al lachend zegt een gek de waarheid. Ook dat was een wijsheid, dat mijn moeder mij
meegaf. Hoedt u voor gekken, dat leek
zij te zeggen.
U lacht. U zou dus de waarheid
kunnen zeggen. Met die gedachte sluipt
twijfel binnen in mijn hoofd. Ik lijk
het niet goed meer te weten. Is de
mensheid zonet vrijgepleit? Of toch niet? Ik weet het niet meer. Het lijkt zoals bij Monopoly. Ik moet verder naar start. Naar het vertrekpunt. Daar brengt u mij heen. Ik sta opnieuw voor die ene vraag. Mijn zoektocht naar een antwoord kan ik
herbeginnen. De helpende hand, die Josse
De Pauw mij toestak, wordt ingetrokken.
Opnieuw sta ik alleen. Zoekende.
De voorstelling is voorbij. Ik
rij naar huis. Met een vol hoofd. Met een zwaar hoofd. De aanvankelijke antwoorden, die werden
aangereikt, zijn weg. Niet meer ter zake
doend. Enkel vragen blijven. Vele vragen.
Vele vragen, die een antwoord behoeven.
Het zal een onrustige nacht worden.
Dat besef ik terwijl ik naar huis rij.
Beste Josse,
Beste Arnon,
Beste Claron,
Beste Kris,
Ik wil jullie danken. Voor een
boeiende avond. Voor een verwarrende
avond. Voor een mooie avond. Voor een muzikale avond.
Het was ook een warme avond. Ik
had een terrasje kunnen doen. Een frisse
pint bij dat warme weer, het had een mogelijkheid kunnen zijn. Ik heb het niet gedaan. Ik had uw uitnodiging aanvaard. Ik moest naar binnen. Ik zou die keuze kunnen betreurd hebben. Dat deed ik niet. Op geen enkel moment. Want u gaf mij zo veel meer dan enkel die
frisse pint.
Het was fijn jullie ontmoet te hebben.
Nu al kijk ik uit naar een volgende ontmoeting.
Met vriendelijke groeten.
Info:
Geen opmerkingen:
Een reactie posten