Ik word wakker. Met een zekere
angst. Met een zekere nervositeit. Ik word wakker en ik realiseer mij dat ik in
het land van de grote boeman sta. In het
land, dat door bijna iedereen wordt verguisd.
Ik sta in het land, dat door velen als oorlogsstoker wordt genoemd. Als sponsor van het internationale
terrorisme. De As van het Kwade. U weet wel.
Dat Kwade vereenzelvig ik met duivels.
Ik ben benieuwd wie ik zal ontmoeten aan de ontbijttafel.
Ik verwacht aan de receptie duiveltjes te zien. Ik verwacht in het restaurant duiveltjes te
zien. Bokkenpoten. Hoorntjes.
Staarten. Drietanden. Jawel, ik heb een rijke verbeelding. Een verbeelding, die mij parten speelt. Een eerste reality check stelt mij
gerust. Mijn verbeelding verschilt
grondig van de realiteit. Ik zie enkel
lachende mensen. Vriendelijke
mensen. Mensen, die hun uiterste best
doen om het mij zo comfortabel mogelijk te maken. Klant is koning. In Iran blijkt het nog een gezegde te zijn
met enige waarde. Ik voel mij
welkom. Ik voel mij nu al verwend. Ik eet mijn ontbijt en besef wat
gesimplificeerde beeldvorming kan doen.
Wat gekleurde mindsetting kan doen.
Ik moet uitkijken. Alert
zijn. In dit land zal ik mijn oogkleppen
moeten afleggen. Ik zal de filters,
waarlangs het internationale nieuws tot mij komt, moeten omzeilen. Om rechtstreeks te ontvangen. Om rechtstreeks te oordelen.
We beginnen onze dag met geldzaken.
Het financiële moet eerst geregeld worden. We reizen doorheen Iran. Dan hebben we geld nodig. Rials.
We zouden naar een pinautomaat kunnen stappen. Om daar de nodige cash tot ons te nemen. In elk ander land zouden wij het zo
doen. Niet in Iran. Hier werkt het niet. Pinnen behoort niet tot de
mogelijkheden. Een wisselkantoor had een
andere mogelijkheid kunnen zijn. Helaas,
niet in Iran. Door een te hoge inflatie
wenst de regering een strikte controle te behouden over de aan te houden
wisselkoers. Wisselkantoren zijn om die
redenen gesloten. Dan maar naar het
onofficiële circuit met zijn straatwisselaars.
Om twee redenen wordt ons dat afgeraden.
Het zou een minder veilige en duurdere optie zijn. Bovendien houdt de politie een oogje in het
zeil en grijpt in bij deze illegale praktijken.
De enige optie die ons rest is geld omwisselen bij onze
reisbegeleider. Hij kan toveren. Hij wordt onze financiële fixer.
Wij hebben de rials op zak. Wij
wanen ons miljonairs. Maar dat is
slechts schijn. Zoals u weet, kan schijn
bedriegen. Een kleine valutagewijze
omzetting werkt ontnuchterend. Drie
miljoen rial is niet meer dan zestig euro.
We zullen dus met grote getallen werken.
We zullen alert moeten zijn in het uitgeven. Er zal moeten omgerekend worden. In die omrekening zullen wij bovendien
rekening moeten houden met nog een andere rekeneenheid. Om alles nog wat complexer te maken wordt er
niet enkel gerekend in rial. Soms wordt
gerekend in toman waarbij één toman staat voor tien rial. Zoals ik al zei, we zullen alert moeten
zijn. Want alles loopt door elkaar. Duidelijkheid bij aankoop zal voorop moeten
staan. Rial of toman? Het maakt een
verschil.
De financiële ‘zorgen’ zijn van de baan. Een andere zorg dient zich aan. Het regent.
Dat hadden we niet verwacht.
Reeds lang vóór het afreizen volgden we het Iraanse weerbericht. Enkel zon zou ons deel zijn. Zo werd het ons gezegd. Zo werd het voorspeld. De eerste dag wijkt reeds af van die
voorspelling. Het confronteert ons met
de ware betekenis van ‘voorspelling’.
Desondanks putten we troost uit die ene gedachte. Er wordt ons gezegd dat het in het noorden
van het land, tegen de grens met Azerbeidzjan, sneeuwt. Dan is de keuze snel gemaakt. Dan kiezen we voor de uitzonderlijke regen. Want dat wordt ons ook verteld. In deze periode regent het nooit. Of toch bijna nooit. Toeristen zullen jammeren over die
regen. Iraniërs juichen om die
regen. De één zijn dood is de ander zijn
brood. Regen? Voor de één een vloek. Voor de ander een zegen. Het is nooit anders geweest.
De regen zal ons niet tegenhouden.
Wij zijn op weg naar Ghom. Een
verplichte stop. Hier kunnen we niet om
heen. Het belang van deze stad kan
misschien afgemeten worden aan haar koosnaampje, Vaticaanstad van de
Islamitische Republiek. Dat kan
tellen. Die naam en faam heeft het
stadje vooral te danken aan de aanwezigheid van een mausoleum. In het heiligdom Hazrat-e Masumeh bevindt
zich het graf van Fatima Masumeh. Indien
u zou denken dat Fatima zo maar een vrouwtje was, kan ik u vertellen dat u op
een verkeerd denkspoor zit. Fatima is
niet zo maar een vrouwtje. Voor gewone
vrouwen worden geen heiligdommen gebouwd.
Verdere uitleg is dus op zijn plaats.
Fatima was de zus van Imam Reza, de achtste imam. Behoorlijk indrukwekkend als
visitekaartje. In die mate indrukwekkend
dat het de bouw van een heiligdom rechtvaardigt.
Terwijl de regen ons niet binnenhoudt, merken we toch enkele nadelen
aan dat verfoeilijke regenweer.
Vooreerst dooft de regen de schittering van de gouden koepel. Daardoor lijkt de koepel bijna
alledaags. De dofheid veegt de
uitzonderlijkheid weg. De commerciële
bedrijvigheid, zonder dewelke een heiligdom niet kan bestaan, lijkt door de
regen bijna weggeveegd. In reisgidsen
wordt onze aandacht gevraagd voor de kleurrijke winkeltjes aan het plein bij
het mausoleum. In die winkeltjes worden
allerlei kitscherige heiligheden verkocht.
Die winkeltjes liggen er nu verlaten bij. Nauwelijks geïnteresseerden. Ook binnen het heiligdom lijkt de interesse
wat weggedeemsterd. Regen blijkt
gelovigen binnen te houden. Wij stappen
een stil en rustig heiligdom binnen.
Dat binnenstappen is voor mannen heel wat makkelijker dan voor
vrouwen. Vrouwen en mannen moeten
gescheiden binnen. Waarbij de vrouwen
vooraf een vestimentaire controle dienen te ondergaan. Een hoofddoek is onvoldoende. Een manteau of lange mantel is
onvoldoende. Over dat alles moet nog een
chador. Dat is een gewaad dat het
volledige lichaam bedekt, met uitzondering van het gezicht. Dat kan een tikkeltje overdreven lijken. Toch wordt hierover niet onderhandeld. De chador is verplicht. Het transformeert de vrouwen naar waggelende
eenden. Sommige Iraniërs noemen de
vrouwen in chador zwarte kraaien. Dat
zijn nog eerder eerbare vergelijkingen.
Guy de Maupassant formuleert het wat scherper. Hij sprak over ‘de dood aan de wandel’.
Aan de ingang tot het heiligdom worden we verwelkomd door onze
gids. Hij is verbonden aan het heiligdom
en zal ons vergezellen bij de rondgang.
Het lijkt alsof deze gids een missie heeft. Wij komen uit Europa. Dat weet hij.
Hij weet dat in de westerse landen de islam al te vaak wordt vereenzelvigd
met terrorisme. Daarom wil hij vooraf
een duidelijk statement maken. Hij
veroordeelt het terrorisme. In bedekte
termen. We moeten tussen de regels
lezen. Dat doe ik. De terroristen verengen de islam. Dat zegt hij.
De islam moet niet verdelen. Wel
verenigen. Er is slechts één god. Een goede god. Er is slechts één wereld. Eén mooie wereld. Dat moeten we koesteren. Niet vernietigen. De islam heeft de kracht van public relations
ontdekt. Zo veel is zeker. Deze woorden waren niet bedoeld als voorzet
naar een debat. Zijn woorden vragen geen
wederwoord. Wij zwijgen. Wij beginnen aan onze rondleiding.
De gids heeft oog voor die ene neiging van de toerist. Die neiging om overal foto’s van te
nemen. Die toerist wil alles fotograferen. Om alles toch in goede banen te leiden,
vraagt hij eerst onze aandacht. Hij
geeft eerst een woordje uitleg over wat we zien. Dan biedt hij ons de gelegenheid tot het
fotografisch moment. Wij mogen alles
fotograferen. Of toch bijna alles. Zo weigert een militaire muziekkapel op de
foto te gaan. Muzikanten mogen niet op
de gevoelige plaat vastgelegd worden.
Blijkbaar maken zij deel uit van het militaire staatsgeheim. Over die militaire muziekkapellen mag niks
gelekt worden. Mag niks naar buiten gaan. Daarover wordt gewaakt. Eén van de muzikanten treedt naar voor en
maakt een afwijzend gebaar. Camera’s
worden opgeborgen. Wij zijn volgzame
zielen. Geen rebellen. Een andere moeilijke groep bij het
fotograferen zijn de vrouwen. Bij hen
ligt het ook moeilijk. Dat merken wij bij
de vrouweningang tot de gebedszaal. Een
wat oudere vrouw wil die fotograferende toeristen weg bij de ingang. Met een plumeau jaagt ze ons weg. Alsof we vervelend vuilnis zijn. Vuilnis, dat moet weggevaagd worden. Haar autoriteit wordt evenwel
ondermijnd. Niet door ons. Wij zouden niet durven. Wel door jongere, Iraanse vrouwen. Zij stappen naar ons toe. De oudere vrouw wordt zachtjes
verdrongen. Naar de achterste rijen
geduwd. Die jongere vrouwen willen op de
foto. Poseren gewillig. Gaan het gesprek aan met ons. Het verschil tussen een moderne en
conservatieve invulling van de islam kan niet beter geïllustreerd worden. Wij zijn getuige van dat spanningsveld.
Ons bezoek aan dit mausoleum had best wat langer kunnen duren. We hadden wat meer onze tijd kunnen
nemen. Maar het regent. Dan lopen we door. We lopen van de ene schuilplek naar de
andere. Open ruimtes worden
vermeden. We voelen niet de drang ons
doornat te laten regenen. In naam van
het geloof willen wij ons niet te nat maken.
Het moet niet te gek worden. We
stappen de bus op. Rijden door naar de
eindbestemming voor vandaag. Kashan.
Drie koningen, drie koningen, geef mij een nieuwe hoed, mijn oude is
versleten, mijn moeder mag het niet weten, mijn vader heeft het geld op de
rooster geteld. Dat liedje begin ik
spontaan te zingen bij het binnenrijden van Kashan. Niet luidop.
Mensen om mij heen zouden vreemd opkijken. Ik doe het stilletjes. Stilletjes zing ik dat liedje uit mijn
kinderjaren. Het kan u eigenaardig
lijken. Toch is het dat niet. Het valt te verklaren. Kashan zou de stad zijn van waaruit de Drie Wijzen
naar Bethlehem vertrokken. Zij volgden
de ster naar het stalletje van Bethlehem om daar getuige te zijn van de
geboorte van Jezus. Over de historische
waarde van dit verhaal kan gediscussieerd worden. Wel mag het als een bewijs beschouwd worden
van de naam en faam van deze stad op het moment dat dit verhaal neergeschreven
werd. Kashan moet toen voldoende aanzien
gehad hebben om het als oorsprong van de drie wijzen aan te merken.
Restanten van Melchior, Caspar en Balthasar vinden wij niet
terug. Wij ondernemen ook geen
poging. Gebrek aan tijd. Wij moeten ons focussen. Focussen op die dingen, die wij in deze stad
moeten zien. Zoals de moskee Masjed-e
Aqa Bozorg. Deze moskee uit de negentiende
eeuw wordt onze eerste halte in de stad.
Wij kunnen te voet. De moskee
ligt net bij ons hotel.
Deze moskee werd in de achttiende eeuw gebouwd ter ere van een
theoloog én jurist. In die tijden werden
juristen nog geëerd. Om hen te gedenken
werden moskeeën gebouwd. Dat is nu wel
even anders. Tussen advocaten en publiek
heerst nu vaak een niet te overbruggen afstand.
Een spanningsveld. In die dagen
was het anders. Het respect voor de man
moet buitengewoon groot geweest zijn.
Hij werd Grote Heer genoemd. Een
indrukwekkend troetelnaampje, dat Aqa Bozorg betekent in de plaatselijke taal. Een naam voor de moskee was dus snel
gevonden.
Het gedenkteken oogt sober.
Overdaad is afwezig. Dat zou een
bewuste keuze geweest zijn van de architect.
Hij wou de moskee laten opgaan in de omgeving. De woestijn moest de moskee als het ware
opslorpen. De architect lijkt in zijn
opzet geslaagd. Die keuze lijkt te
werken. Toch stoort die nagestreefde
soberheid niet. Integendeel. De moskee straalt een zekere elegantie uit. Het bouwwerk weet te overtuigen. Weet te charmeren. Less kan inderdaad more zijn.
Aan de moskee is een madrassa verbonden. De Koranschool werd geïntegreerd in het
lagere gedeelte van de binnenplaats.
Studenten kijken uit op een tuin met waterbekken. Ook een bewuste keuze? Ik zou het niet
weten. Wat ik wel weet, is dat studeren
vraagt om de nodige verstrooiing. Een
student kan niet continu in de boeken weggestopt zitten. Afleiding is nodig. Dat geeft de tuin. Het doet de gedachten even verzetten. Het prikkelt de fantasie. Die fantasie kan een mooie aanvulling zijn op
de studie. Theorie moet gemilderd worden
met wonderlijke fantasie.
Fantasie? Dat lijkt mij nochtans niet meteen verenigbaar met
madrassa’s. In de westerse wereld worden
deze scholen eerder gekoppeld aan terrorisme.
Die toonzetting lijkt standaard. Enige
nuance in deze beeldvorming kan aangewezen zijn. The New York Times publiceerde in 2007 dat
veel Koranscholen in Pakistan wel fundamentalisme verspreiden maar geen
terroristische vaardigheden onderwijzen.
In 2010 concludeerden de Nederlandse ministers voor Buitenlandse Zaken
en voor Ontwikkelingssamenwerking dat een kleine vier procent van de
schoolgaande jeugd in Pakistan onderwezen wordt in madrassa’s. In Afghanistan nemen dergelijke scholen
duidelijk toe. Zij geven uitsluitend
Koranonderwijs en trekken leerlingen van de staatsscholen weg. Activisten voor de vrouwenrechten vrezen dat
deze ontwikkeling kan leiden tot een toenemende inperking van de
vrouwenrechten.
Al die gedachten spelen door mijn hoofd. Ik wil die ventileren. Ik zoek wederwoord. Daarom stap ik naar onze lokale gids. Ik doe hem mijn verhaal. Ik vertel over die kritische geluiden in de
westerse wereld. In westerse
verslaggeving worden die scholen al te vaak weggezet als plekken van
indoctrinatie. Als een opstap naar
terrorisme. Mijn opmerkingen dat in het
Westen vaak wordt verwezen naar die strikt fundamentalistische invulling wordt
beantwoord met fronsende wenkbrauwen.
Hij lijkt mij niet te begrijpen.
Daarom herhaal ik nog even mijn vraag.
In andere woorden. Nu knippert
hij met de ogen. Een madrassa is gewoon
een school. Niets meer. Niets minder.
Dat zegt hij. Andere dingen
hoeven er niet achter gezocht te worden.
Ik heb het begrepen. Ik
zwijg. Eén ding heb ik geleerd. Ik moet het pad van de diplomatie
bewandelen. Ik moet mogelijke, kritische
bemerkingen inpakken. Zodanig verpakken
dat de stekels verborgen blijven.
Zodanig verpakken dat mogelijke kritiek toch een uitnodiging tot gesprek
kan zijn. Nochtans school in mijn vraag
geen beschuldiging. Eerder een drang
naar verduidelijking. Naar
opheldering. In mijn vraag school de wil
tot begrip. Ik zal duidelijker moeten
zijn.
Het geloof? Het kan een splijtzwam zijn. Winkelen niet. Dat verenigt.
Brengt mensen bij elkaar. Iedereen
doet het. Iedereen kan het. We gaan naar de bazaar van Kashan. Eén ding hebben we evenwel over het hoofd
gezien. We zijn te vroeg. De Iraanse siësta is nog aan de gang. Dan is er platte rust. Voor iedereen. Of toch bijna iedereen. Het leven valt stil. Dat merken we in de bazaar. We zijn alleen. Het mag ons niet verbazen. Alle winkels zijn gesloten. Die aparte en drukke sfeer, eigen aan bazaars,
is volledig afwezig. We moeten nog even
wachten.
Die wachttijd brengen we door in de karavanserai Khan-e Amin al Dowleh
Timche, gelegen in de bazaar. We kijken
naar een prachtig bewerkt koepelplafond.
Dat omhoog kijken doet ons dorst krijgen. Die kunnen we lessen aan het gezellige
theehuisje in de karavanserai. Het
theehuisje is onooglijk klein. Maar wat
een service. Wat een heerlijkheden. Dit huisje staat voor vijf sterren. Voor meer dan vijf sterren. Soms bepaalt de menukaart niet het aantal
sterren. Soms zijn het de ogen die het
aantal bepalen. Zoals nu wel degelijk
het geval is.
We keren terug naar het hotel.
Vol van nieuwe indrukken. Die
willen wij bij een rustige avond laten inwerken. Laten verwerken. Bij de receptie neem ik nog vlug even een
fotoboek ter hand. Een fotoboek over
Iran. Ik blader snel even door naar
Kashan. Ik bots op foto’s van het
badhuis Hammam-e Soltan Mir Ahmad. Onze
geplande rustpauze wordt geannuleerd. We
gaan opnieuw naar buiten. De
ontdekkingsreis gaat voort.
We betalen bij het badhuis drie euro voor een ticket. Slechts drie euro. Een te verwaarlozen bedrag als wij weten dat
dit badhuis wordt beschouwd als één van de mooiste Safavidische badhuizen. Het werd gebouwd in de zestiende eeuw. In de achttiende eeuw werd het na een
aardbeving gerenoveerd. Vierhonderd jaar
lang was dit badhuis in gebruik. Nu niet
meer. Jammer. Toch kunnen we nog binnen. Als bezoeker van het museum. Want dat is het badhuis nu. Nu hebben we enkel nog de herinnering aan de
eigenlijke functie.
We gaan het badhuis binnen en komen al snel tot het besluit dat dit
een pareltje is. Niet enkel het
eigenlijke badhuis met zijn aardewerktegels en muurschilderingen. De pracht strekt zich uit tot buiten. Tot de omgeving. Dat merken we als we het dak opstappen. Het dak biedt een prachtige uitkijk op de
omgeving. Op de nabijgelegen
huizen. Op de windtorens. Met de vallende avond heerst er op dat dak
een heerlijk sfeertje. Hier snuif ik de
geur op van duizend en één nacht. Plots
begrijp ik Kader Abdolah. Ik kijk en
begrijp zijn verhalen. Het is alsof de
auteur mij een bemoedigend klopje op de schouder geeft. Ik kijk uit over de omgeving. Hier, op dit dak, besef ik dat het een
fantastische reis zal worden. Met die
heerlijke geruststelling kan ik gaan slapen.
Mijn reisverhaal Iran. Dag 3: Kashan – Abyaneh. Te lezen op dinsdag 18/09/2018.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten