Beste Greg,
Ik zou u willen aanspreken met een adellijke titel. Ik zou u willen aanspreken met ridder. Maar ik kan het niet. Hiermee zou ik vooruitlopen op de zaken. Dat wil ik niet. Nochtans is dat wat zal gebeuren. U zal ontboden worden bij de koning. Voor het oog van de camera zal hij u
feliciteren. Weg van de camera’s zal hij
u bedanken. Hij zal u uitgebreid
danken. Want u hebt het land
verenigd. U hebt datgene gedaan waarin
politici maar niet slagen. Uit onwil?
Uit onmacht? Uit onkunde? Het antwoord op al die vragen is een politieke
discussie. Politiek wil ik uit deze
brief weghouden. Omdat dit niet de
juiste plaats is. Maar u hebt alle Belgen
verenigd. Dat is een feit. U hebt het onderscheid uitgegomd. Weggeveegd.
Er bestond geen Vlaming of Waal.
Er bestond geen rijkdom of armoede.
Er bestond geen autochtoon of allochtoon. Wij waren Belgen. Toch voor heel eventjes. Om die reden zal onze koning u willen
ridderen. Want hij kan niet
achterblijven. U wordt sportman van het
jaar. U wordt flandrien van het
jaar. U wint de sportverdienste. Dan moet u ook geridderd worden. Dat zal onze koning beseffen. Daarover bestaat geen twijfel. Maar zoals ik al zei, ik loop vooruit op de
dingen.
Ik heb niet gekeken. Niet omdat
ik het vergeten was. Ik wist het wel
degelijk. Ik heb niet gekeken omwille
van mijn bijgeloof. Ik geloofde dat het
fout zou aflopen indien ik toch zou kijken.
Dat u door mij de overwinning zou mislopen. Daarom keek ik niet. Ik vluchtte het huis uit. Dat is veel beter dan niks doend mijn nagels
af te bijten. Ik haastte mij naar de
zee. Onze Belgische kust. Aan de kust kon ik die olympische wedstijd
uit mijn hoofd zetten. Ik dacht niet aan
u. Ik dacht niet aan uw collega’s. Ik dacht niet aan die mogelijke kans op een
medaille. Ik genoot. Want eindelijk was het nog eens goed
weer. Zomerweer. Dat gebeurt niet veel. Toch niet in ons landje. Toch niet dit jaar. Van die zeldzame momenten moet een mens
genieten. Dat deed ik dus. Terwijl u aan het zwoegen was. Terwijl u één van uw beste wedstrijden
reed. Terwijl u één van uw beste
momenten beleefde. Want u had goede
benen. Dat wist ik toen allemaal
niet. U ploeterde. Ik kuierde.
U ging diep. Ik luierde.
’s Avonds kwam ik thuis. Mijn
digitale brievenbus puilde uit. Want
iedereen wou mij dat ene nieuwsfeit melden.
Dat u die felbegeerde gouden medaille had weggekaapt. U deed Nibali, dé titelkandidaat, in het stof
bijten. U was die dag de onklopbare heer
en meester op de weg. Iedereen moest
wijken. Op uw vakmanschap stond geen
maat. U leek te tappen uit een
onuitputtelijk vat energie. U brandde
niet op. Integendeel, u bleef gaan. U bleef trappen. Om aan de meet uiteindelijk iedereen het
nakijken te geven. U kwam alleen over de
meet. Als eerste. België had een olympisch kampioen.
Ik vatte onmiddellijk post voor de televisie. Al het andere moest wijken. Ik wou u zien. Ik wou die wedstrijd zien. Of toch zeker een samenvatting. Een samenvatting van de beslissende
momenten. Ik moest even wachten. Op het laatavondjournaal. Intussen ging ik op internet. Las ik alle commentaren. Die commentaren waren eensgezind. Vol lof.
U had een slimme wedstrijd gereden.
Een tactische wedstrijd. U had op
het juiste moment de juiste beslissing genomen.
Dat kan enkel als het in uw hoofd goed zit. Dat scheen zo te zijn. U geloofde in uw kansen. U was overtuigd van uw kansen.
Ik keek. In uitgesteld
relais. Ik keek en lachte. Want ik was gelukkig. Intens gelukkig. Om die gouden medaille. Maar meer nog dan die gouden medaille was ik
gelukkig om u. Voor u. Want niemand meer dan u verdiende die
medaille. Althans, dat is wat ik
dacht. U beseft wat het vak van
wielrenner inhoudt. U doet wat het
ambacht vraagt. U rekent niet. U rijdt.
Hard. Voluit. U wacht niet af. U valt aan.
Eén enkele keer als het kan.
Twee, drie, vier of meer keren als het moet. U geeft niet op. Nooit.
U blijft gaan. Omdat het
wielrennen dat van u vraagt. Van u verlangt. Omdat u beseft dat die ingesteldheid de
essentie is van het wielrennen.
Ondanks het feit dat ik de uitslag kende, keek ik intens. Alsof ik twijfelde dat u ook in de herhaling zou
winnen. Ik riep u toe. Ik supporterde net zo hard. Ik beet nog op mijn nagels. Jawel, de zenuwen gierden doorheen mijn hele
lichaam. Het lijkt gek. Maar zo was het. Die laatste kilometers stond ik recht. Toen u over de meet reed, plofte ik in de
zetel. Want pas nu drong het echt tot
mij door. Pas nu leek het onherroepelijk
vast te staan. U was de winnaar. U was olympisch kampioen. Tranen welden in mij op. Maar ik hield ze in. Liet ze niet de vrije loop. Ik ben een man. Echte mannen huilen niet. Dat wordt gezegd. Soms gedraag ik mij naar algemene
dwaasheden. Daarom huilde ik niet.
Met u wil ik nu al een afspraak maken.
Op zestien oktober zal ik geen televisie kijken. Ik zorg dat ik die dag andere afspraken
heb. Zodat u wereldkampioen kan
worden. Mij lijkt het een heldere
afspraak. Een afspraak, waarvan ik meen
dat u zich hierin kan vinden. Ik zal
mijn deel van de afspraak nakomen.
Akkoord, ik heb het gemakkelijker.
Voor u ligt het iets moeilijker.
Maar u kan het. Met diezelfde
inzet moet u ook dat varkentje kunnen wassen.
Ik wens het u toe.
Niet enkel wens ik u de titel van wereldkampioen toe. Ik wens u tevens een fantastisch volksfeest
bij thuiskomst. Ik wens u een fijne
babbel met de koning. Ik hoop dat u hem
kan zeggen dat het niet uw taak is te verenigen. Dat u slechts een wielrenner bent. Dat de kracht van verenigen bij eenieder
ligt. Niet enkel bij u. Maar dat is dan weer politiek. Dat hoort hier niet. Niet in deze brief. Ik wens u nog vele, succesvolle jaren. Jaren, waarin u ons dat heerlijke,
fantastische en warme supportersplezier gunt.
Dat alles wens ik u toe.
Beste Greg, dank u wel.
Met vriendelijke groeten.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten