We moeten opnieuw de trein op.
Intussen zijn wij het gewoon.
Niks nieuws onder de zon. Toch is
er dat ene verschil. Dat ene verschil
met de vorige keren. De trein heeft
vertraging. Drie volle minuten. Wat we onmogelijk hadden geacht, blijkt dan
toch te kunnen. De Japanse stiptheid
krijgt een deuk. Een forse tik. Maar wij zijn Belgen. Wij hebben de NMBS. Wij kennen de NMBS. Vertragingen zijn ons vertrouwd. Wij kijken pas vreemd op als een trein op
tijd het station binnenrijdt. Stiptheid
is in België de uitzondering geworden.
Een trein, die vijf minuten vertraging heeft, wordt in ons landje nog
geregistreerd als stipte trein. Alles
wordt er aan gedaan om de statistieken toch een positief handje te helpen. Over die drie minuten vertraging klagen wij
dus niet. Wij nemen zoals het komt. Ik zei het al, wij zijn erger gewoon.
Wij rijden naar Kyoto. Maar
niet rechtstreeks. Wij houden even halt
in Himeji. Dit is de thuishaven van
Kenzo Takada, een Japans modeontwerper en oprichter van Kenzo. Toch komen we niet daarvoor. We komen niet om te shoppen. We stoppen in deze stad voor een bezoek aan
het kasteel. Het kasteel van
Himeji. Daar kunnen we niet om
heen. Dit is een verplichte stop. U zal opwerpen dat wij op vakantie zijn. U zal zeggen dat op vakantie verplichtingen
van geen tel zijn. Dat is zo. U hebt gelijk. Maar heel soms zijn er uitzonderingen. Het kasteel is een uitzondering. Dit moeten we zien.
Vanuit het station gaat het in rechte lijn naar het kasteel. Te voet.
Want op wandelafstand. Dan hoeven
we geen taxi. We zijn jong. Misschien niet in onze ledematen. Niet in ons lijf en lendenen. Maar wel in het hoofd. In het hoofd zijn we nog piepjong. Dat is wat telt. Die gedachte houdt een mens aan de gang. Op de been.
Jonge mensen gaan te voet. Niet
enkel zij die jong zijn. Ook zij die zich
jong voelen. Allen gaan te voet. Want dat is goed voor het hoofd en de
benen. Een mens moet in beweging
blijven. Ledigheid is des duivels
oorkussen. We moeten dus uitkijken. Luiheid dienen we te vermijden.
Van ver torent het kasteel boven de stad uit. De vorm van het kasteel zou lijken op een
vogel die het luchtruim kiest. De meer
prozaïsche naam luidt daarom het Zilverreigerkasteel. Ik heb een grote fantasie. Sommigen zullen beweren dat ik zelfs een te
grote fantasie heb. Ik verschillende
keren gekeken. Goed gekeken. Vanuit verschillende hoeken. Van veraf.
Van dichtbij. Met de beste wil
van de wereld, een opvliegende vogel zag ik niet. Wat ik wel zag, was een onneembare
vesting. De terugwijkende stenen muren
lijken voor een indringer nauwelijks te beklimmen. Indien een mogelijke indringer toch die muren
zou overwinnen, zou hij binnenin heel waarschijnlijk verloren lopen. Want hij komt terecht in een labyrint van
doorgangen en poorten. Dat labyrint was
met een reden ontworpen. Bedoeld om de
indringer te verwarren. Een verwarde
indringer is een verloren indringer. Die
zijn gemakkelijk te verslaan. Een
overwinning lijkt gegarandeerd.
Wij zijn geen indringers. Geen
agressors. Geen aanvallers. Ons wordt het gemakkelijk gemaakt. De deuren worden opengezet. Opengegooid.
Van bij de ingang worden wij bij het handje genomen. Niet letterlijk. Wij zijn grote jongens. Grote meisjes. Wij kunnen het wel. Maar een wegwijzertje op tijd en stond is
altijd handig. Die wijzertjes staan op
de juiste plaatsen. Op momenten, dat je
zou kunnen twijfelen, bots je tegen een wijzer aan. Op een vlotte manier brengen al die wijzers
ons naar de zesde verdieping van de donjon.
Op een even vlotte manier begeleiden zij ons terug naar de binnenhof. Verloren lopen is in dit kasteel geen optie
meer.
Verloren lopen zou niet mogen.
Dat dienen wij te allen prijze te vermijden. Want wij moeten onze trein halen. Naar Kyoto, onze eindbestemming voor
vandaag. Ondanks ons strikte tijdschema,
springen we toch nog even binnen in de tuinen, gelegen aan het kasteel. Terwijl het kasteel werd gebouwd in de
veertiende eeuw, zijn de tuinen eerder nieuw.
Deze werden pas aangelegd in 1992.
De Koko-en tuin is een verzameling van negen verschillende tuinen,
ontworpen door de beste tuinarchitecten van Japan. Gemeenschappelijk doel is doorheen de
verschillende seizoenen eenzelfde verleidelijke schoonheid uit te stralen. Deze tuinen lijken in hun opzet te
slagen. Het onderhoud en behoud van die
schoonheid vraagt evenwel intensieve arbeid.
Vraagt engelengeduld. Daarvan
zijn wij getuige. Enkele tuiniers zijn
aan het werk. Zij zitten op hun
achterste. Met een pincet pikken zij
afgevallen dennennaalden op. Eén voor
één. Zij lijken niet gehaast. Wel intens geconcentreerd. Zij stralen een zekere rust uit. Die rust slaat over op ons. Wij ervaren eenzelfde rust door naar hen te
kijken. Tuinieren als vorm van
zenbeleving, zo lijkt het wel. Zo voelt
het ook.
Na de tuinen opnieuw naar het station.
De trein op. In de stations
hadden we het al gemerkt. Het was ons al
eerder opgevallen. Op elk treinperron
staat precies aangegeven waar moet gewacht worden om op te stappen. Aan elk van die punten staan Japanners keurig
in een rij. Ordelijk als zij zijn. Wij schuiven aan. Sluiten aan bij die rij. Met dat ene, kleine verschil. Wij vormen een Belgische rij. Wanordelijk als wij zijn. Wij gaan niet één na één staan. Dat doen wij niet. Wij staan bij elkaar. In groep.
Wij brengen wanorde in de Japanse orde.
Wij zijn een stoorzender. Toch
passen wij ons aan. Enigszins. Als de deur van de treinwagon opengaat,
wachten wij af. Wij stormen niet meteen
die trein op. Zoals wij thuis zouden
doen. Eerst laten wij iedereen rustig
uitstappen. Zich haasten hoeft
niet. Wij wachten af. Om dan, als het onze beurt is, rustig op te
stappen. Die orde respecteren wij. Als wij willen, kunnen wij.
Wij komen aan in Kyoto. Ik
verwacht een oude stad. Dat heeft te
maken met de geschiedenis van de stad.
Tot het einde van de Edoperiode in 1868 was Kyoto de hoofdstad van
Japan. Die keizerlijke grootsheid
verwacht ik te zien. Maar ik moet mijn
beeld bijstellen. Scherp stellen. Kyoto is een moderne stad. Dat merken we meteen als wij door het station
van deze stad wandelen. Dit is niet
zomaar een stationnetje. Dit is een
staaltje van moderne architectuur. Elf
verdiepingen hoog is het station. Elke
verdieping te bereiken met lift, roltrap of trap. Wij kijken om ons heen. Rond ons heen. Wij staren omhoog. Dit is adembenemend. We merken het niet meteen. Al te zeer zijn wij onder de indruk. Onze kritische geest wordt voor heel even
uitgeschakeld. Maar de treingebruikers
in Kyoto hebben toch die ene bemerking.
In de winter kan het koud zijn in dit station. Dat hoeft niet te verbazen. Dit is een open station. Schoonheid heeft het gehaald op praktische
overwegingen.
’s Avonds keren we nog even terug naar het station. Om het bouwwerk aan een grondige analyse te
onderwerpen. Op een zwerftocht komen wij
uit op de vijfde verdieping. Op de
trappen van de vijfde naar de elfde verdieping wordt een lichtshow
geprojecteerd. Het thema van dit
lichtspel is Halloween. Dit ‘heidense’
feest heeft ook al zijn weg gevonden naar Japan. Ook hier moet de commercie draaien. Ook hier lijken zij nood te hebben aan een
extra feestdag. Ter wille van het
vertier van de consument. Ter wille van de
portefeuille van de kleine zelfstandige.
Die lichtshow lijkt eeuwig door te lopen. De show blijft maar doorgaan. Maar de eeuwigheid hebben wij niet. Wij hebben enkel de tijdelijkheid. Slechts tijdelijk zijn wij op deze
aardkloot. Time is money. Van diezelfde tijd mogen we dus niet al te
veel verspillen. We moeten zuinig omgaan
met diezelfde tijd. We stappen
verder. Hoger. Naar de elfde verdieping. Naar de tuinen bovenop het dak van het
station. Naar de uitkijk over deze
stad. Ik ga niet tot het randje. Ik kijk van ver over de stad. Hoogtevrees, u weet wel.
Diezelfde vrees weerhoudt mij er van de skywalk in het station te
ervaren. Ik pas. Zet mijn joker in. Op de negende verdieping kan je via een
‘luchtbrug’ van de ene zijbeuk van het station naar de andere wandelen. Dat hoeft voor mij niet. Ik zou het niet willen. Meer nog, ik kan het niet. Ik blokkeer.
Het draait in mijn hoofd. Het
tolt vrij ernstig. Ik sta slap op mijn
benen. Mijn knieën knikken. Nog meer dan op de hangbrug enkele dagen
terug. Ik moet het station uit. Ik moet naar buiten. Dringend moet ik de begane grond voelen.
Wij gaan terug naar onze hotelkamer.
Die is alweer zeer klein. Maar we
treuren niet. We klagen niet. Intussen zijn wij al vertrouwd met de Japanse
afmetingen. Bovendien geeft het
hotelmanagement ons die ene goede tip.
Via een geplastificeerd papiertje op ons bed. Daarop laten zij ons weten dat er genoeg
ruimte is onder het bed. Genoeg ruimte
voor onze grote koffers. Een Japanner is
goed georganiseerd. De kleine ruimtes
dwingen de Japanner daartoe. Hij wil ons
daarom gerust een handje helpen in het op orde krijgen van onze kamer.
Ik ga slapen. Verdiep mij nog
heel even in de leer van Boeddha. Het
Nieuwe Testament was ook een mogelijkheid.
Maar we zijn in Azië. Dan wint
Boeddha. Ik ga mij verdiepen. Per slot van rekening is het goed in eigen
hart te kijken even voor het slapen gaan.
Dat is dan ook wat ik doe. Met
een helpende hand van Boeddha.
Ik droom. Van het
Zilverreigerkasteel. In mijn droom zie
ik mij als figurant in vele films. Ik
figureer in You only live twice. Aan de
zijde van Sean Connery. Ik sta op de set
van Ran. Te luisteren naar de
aanwijzingen van regisseur Akira Kurosawa.
Ik ben een collega van Tom Cruise in The last Samurai. In mijn droom lijken die drie films los van
elkaar te staan. In mijn droom ontgaat
mij het gemeenschappelijke. Dat zal ik
pas later ontdekken. Als ik thuis
ben. Dan weet ik het. Dan weet ik dat elk van die films voor een
deel werd opgenomen in het kasteel van Himeji.
Toen ik insliep in Kyoto wist ik dat nog niet. Die kennis had ik niet. Slapen kan dan toch verrijkend zijn. Zelfs op reis.
Mijn reisverhaal Japan. Dag 10: Kyoto. Te lezen op dinsdag 24/01/2017.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten