Ik weet niet wat het was gisteren.
Kyoto voelde niet vertrouwd aan.
De stad stond te ver van mijn bijeen gefantaseerde perceptie. Daarom voelde de stad vreemd aan. Alsof we niet welkom waren. Alsof Kyoto een nors gezicht had opgezet.
Vandaag zal het misschien anders worden. Heel misschien zal Kyoto vandaag een happy
face opzetten. Vooralsnog weten we niet
welke kant het uit zal gaan. Zullen de
eerste indrukken bevestigd worden? Zullen we onze mening dienen te herzien? Het
wordt afwachten.
De ronde van de tempels staat vandaag op het programma. Dat wordt niet eenvoudig. Kyoto telt 1.600 boeddhistische tempels en
400 Shinto-heiligdommen. Dat alles kan
niet op één dag gezien worden. Er zal
moeten gekozen worden. Kiezen is
verliezen, zo is het altijd geweest. We
hebben gekozen. We hebben verloren. Een lijst van te bezoeken tempels werd
opgemaakt. Om de geselecteerde tempels
te kunnen zien, nemen we de bus. De
belangrijkste tempels liggen aan de rand van de stad, tegen de bergen aan. Bovendien liggen die tempels te ver
uiteen. Lopen blijkt geen optie te zijn. De bus lijkt ons een waardig alternatief.
We starten bij Kinkaku-ji, het Gouden Paviljoen. Met de start van het Gouden Paviljoen werd
gestart in de veertiende eeuw.
Aanvankelijk deed het dienst als huis en toevluchtsoord voor de shogun. Na de dood van de shogun veranderde het
Paviljoen van bestemming. Het kreeg een
andere functie. Het Gouden Paviljoen
werd een tempel. Volgens de laatste
wilsbeschikking van de shogun. Diezelfde
shogun was tijdens zijn leven een enthousiast volgeling van de zenmonnik
Siseko. Diezelfde monnik komt bij de
dood van de shogun aan het hoofd te staan van de tempel. Siseko bleek niet alles op een rijtje te
hebben. Grootheidswaanzin was hem niet
vreemd. Om die grootheidswaanzin te
etaleren, geeft hij opdracht het dak van de tempel met bladgoud te
bekleden. Maar hij was niet de enige
gekke monnik. De tempel kende in zijn
geschiedenis nog andere, vreemde monniken.
Zoals die ene monnik, die de tempel in 1950 in brand stak. De tempel had de Tweede Wereldoorlog zonder
brokken doorstaan. Maar tegen een gekke,
pyromane monnik had het geen verweer. In
1955 werd de tempel heropgebouwd, waarbij de bedekking met goud werd uitgebreid
tot de onderste verdiepingen. Grootheidswaanzin
blijkt van alle tijden te zijn.
Aan dit Paviljoen merken we onmiddellijk dat de rustige dagen voorbij
zijn. Terwijl wij de vorige dagen nog
konden denken dat wij de enige toeristen waren, is die gedachte nu ver
weg. Aan de ingang braken bussen hun
lading uit. Honderden toeristen. Duizenden toeristen. De massa.
Het wordt aanschuiven. Dringen en
wringen.
We laten ons opnemen in de stroom toeristen. Laten ons meedrijven. Gewillig gaan we mee in de flow. Zich hiertegen verzetten heeft geen enkele
zin. Verzet kan nuttig zijn. Maar dan enkel op de juiste plaats. Enkel op het juiste moment. Die juiste plaats is niet hier. Dat juiste moment is niet nu. We doen dus wat de andere toeristen
doen. Als een kuddedier trekken we
foto’s op momenten dat de anderen foto’s trekken. We stappen door als de anderen
doorstappen. Het lijkt wel alsof we
geprogrammeerd zijn. Het lijkt niet
alleen zo. Het is ook zo. Het voelt ook zo. Dat meedrijven verhindert de
totaalervaring. Daarom besluiten we uit
die stroom te stappen. We zetten ons aan
de kant. Keren terug. Naar het beginpunt. Om alles opnieuw te doen. Maar nu doen we het rustig. Zonder die lichte, aanwezige dwang mee te
stappen in de stroom. We zoeken ons
eigen tempo. Enkel op die manier worden
we terug meester over ons eigen handelen.
Pas nu slagen we er in het totaalplaatje te zien. We zien paviljoen en omgeving. De tempel en de tuin. We zien de tempel en het water. We zien de details, die we voordien niet
zagen. Deze les nemen we mee voor de
rest van de dag. We laten ons niet meer
opjagen. Zen wordt het codewoord voor
vandaag.
Wij hebben de juiste instelling gevonden voor het volgende
bezoek. Net op tijd. Wij gaan naar Ryoan-ji. Een tempel met zentuin. Of droge tuin, zo wordt die ook wel
genoemd. In die droge tuin van
vijfentwintig op tien meter liggen vijftien stenen. Rotsstenen.
Die zijn daar niet zomaar gelegd.
Dat aantal is niet zomaar gekozen.
Alles heeft een betekenis. Het
getal vijftien staat voor perfectie. Wie
die vijftien stenen zittend kan onderscheiden, mag zich perfect noemen. Dat zou niet lukken. Niemand zou het kunnen. Dat hoeft u niet te verbazen. Een gewone sterveling kan nooit perfect
zijn. Voorwaar een wijze les. Een ontnuchterende les. Enkel Boeddha is perfect, de mens niet. Ondanks die wetenschap geen we toch de
uitdaging aan. Altijd is er wel die ene
uitzondering. Ik kan enkel hopen dat ik
die uitzondering ben. Ik ga dus
tellen. Het wonder geschiedt. Ik tel vijftien rotsen. Perfectie lijkt mijn deel te zijn. Toch moet ik iets bekennen. Ik kwam niet zomaar tot dat resultaat. Ik stond rechtop. Had dus een mooi overzicht. Ik speelde vals. Met dat valsspelen erken ik meteen imperfect
te zijn. Boeddha houdt mij een spiegel
voor. Ik buig het hoofd.
Er blijkt heel wat discussie te bestaan over de betekenis van deze
zentuin. Velen menen dat het zoeken naar
een betekenis het zengevoel verstoort.
Velen beweren dat de tuin enkel moet beleefd worden. Zonder die noodzakelijke zoektocht naar
mogelijke perfectie. De tuin moet gelezen
worden. Moet gevoeld worden. Meer niet.
Dat is alles. Dat zou best wel
kunnen. Want wat is een tuin met enkel
kiezelstenen en vijftien rotsen? Kan dat wel een tuin genoemd worden? In die
tuin vindt de bezoeker geen enkele afleiding.
Hij of zij gaat de confrontatie aan met zichzelf. In die confrontatie vindt de bezoeker
rust. Of tracht diezelfde bezoeker rust
te vinden. Daarmee lijkt een antwoord
gegeven te zijn op de vraag of deze droge tuin wel een tuin kan genoemd
worden. Want is rust niet één van de
bestaansredenen van een tuin. Ik dacht
het wel. Kiezelstenen en rotsen, het kan
een tuin genoemd worden.
Voor het volgende bezoek wijken we even af van het drukke
toeristenpad. We maken een
zijsprongetje. We hoeven daarvoor niet
de bus op. Het kan te voet. Beide bezienswaardigheden liggen op
wandelafstand van elkaar. In
tegenstelling tot de vorige twee attracties staat de Toji In tempel niet op de
Unesco-lijst van werelderfgoed. Dat is
een niet onbelangrijk verschil. Deze
tempel is niet terug te vinden in de diverse lijstjes van absolute aanraders in
Kyoto. Onbekend maakt onbemind. Een waarheid als een koe. Dat merken we ook bij deze tempel. Wij zijn hier alleen. Of toch bijna. Geen bussen.
Geen (wacht)rijen. Optimaal
genieten. Wandelend in de tuin. Liggend op een tatami in één van de
bijhuisjes. We ademen de rust in. Met onze ogen dicht. Want wij beseffen dat wij na dit bezoek
opnieuw de drukte moeten induiken. Dus,
nog even. Nog heel even die rust
aanhouden.
De rust is voorbij. Wij gaan
naar het Fushimi Inari heiligdom, even buiten de stad. Dit heiligdom is gewijd aan Inari, de god van
de rijst en de sake. Hoofdattractie van
deze plek zijn de duizend torii waarlangs wij heen moeten om het heiligdom te
bereiken. Elk van deze torii wordt
gesponsord door een firma. In ruil voor
deze dotatie wordt op de torii de naam van de sponsor gezet. Handel en religie lijken hier wonderwel samen
te gaan. Geld lijkt ook hier een
toegangsticket tot de hemel te zijn. Dat
wordt toch gehoopt. Er wordt gehoopt dat
die dotatie recht geeft op voorspraak bij de allerhoogste. Toch zijn er niet enkel die duizend
torii. Er zijn ook die vele
vossenbeelden. Vossen met in hun bek een
sleutel. Die vossen staan er niet
zomaar. Die sleutels klemmen ze niet
zomaar in hun muil. Die vossen zijn de
wachters. De wakers. Die vossen waken over de rijstschuren. Vrijwaren die schuren van alle mogelijke
gevaren.
Dit heiligdom is misschien wel de populairste bestemming in en rond
Kyoto. Een ware volkstoeloop zien wij
hier. Dan volgt dat
onvermijdelijke. Waar veel mensen zijn,
volgt de commercie. Dat is een
eeuwenoude wetmatigheid. Kyoto vormt
hierop geen uitzondering. Op de weg naar
de ingang tot het heiligdom staan allerlei kraampjes. Eetkraampjes.
Souvenirkraampjes. Net zoals in
Lourdes. Een bezoeker moet aan al die
verleidingen weerstaan om tot contemplatie te komen. Die tocht langs al die kraampjes kan gezien
worden als een oefening in onthouding. Niet
toegeven aan die commerciële verlokkingen.
Verleidingen. Wij kijken niet om
ons heen. Niet links. Niet rechts.
Wij kijken vooruit. Wenden ons af
van het wereldse. Wij gaan naar die
andere wereld. Het bovenwereldse. Dat lijkt ons de juiste ingesteldheid om te
verzaken aan al die kraampjes. Nu
niet. Misschien wel op de terugweg. Heel misschien. Om zo opnieuw neer te dalen naar het
wereldse.
Hier beleven we opnieuw dat fenomeen.
Het fenomeen van de prachtlocatie.
Die prachtige locatie om dé vakantiefoto te nemen. Alweer wordt het een uitdaging een fotootje
te nemen zonder één vervelende toerist op de achtergrond. Soms kunnen toeristen echt een pest
zijn. Althans, dat is wat wij vinden van
die andere toeristen. Enkel die andere
toeristen zijn een storende factor. Wij
niet. Enkel die andere toeristen zijn
een verstorende factor. Wij niet.
Ondanks de aanwezigheid van die massa gaan we toch de uitdaging
aan. Wij moeten engelengeduld
hebben. Wachten, wachten en nog eens
wachten. Tot dat ene moment dat de door
ons gekozen locatie volledig vrij is.
Vrij van stoorzenders. Dan gaan
we aan de slag. Bliksemsnel. De camera klikt. Flitst.
In enkele seconden tijd worden vele foto’s genomen. We leven in het digitale tijdperk. Het tijdperk van een overload aan
foto’s. Heel soms verlang ik naar die
tijd van het filmrolletje. Maar die tijd
is voorbij. Ver voorbij.
Allerlei poses nemen wij aan.
Grappige. Ernstige. Een combinatie van beide. We wanen ons vedetten. Popsterren.
Op de hielen gezeten door paparazzi.
Maar we verhullen ons niet. We
verbergen ons niet. We werken mee. Gewillig en spontaan. Hopend op die ene prachtfoto. Een samenspel van zon en oranje torii. Daaraan toegevoegd twee
enthousiastelingen. Dat moet het
geslaagde recept zijn van de ideale vakantiefoto. Geen enkele twijfel. Succes gegarandeerd.
De laatste halte van de dag is de Sanjusangen-do-tempel, gewijd aan
Kannon, de god van de genade. In dit
houten paviljoen, het grootste ter wereld, staan duizend en één beelden van
Kannon. Duizend identieke. Kleinere.
Eén grote. Supergrote. Zeventig kunstenaars hebben gedurende honderd
jaar aan deze beelden gewerkt. Pas na
honderd jaar was de collectie compleet.
Rome werd niet op één dag gebouwd.
Van deze tempel kan hetzelfde gezegd worden. Schoonheid vraagt geduld. Net als vakmanschap.
Het grote beeld werd gesneden door een tweeëntachtigjarige
kunstenaar. Het beeld stelt een
duizend-armige Kannon voor. Duizend
armen snijden zou net iets te moeilijk zijn.
Een iets te grote uitdaging. Zelfs
voor een ervaren beeldhouwer. Daarom
kwam men tot die ene oplossing. In dat
alternatief zouden slechts veertig armen gesneden worden. Elke arm zou vijfentwintig werelden
vertegenwoordigen. Veertig maal
vijfentwintig is duizend. Via een
omweggetje kwam men ook tot dat grote aantal.
Inventiviteit kan soms handig zijn.
Wiskunde kan soms handig zijn.
Het aangenomen en gerealiseerde alternatief betekende een besparing in
arbeidstijd. Enkel de gidsen, die
vandaag de toeristen rondleiden, moeten net iets meer tijd investeren in een
acceptabele verklaring. Want waar zijn
toch die duizend armen gebleven?
Nog één dingetje wil ik vertellen over deze tempel. Want deze tempel is de houder van een wel
heel bijzonder record. Elk jaar wordt op
deze plek een boogschietwedstrijd gehouden.
Van de ene kant van de hoofdzaal worden pijlen geschoten. Naar de andere kant van de hoofdzaal. Vierentwintig uur lang. Non-stop.
Dat ene, fameuze record werd gevestigd in de zeventiende eeuw. Sindsdien werd het nog niet verbeterd. Dat record blijft overeind. Omwille van die unieke, niet te evenaren
prestatie. Op die ene dag in de
zeventiende eeuw werden door één persoon dertienduizend pijlen
afgeschoten. Op vierentwintig uur. Van die pijlen troffen achtduizend pijlen
doel. Ik heb het even nagerekend. Dat is bijna zes pijlen per minuut. Zes pijlen die doel troffen. Het is bijna niet te geloven. Zou het een fabeltje zijn? Of zou die ene
schutter ook de beschikking gehad hebben over duizend armen? Net als Kannon? Je
zou het bijna denken.
Om de dag te eindigen, gaan we naar een theeceremonie. Japan bezoeken zonder een dergelijke
ceremonie, het zou niet mogen. Wij doen
het. Thee drinken doe je niet
zomaar. Dat merken we meteen. Dat horen we meteen. Want voor het eigenlijke proeven, krijgen wij
een hele uiteenzetting. Over het
verloop. Want dat ligt vast. Over de regeltjes. Want die zijn er.
Een gast komt niet zomaar binnengewandeld. Die gast moet voorbereid zijn. Die voorbereiding eist dat hij bij zich drie
benodigdheden heeft. Verplicht. Hierover valt niet te onderhandelen. Het is niet zoals bij Bart Peeters in zijn
Gamma-sketches uit het Peulengaleis.
Geen hamertje. Geen
beiteltje. Geen zaagsken. Wel een waaiertje, een papiertje (voor
aangeboden zoetigheden) en een mesje.
Dat waaiertje heeft een specifieke functie. Het doet dienst als een figuurlijke
barrière. Als een barrière wordt het
tussen de gast en de gastheer geplaatst.
Pas na het groeten wordt het waaiertje weggenomen. Dan zijn er geen obstakels meer. Geen grenzen.
Vanaf dat moment is er connectie.
Pas als er connectie is, kan er gedronken worden. Maar dat kan niet zomaar. Snel, snel het bekertje aan de mond en
drinken, zo werkt het niet. Alles moet
gebeuren volgens de regeltjes. Om de
vier eigenschappen, die een theeceremonie maken tot wat het vandaag nog altijd
is, te garanderen. Die vier
eigenschappen zijn: harmonie, respect, zuiverheid en rust. Om dat te kunnen waarborgen, zijn regels
bijna noodzakelijk. We nemen het
kommetje aan met de rechterhand. Pas dan
in beide handen. We brengen het kommetje
iets omhoog en groeten nogmaals de gastheer.
Als dank voor al het goede. Het
kommetje draaien we dan 180 graden. De
thee drinken we uit in drie teugen waarbij de laatste teug gepaard gaat met een
luide slurp.
Tot slot nog dit. U kan niet om
het even waar zitten. De plaatsen bij
een theeceremonie hebben een betekenis.
Dichtst bij de gastheer zit de belangrijkste gast. Hoe verder van de gastheer, hoe minder
belangrijk u wordt geacht. Dat kan best
confronterend werken. Het kan gebeuren
dat uw ego niet ongeschonden een theeceremonie buiten stapt.
Een gezellige babbel wordt het ook niet meteen. Alles verloopt via die belangrijkste
gast. Rechtstreeks vragen stellen, is
bijna niet mogelijk. Vragen moeten
stilletjes worden doorgegeven tot bij die VIP-gast, die dan luidop de
betreffende vraag kan stellen. Een
behoorlijke poespas. Een hele rompslomp. Maar respect moet er zijn. Respect moet betuigd worden.
Nu zou u kunnen denken dat een theeceremonie heel wat stress
veroorzaakt bij de gasten. Omdat die
gasten bang zijn tegen één of meerdere regeltjes te zondigen. Dat gebeurt niet. Net het omgekeerde gebeurt. Al die regeltjes zorgen voor een zekere
rust. Zorgen voor een zeker
evenwicht. Er wordt niet door elkaar
gepraat. Er wordt niet geroepen. Een serene stilte heerst. Een sereniteit, die zich overzet op de
gasten. Ik kijk om mij heen. Naar dat schouwspel. Ik ben geboeid. Gefascineerd.
De theeceremonie was een perfecte afsluiter. Wij houden die rust aan voor de rest van de
avond. Volledig tot rust gekomen,
kruipen wij in ons bedje. Dromen wij van
de volgende dag. Van de volgende
avonturen. Nog één dag in Kyoto.
Mijn reisverhaal Japan. Dag 11: Kyoto. Te lezen op dinsdag 31/01/2017.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten