maandag 13 oktober 2014

Pleidooi voor een eerlijke politiek. Op vraag van Ivan De Vadder.

Beste politica,
Beste politicus,
 
Ik moet u feliciteren.  U hebt datgene gedaan wat velen voor onmogelijk hielden.  U hebt uw ‘mission impossible’ tot een goed einde gebracht.  Alleen dat al verdient applaus.  U hebt België behoed voor de ondergang.  U hebt de door velen reeds lang aangekondigde begrafenis toch weer heel eventjes uitgesteld.  Toch weer heel eventjes voor ons uitgeschoven.  De koffietafel wordt verdaagd.  Voor onbepaalde tijd geannuleerd.
 
Het regeerakkoord is geschreven.  Voor elk wat wils.  Elke regeringspartij zal zijn verworvenheden in het bereikte akkoord benadrukken.  Die verworvenheden zal elke partij als haar overwinning presenteren.  De programmapunten, die elke partij in het streven naar een compromis heeft moeten laten vallen, zullen omschreven worden als collateral damage.  Een pure noodzaak om een eerbaar en verdedigbaar compromis uit de brand te slepen.  Voor het volk.  Voor de werknemer.  Voor de werkgever.  Voor het land.  Want dat is wat elke regeringspartij ons met de hand op het hart zal verzekeren: wij, de kiezers, hebben gewonnen.  Wij zijn de grootste winnaar in het recent gesloten regeerakkoord.  U hebt het niet voor uw eigen persoontje gedaan.  U hebt het voor ons gedaan.  Dat altruïsme siert u.
 
Vele maatregelen worden aangekondigd.  Maatregelen die een begrotingsevenwicht en een sterke banengroei mogelijk moeten maken.  Daarop wordt alles ingezet.  Op die dubbele doelstelling wordt voornamelijk gefocust.  Daarover zal heel wat gepalaverd worden.  Voor de een zal het te weinig zijn.  Voor de ander zal het te veel zijn.  De een zal het bestrijden.  De ander zal het verdedigen.  Die discussie zal blijvend gevoerd worden.  Zal nooit gaan liggen.  Dat kan ik u nu al op een blaadje geven.
 
Welke houding ik zal aannemen? Ik leun een beetje achteruit.  Ik kijk het een beetje af.  Van in den beginne schreeuwen, lijkt mij een beetje te voorbarig.  Ik wil wikken en wegen.  Daartoe moet ik voldoende informatie tot mij nemen.  Die informatie heb ik nog niet.  Of toch nog te weinig.  Roepen zal ik niet doen.  Of toch niet meteen.  Ik zal voorlopig nog niet met de vuisten op tafel slaan.  Maar ik ben alert.  Ik blijf scherp.  Ik volg en ik lees.
 
Waarom dan dit stukje? Als ik beslis voorlopig aan de kant te blijven, waarom dan geen volledig stilzwijgen? Waarom dan toch al een schot voor de boeg? Zopas las ik het boek van Ivan De Vadder: Pleidooi voor een eerlijke politiek.  Aan het eind van het boek vraagt hij aan de alarmbel te trekken.  Hij vraagt dat niet enkel aan de politici.  Hij vraagt het aan elke lezer.  Elke lezer moet aan de alarmbel trekken.  Vanuit een bezorgdheid om onze democratie.  Dat is wat ik doe.
 
Is ons democratisch systeem dan in gevaar? Stevenen wij af op een democratisch bankroet? Neen, zo slecht is het niet gesteld met ons landje.  Maar toch stellen zich enkele problemen, die om een oplossing vragen.  Toch zijn er enkele foutjes of fouten, die op ons democratisch systeem drukken.  Foutjes, die via een bescheiden chirurgische ingreep kunnen weggezuiverd worden.  Slechts een kleine inspanning om onze democratie toch weer wat gezonder te maken.  Gezonder en transparanter.
 
De afschaffing van de opkomstplicht.  Geen stemplicht maar stemrecht.  Lange tijd heb ik voor het behoud van de stemplicht gepleit.  Nu ben ik hiervan niet meer zo zeker.  Lange tijd dacht ik dat mensen verplicht moesten worden hun stem uit te brengen.  Dat zij niet mochten verzaken aan hun democratische plicht.  De werkelijkheid geeft mij ongelijk.  Bij de verkiezingen van 2009 komt bijna één op de tien kiezers niet opdagen.  Zij blijven gewoon thuis.  Iets meer dan zes procent stemt bij diezelfde verkiezingen blanco of ongeldig.  Zelfs een stemplicht doet bijna één op de zes stemgerechtigden niet meestemmen.  Waarom dan nog behouden? Laten wij die plicht veranderen in een recht.  De overheid en de politieke partijen zullen in die verandering hun rol moeten wijzigen.  Zij zullen moeten werven.  Zij zullen moeten overtuigen toch naar de stembus te komen.  Om toch die simpele, democratische bijdrage te leveren.  Het zal het karakter van het debat veranderen.  Dat gewijzigde karakter kan ons democratische systeem verhelderen.  Verduidelijken.
 
Schaf de opvolgers af.  Kiezers lijken nauwelijks nog te weten wie zij naar de parlementen afvaardigen.  De keuze van de kiezer neemt af, de grip van de partij neemt toe.  Bij de verkiezingen hebben te veel kandidaten een dubbel hoedje op.  Zij zetelen in het federale parlement en nemen deel aan de Vlaamse verkiezingen.  Om dan na de verkiezingen gewoon te verzaken aan het Vlaamse zitje en terug te keren naar het federale parlement.  Of zij zetelen in het Vlaamse parlement en nemen deel aan de federale verkiezingen.  Deze stoelendans is niet netjes.  Bij de verkiezingen lijkt het niet meer te draaien om de kandidaten.  Enkel de macht van de partijen doet er nog toe.  Wie wordt de grootste? Wie wordt de machtigste? De inhoud van de kandidaten doet er nauwelijks nog toe.  Het belang van dossierkennis verwatert.  Dossiervreters lijken plots niet wervend genoeg.  Stemmenkanonnen, hippe jongens en meisjes, nemen het over.  Stemmenkanonnen die door partijen als simpele pionnen worden verschoven van het ene niveau naar het andere en weer terug.  Steeds maar weer.  Opnieuw en opnieuw.  In het zog van die stemmenkanonnen doen onbeduidende opvolgers hun intrede in de parlementen.  Opvolgers, waarover de kiezers nauwelijks enige zeggenschap hebben.  Opvolgers, door partijen aangeduid in een vooraf gechoreografeerde stoelendans.  Maak het democratische spel opnieuw helder.  Laat elke kandidaat zetelen in dat parlement, waarvoor hij het laatst verkozen werd.  Geen terugkeer meer naar een vorig parlement.  Geen terugkeer meer naar een vorig postje.  Schuif die opvolgers aan de kant.  Laten wij het doen zoals bij de gemeenteraadsverkiezingen.  De eerste opvolger is dan de eerste niet-gekozen kandidaat met het meeste aantal stemmen.  De stem van de kiezer krijgt dan opnieuw waarde.  De grip van de partij wordt zo opnieuw een beetje minder.
 
Maak één federale kieskring.  Laat een aantal politici zich verkiezen in heel België.  Dat heeft een aantal voordelen.  Het argument ‘één land, twee democratieën’ verliest op die manier aan wervende kracht.  Partijen uit de beide landsdelen leren elkaar opnieuw kennen.  Omdat zij daartoe min of meer gedwongen worden.  Zij dienen hun programma over het hele land te verdedigen.  Zij dienen hun gevoerde beleid over het hele land te verdedigen.  Niet enkel in Vlaanderen.  Niet enkel in Wallonië.  Het gevoerde beleid door een federale regeringsploeg en zijn verschillende ministers moet over het hele land kunnen gehonoreerd worden.  Federale ministers moeten door het hele land kunnen beoordeeld worden.  Zij moeten kunnen beloond of afgestraft worden.  Juist omdat hun genomen maatregelen voor het hele land gelden.  Zowel voor de Vlamingen als de Walen.  Hun beleid maakt geen onderscheid.  De stem van de kiezer zou dat ook niet mogen doen.
 
Ik heb het boek van Ivan De Vadder gelezen.  Met deze brief kom ik tegemoet aan zijn vraag.  Met deze brief trek ik aan de alarmbel, zoals door hem gevraagd.  Hij suggereert in zijn boek nog meerdere dingen.  Hij pleit voor de afschaffing van de senaat.  Hij pleit voor een onafhankelijke commissie van academici, sociale partners en oud-parlementsleden, die beslissen over de wedde en de vergoedingen van de parlementsleden.  Hij vraagt na te denken over de noodzakelijkheid van samenvallende verkiezingen.  Over het al dan niet invoeren van een meerderheidsstelsel, naar analogie met het Verenigd Koninkrijk.
 
Ik heb mij beperkt tot drie puntjes uit zijn boek.  Drie puntjes waarvan de invoering gemakkelijk kan gebeuren.  Alle partijen hebben hierover in het verleden al uitspraken gedaan.  Uitspraken waaruit een zekere overeenstemming spreekt.  Uitspraken die een compromis zeker haalbaar moeten maken.  Ik vraag u, maak er werk van.  Een grotere helderheid zal het gevolg zijn.  Ons democratisch systeem zal er wel bij varen.

Met vriendelijke groeten.

vrijdag 3 oktober 2014

Mooie liedjes: Hozier en Ryan Adams.

Een kort stukje.  Geen lange uitweidingen.  Geen lange bespiegelingen.  Gewoon heel kort.  Kort en bondig.  Als bewijs dat ik het kan.  Twee nieuwe albums wil ik u aanreiken.  Doorgeven.  Het titelloze debuutalbum van Hozier en het nieuwste album van Ryan Adams.  Dat is alles.  Meer niet.  Enkel dat.  Hop, hop, nu naar de platenboer.  Sluit die computer af en spoed u.  Volgt er nog iets? Neen, dit is alles.  Ik had het gezegd.  Ik had het beloofd.  Bondigheid, daarin zou dit stukje uitblinken.  Ik rond af.  Ik sluit af.
 
Links:
 
 
 

woensdag 1 oktober 2014

Wat met cultuur? Bedenkingen van een bezorgd cultuurconsument.

Ik zou het kunnen hebben over de verdubbeling van de zorgverzekering.  Van vijfentwintig naar vijftig euro.  Ik zou het kunnen hebben over de kinderbijslag.  Deze bijslag wordt niet geïndexeerd.  Ik zou het kunnen hebben over de kinderopvang.  Deze wordt niet goedkoper, wat had u gedacht.  Deze opvang wordt duurder.  Ik zou het kunnen hebben over het inschrijvingsgeld aan de universiteit.  De hoogte van het bedrag is nog niet gekend maar wel staat vast dat het inschrijvingsgeld met bijna vierhonderd euro de hoogte ingaat.  Ik zou het kunnen hebben over de gezinsbijdrage in de sanering van het afvalwater.  Over de hervorming van de woonbonus.  Over het stopzetten van gratis stroom en water.  Over het stopzetten van het gratis-beleid bij De Lijn.  Over al die dingen, die de kracht van de verandering moeten symboliseren, zou ik het kunnen hebben.  Maar dat doe ik niet.  Heel bewust.  Want indien ik het toch zou doen, zou ik heel waarschijnlijk uitgescholden worden voor calimero.  Want dat is wat gebeurt als u meent enige kritiek te willen formuleren op de genomen maatregelen.  Dat mochten de verdedigers van de culturele verenigingen ervaren toen zij enige kritische bemerkingen uitten op de aangekondigde besparingen door hun voogdijminister Sven Gatz.
 
Ik wil die verwijten vermijden.  Ik wil vermijden dat men mij zou beschuldigen een eigen invulling te geven aan die ene hit van Helmut Lotti: waarom ik en niet een ander.  Daarom wil ik een pleidooi houden voor de culturele sector.  Zodat mij geen egoïstische motieven kunnen aangewreven worden.  Ik moet bekennen, helemaal neutraal ben ik niet.  Ik durf wel eens naar een concert te gaan.  Ik durf wel eens naar het theater te gaan.  Heel af en toe durf ik wel eens naar de cinema te gaan.  Op die manier ben ik betrokken maar die betrokkenheid mag men niet verwarren met eigenbelang.  Ik preek niet voor eigen kerk.  Wel preek ik voor een kerk, die mij zeer genegen is.
 
Alvorens mijn betoog te starten, wil ik even iets kwijt.  In al die besparingen meen ik een zeker patroon te kunnen ontwarren.  Het lijkt wel alsof bedrijven en werkgevers worden gespaard.  De reacties van verschillende werkgeversorganisaties lijken dit vermoeden te bevestigen.  VOKA geeft aan dat de nieuwe Vlaamse regering een juiste koers vaart.  Het Neutraal Syndicaat voor Zelfstandigen was unaniem lovend en Agoria had lof voor de moed te durven kiezen voor de Vlaamse ondernemingen.  Niet één woord van kritiek.  Enkel lof.  Dat lijkt het beeld te bevestigen alsof de bevolking door de nieuwe regering wordt beschouwd als een belangrijke lastenpost.  Het geld dat naar familie en verenigingsleven gaat, wordt als een last gezien.  Die last moet ingeperkt worden.
 
Eén van die lasten zijn de cultuursubsidies.  Terwijl niemand ook maar enige bemerking heeft over de vele gunstmaatregelen, gericht aan de bedrijven, lijkt iedereen wel een mening te hebben over de cultuursubsidies.  Dat ene woordje ‘subsidies’ lijkt te werken als een rode lap op een stier.  Cultuursubsidies zouden niet mogen.  Volledig onterecht, dat zijn die subsidies.  Dat lijkt veelal de teneur te zijn.  Terwijl de noodzakelijkheid van cultuursubsidies zwaar wordt betwist, lijkt iedereen weinig of geen problemen te hebben met subsidies aan bedrijven.  Maar dat is misschien eigen aan de aard van de taal.  Geldstromen naar cultuurhuizen worden subsidies genoemd.  Geldstromen naar bedrijven worden investeringen genoemd.  Daarin schuilt het verschil.  Niemand kan investeringen toch gaan betwisten? Investeringen lijken een rechtmatige claim.  Want bedrijven zijn de motor van de economie, toch?
 
Dat taalspelletje lijkt mij te doorzichtig.  Net als bedrijven stelt de culturele sector mensen te werk.  Wij hebben de acteurs.  De regisseurs.  De choreografen.  Wij hebben de decorbouwers.  De kleedsters.  De kostuumontwerpers.  Wij hebben de geluidstechnici.  De lichttechnici.  Wij hebben de administratieve omkadering.  Net als bedrijven creëren de verschillende spelers binnen de culturele sector een meerwaarde.  Die meerwaarde is niet altijd meetbaar maar is wel reëel.  Cultuurhuizen zijn labo’s, ideeënfabrieken.  Zij dagen uit.  Dwingen ons tot nieuwe invalshoeken.  Zij lanceren nieuwe, confronterende ideeën.  Zij zetten nieuwe denkrichtingen uit.  Zij vragen ons onze plaats in de maatschappij kritisch te bekijken.  Cultuur voedt het maatschappelijke debat.  Zij geeft vorm aan het spel van de democratie.  Jawel, die meerwaarde kunnen wij onderbrengen in de rubriek onderzoek en ontwikkeling.  Wil de Vlaamse regering niet bijkomend investeren in die domeinen? Ik dacht het wel.
 
Iedereen binnen die culturele sector zouden potverteerders zijn.  Zij zouden die subsidies door ramen en deuren gooien.  Zonder de noodzaak enige verantwoording te moeten afleggen.  Maar dat is niet zo.  Een verkeerde perceptie, dat is het.  Tegenover die subsidies staan bepaalde verplichtingen.  Ik denk bijvoorbeeld aan de hele problematiek rond participatie.  Van de cultuurhuizen wordt gevraagd zich te richten tot bepaalde doelgroepen.  Om die te hoge instapdrempel te slechten.  Dat is slechts één van de vele verplichtingen.  Verplichtingen, die getoetst worden op hun realisatie.  Maar dat is niet alles.  Cultuurhuizen vragen niet enkel geld.  Het is geen eenrichtingsverkeer.  Vanuit de cultuursector keert ook geld terug naar de overheid.  In De Morgen maakt Marc Ruyters, hoofdredacteur van het kunsttijdschrift H Art, een rekensommetje.  In ruil voor 70.000 euro keert 200.000 euro terug naar de overheid.  Er is meer.  Veel meer.  Een studie van het Vlaams Theater Instituut toont aan dat tegenover een totale subsidie van 90 miljoen euro een totale opbrengst van 230 miljoen voor de overheid staat.
 
Cultuursubsidies zijn geen blanco cheque.  Er worden voorwaarden gesteld.  Er is een return on investment.  Welke voorwaarden worden gesteld aan bedrijfssubsidies? Wat staat tegenover het bedrag van 1,4 miljard euro aan bedrijfssubsidies? 
 
Bedrijven lijken ongemoeid te blijven.  In de inkomsten van de vele cultuurhuizen wordt zwaar gesneden.  Van de cultuurhuizen wordt verwacht dat zij tot 7,5 % moeten besparen.  Daarbovenop komt het schrappen van de RSZ-korting voor de kunstenaars.  Ten gevolge van een hertekening van de bevoegdheden van de provincies dreigen deze huizen ook het provinciale geld bestemd voor cultuur te verliezen.  Tot slot lijken ook steden en gemeenten in hun besparingsdrift de toelagen te verlagen.  Al die ingrepen zijn een hele boterham.  
 
Ik weet het, u zal zeggen dat in deze economisch moeilijke tijden iedereen zijn steentje moet bijdragen.  Dat is ook zo.  Ik zal het niet ontkennen.  Maar die bijdrage moet proportioneel zijn.  Die bijdrage moet iedereen omvatten.  Zonder enige uitzondering.  Dat is nu niet zo.  Bedrijven krijgen een vrijgeleide.  Zij mogen hun handjes blijvend openhouden.  Geld blijft stromen naar die bedrijven.  Besparingen of inleveringen? Neen, niet voor hen.
 
Die enige uitzondering kadert binnen het allesoverheersende denkkader dat de economie de motor is van elke vooruitgang.  Paul Dujardin en Peter De Caluwe stellen terecht dat dit een foute bewering is.  Volgens hen steunt een samenleving op cultuur, onderwijs en gezondheidszorg.  Op deze sokkel wordt de economie opgebouwd, niet omgekeerd.  Die maatschappelijke fundamenten vragen een constante bezorgdheid.  Vragen een constante ondersteuning.
 
In de sport wordt telkens weer getracht op de vele sportmanifestaties medailles te winnen.  Goud, zilver of brons, dat is telkens weer het streefdoel.  Daartoe investeert de overheid in opleiding.  In begeleiding.  In faciliteiten.  Met dat ene doel voor ogen een landgenoot op dat hoogste ereschavot te kunnen plaatsen.  In de culturele sector hebben wij vele gouden medailles.  Wij hebben Les Ballets C de la B.  Wij hebben Rosas.  Wij hebben 2ManyDJs.  Wij hebben Deus.  Wij hebben Sidi Larbi Cherkaoui.  Wij hebben Jan Fabre.  Wij hebben Luc Tuymans.  Buiten die gevestigde namen staan nog vele andere namen te dringen om door te breken op internationale podia.  Nu zouden wij kunnen denken dat die gouden medailles gekoesterd worden.  Dat zij op hun juiste waarde geschat worden.  Maar dat is het niet.  Integendeel.  Er wordt zwaar ingehakt op die instellingen met faam.
 
Een zwaktebod, zo durf ik het beleid te omschrijven.  Geen durf, geen lef.  Geen begeestering.  Zelfs in economisch moeilijke tijden moet een innoverend beleid een uitdaging zijn.  Een crisis mag geen excuus zijn maar moet een inspiratie zijn.  De kracht van verandering? Ik dacht het niet.  Verandering verzandt in aloude, reeds beproefde recepten.

maandag 29 september 2014

Uitgelezen: De vlucht. Brief aan Jesus Carrasco.

Beste Jesús,
 
Een brief vraagt om een inleiding.  In een korte intro wordt van de briefschrijver verwacht zich even voor te stellen.  De schrijver moet niet enkel vertellen wie hij is.  Neen, de reden tot het schrijven van een brief moet tevens in die intro vervat zitten.  Die intro moet het voor de ontvanger van de brief gemakkelijker maken alles te kaderen.  Dat kaderen is noodzakelijk voor een goed begrip van het vervolg van de brief.  Een goed begrip, dat is belangrijk.  Want misverstanden moeten vermeden worden.  Heldere communicatie, dat moet steeds weer nagestreefd worden.
 
Ik ken die regeltjes.  De kunst van het briefschrijven is mij niet vreemd.  Ik heb het vele keren gedaan.  Telkens volgens het mij aangeleerde stramien.  Ik ben een volgzame jongen.  Wat mij aangeleerd wordt, zet ik om in de praktijk.  Van theorie naar praktijk, die vertaling lukte wonderwel.
 
Ik heb mij verdiept in de wetenschap van het briefschrijven.  Ik heb de kennis.  Toch zal ik in deze brief verzaken aan alle opgelegde verplichtingen.  Ik zal mij wegdraaien van die eeuwenoude conventies.  Jawel, ik ben een volgzame jongen.  Maar heel af en toe heb ik dat eigen willetje.  U hoeft het niet persoonlijk op te vatten.  Dat is het geenszins niet.  U moet het beschouwen als een eerbetoon.  Inderdaad, ik volg uw voorbeeld.
 
Zopas las ik uw debuutroman De Vlucht.  In dat boek viel ik onmiddellijk in het verhaal.  Onmiddellijk zat ik te schuilen bij uw hoofdfiguur.  Vooraf geen kennismaking met die jongen.  Geen korte situatieschets.  Geen enkele inleiding zoals bij het briefschrijven verwacht wordt.  Niks van dat alles.  Van bij die eerste bladzijde was ik mee op de vlucht.  Waarvan ik vluchtte wist ik niet.  Waarheen ik vluchtte wist ik evenmin.  Of de vlucht zou lukken was een open vraag.  Al die vragen duwden mij verder doorheen het boek.  Want ik zocht antwoorden op al die vragen.  Ik wou weten wat er was gebeurd vóór die vlucht.  Ik wou weten wie die jongen tot een vlucht uit het dorp had gedwongen.  Het moest zwaarwichtig zijn.  Dat besefte ik.  Jongens lopen niet zomaar weg.  Ik wou weten of de vlucht succesvol zou zijn.  Want dat wenste ik.  Dat hoopte ik.  Dat verdiende die jongen.  Na die vele moeilijkheden had die jongen recht op een mooi en onbezorgd leven.  Net zoals iedereen dat recht heeft.
 
Ik raasde doorheen het boek.  Ik stormde doorheen het boek.  Op weg naar het einde.  Naar de ontknoping.  Lezen en stormen, het gaat niet samen.  Lezen moet in alle rust gebeuren.  Lezen is een bewuste en zelfgekozen halte in het hectische leven.  Met een boek lijken wij de tijd heel even stil te zetten.  Stormen en razen horen daar niet bij.  Het doet afbreuk aan het lezen.  Ik erken mijn schuld.  Maar ik meen verzachtende omstandigheden te mogen pleiten.  Uw boek maakt traagheid onmogelijk.  Het verhaal doet mij in een sneltreinvaart de pagina’s omslaan.  Omdat ik meen via die haast de mogelijke gevaren op de vlucht te kunnen afwenden.  Omdat ik meen dat ik op die manier de jongen kan behoeden.  Dat hij sneller veiliger oorden zal bereiken.
 
U zou kunnen denken dat ik bij dat stormend lezen blind bleef.  Dat mijn focus op het verhaal mij ongevoelig maakte voor andere prikkels.  Dat was niet zo.  Bij het lezen proefde ik van uw taal.  Een mooie taal.  Een poëtische taal.  Uw taal maakte in mijn hoofd de door u gecreëerde landschappen tastbaar.  In mijn hoofd zag ik wat de jongen zag.  Een dor, droog landschap.  Verlaten dorpen.  Ik voelde de eenzaamheid.  Ik voelde de hardheid van het bestaan.  Ik voelde de hete zonnestralen.
 
Na enkele dagen sloeg ik uw boek definitief dicht.  De laatste bladzijde had ik gelezen.  Ik wist niet alle antwoorden.  Wel had ik vele vermoedens.  Maar tussen al die vermoedens had ik één duidelijk antwoord.  Een antwoord, waarover geen twijfel bestond.  Bij het eind van het boek stelt de lezer zich telkens weer die ene vraag.  Een korte vraag.  Was het een goed boek? Dat is die ene, korte vraag waarmee de lezer geconfronteerd wordt.  Heel vaak is het antwoord dubbel.  Maar deze keer is het antwoord eenduidig.  Ja, dit is een goed boek.  Ja, dit boek moet gelezen worden.  Geen voorbehoud.  Geen enkele twijfel.  Ja, ja, ja, ja, …
 
Ik wens u het allerbeste.  Ik wens u veel inspiratie voor het volgende boek.  Laat mij daar nog het volgende aan toevoegen.  Ter afronding.  Een inleiding is niet noodzakelijk.  Dat mag u gerust achterwege laten.  In uw debuut hebt u bewezen dat het kan.  Dat het mag. 

Met vriendelijke groeten.

vrijdag 26 september 2014

Front. Gezien in NTG.

Terwijl de Kamercommissie Defensie en Buitenlandse Zaken woensdag het licht op groen zette om F-16’s in te zetten tegen het IS in Irak, ging ik diezelfde avond naar de theatervoorstelling Front in het Gentse NTG.  Terwijl ministers en politici zichzelf op de borst klopten dat dit de enige en juiste beslissing was, keek ik vanuit mijn comfortabele zitje terug naar de Eerste Wereldoorlog.  Naar die Groote Oorlog.
 
Woensdagavond stond ik in de IJzervlakte.  In die vlakte waar de loopgraven van de strijdende partijen elkaar passeerden op soms slechts enkele meters.  Ik vatte post in de loopgraven.  Ik schuilde in de bunkers.  Ik dwaalde doorheen het Niemandsland.  Ik ging langs bij de achterblijvers.  Als een geest stond ik bij en naast die vele personages.  Onmachtig om in te grijpen.  Onmachtig om ook maar enigszins te helpen.
 
Wat ik zag was waanzin.  Want dat is wat oorlog is.  Oorlog is volstrekte waanzin.  Dat zag ik woensdagavond.  Ik zag bange jongens.  Zowel aan de zijde van de geallieerden als aan de zijde van de Duitsers.  Helden bestaan niet.  Heldenverhalen worden ons aangepraat.  In werkelijkheid sidderen en beven die soldaten.  Zij strijden.  Niet met de overtuiging de vijand te doden.  Wel met de vaste wil zichzelf te verdedigen.  Zij schieten om zichzelf in leven te houden.  Puur lijfsbehoud is wat hen drijft.  Zij denken niet aan winnen.  Zij denken niet aan verliezen.  Terwijl zij ineen duiken bij de opeenvolgende granaatinslagen, denken zij niet aan trouw aan het Vaderland.  Terwijl zij vooruit stormen en vastlopen op dodelijk mitrailleurvuur, denken zij niet aan de eer van het Vaderland.  Zij denken enkel aan overleven.  Zij hopen niet meer.  Zij geloven niet meer.  Dat hebben zij opgegeven.  De volgende dag bestaat niet.  Enkel het moment, waarin zij staan, bestaat.  Toeval, dat is het enige waarin zij geloven.  Want toeval bepaalt welke richting de kogel uitgaat.  Toeval bepaalt wie wordt neergemaaid.  Wie wordt geslachtofferd.  Toeval wikt en beschikt.  Geen enkel verweer is mogelijk.
 
Troost? Nauwelijks of niet.  Troost zoeken zij bij strijdmakkers.  Want zij zijn tot elkaar veroordeeld.  Veroordeeld tot hetzelfde lot.  Troost zoeken zij in brieven.  In dromen.  Goed wetende dat die dromen gevaarlijk zijn want bij het realiseren van die dromen kunnen zware vraagtekens geplaatst worden ten gevolge van de omstandigheden.  Troost zoeken zij bij hoertjes.  Achter het front vallen zij in betaalde armen van begrip.  De wereld aan het front, een hel.  Zo kan en wil ik het heel kort samenvatten.
 
De toonzetting is sober.  De acteurs getuigen.  Zij spelen niet.  Of nauwelijks.  De acteurs citeren.  Uit de romans Im Westen nichts Neues en Le Feu.  Voor hun woorden graven zij in correspondentie.  Van en met het thuisfront.  Zij vallen terug op krantenknipsels.  Uit al die bronnen halen zij hun woorden.  Simpele woorden.  Niks verhullende woorden.  Om zo het contrast met de rauwe werkelijkheid nog extra te benadrukken.  Die woorden gooien u de werkelijkheid koud in het gezicht.  Als harde vuistslagen komen zij aan.
 
Maar het zijn niet enkel de woorden, die de vervreemding in de hand werken.  Er is ook de muziek.  Als een soundtrack bij het frontgeweld.  Niet melodieus.  Wel chaotisch neurotisch.  Geen vrolijke deuntjes.  Wel harde donderslagen.  Als begeleiding bij het geweervuur.  Bij het kanongebulder.  Er zijn die vreemde danspasjes.  Er zijn die foto’s.  Er zijn die bewegende beelden.  Er is die constante mist op de achtergrond.  Als dreiging drijft die nevel over het slagveld.  Stilte kan benauwend werken.  Want vaak is het de aanloop naar de volgende stormloop.  De volgende aanval.  Die stille nevel is bedreigend.  Geen uitnodiging om even achterover te leunen.  Constante alertheid, dat wordt gevraagd.  Geëist.
 
Front vertelt het verhaal van de soldaat aan het front.  Als uitgangspunt wordt de Eerste Wereldoorlog genomen.  Maar het gaat ruimer.  Het doet ons stilstaan bij oorlog.  Bij alle oorlogen.  Gevochten en nog te vechten oorlogen.  Op die manier wordt het een pamflet.  Een pacifistisch pamflet.  Een oproep tegen oorlog.
 
Woensdag keurde de Kamercommissie het zenden van F-16’s naar Irak goed.  Heel even weet ik het niet meer.  Na Front twijfel ik.  Is oorlog de oplossing? Tijdelijk misschien wel.  Maar op de lange termijn.  Ik weet het niet.  Regeringen winnen.  Regeringen verliezen.  Maar het is altijd de soldaat, die verliest.  Bij beide partijen.
 
Front schudt u wakker.  Schudt mij wakker.  Dit is een voorstelling, die moet gezien worden.  Ga dat zien, dat is mijn besluit.

Link:
Trailer Front – NTG.

woensdag 24 september 2014

Van Overpoortstraat naar Brabantdam. Brief aan Filip Watteeuw en het Gentse stadsbestuur.

Beste Filip,
Beste burgemeester en schepenen,
Beste gemeenteraadsleden,
 
Ik weet het.  Dit is niet het beste moment om te komen aandragen met voorstellen om de verkeersinrichting anders te oriënteren.  Gent slibt dicht.  Gent zit vast.  Wegenwerken maken het onmogelijk vlotjes het Gentse centrum te bereiken.  Toch tijdens de spits.  Bumperend voortsjokken is onvermijdelijk.  Kwade geesten durven in deze filetijden uw partij te beschuldigen van een bewuste strategie.  Zij verdenken uw partij ervan via deze strategie de wagen uit het centrum weg te duwen.  Laat mij duidelijk zijn, ik ben niet één van die kwade geesten.  Ik heb het goed voor met uw partij.  Dit wordt dus geen haatbrief.  Geen dreigbrief.  Neen, in deze brief wil ik u een vraag stellen.  Een voorstel doen.  Jawel, het debat kan ook beschaafd en geciviliseerd.
 
Perfectie bestaat niet.  Dat wordt ons telkens weer meegegeven.  Als troost.  Ondanks die troostende woorden trachten wij die perfectie in ons dagelijkse bestaan toch steeds weer na te jagen.  Dat streven naar het perfecte mis ik een beetje in de Overpoortstraat.  Er was een begin.  De aanzet werd gegeven met de herinrichting van het Sint-Pietersplein.  Met die herinrichting veranderde die open parking in één van de mooiste pleinen in Gent.  Dat mag ik bijna dagelijks ervaren als ik met de fiets langs dit plein passeer.  Hier proef ik vrijheid.  Openheid.  Hier zie ik jeugd.  Toekomst.  Altijd weer een warme gewaarwording.  Met het nieuwe Kramersplein ging het verder de goede kant uit.  Met die twee ingrepen dacht ik dat de eigenlijke aanpak van de Overpoortstraat het logische vervolg zou worden.  Dat werd het niet.  Jammer.
 
Die aanpak is nochtans noodzakelijk.  Want laten wij wel wezen, het imago van die studentenstraat is niet echt schitterend.  Vechtpartijen, drugs en diefstal.  Dat lijkt nog de enige mogelijkheid voor de straat om in het nieuws te komen.  Het moet anders.  De Overpoortstraat moet dringend aan de plastische chirurgie.  Ik heb een ideetje.  Dat wil ik u niet onthouden.  Burgerparticipatie heet dat dan.  Ik doe een poging.  Een bescheiden poging om mijn steentje bij te dragen in uw streven naar perfectie.
 
Maak van die Overpoortstraat een voetgangerszone.  Ban die wagen.  Geen straat meer, wel één groot voetpad.  Van de Heuvelpoort tot het Kramersplein, één gezellige kinderkopjesrijke straat.  Op die manier kan die straat zijn eigenlijke functie ten volle uitoefenen.  Deze straat is een uitgaansstraat.  Hier wordt gefeest.  Uitbundig gefeest.  Auto’s horen niet thuis in dat feestgedruis.  Café’s kunnen een terrasje uitzetten.  Een terrasje waarop rustig een aperitiefje kan genomen worden.  Waarop dronken hoofden eventjes languit kunnen bekomen.  Eén groot terras.  Met plaats voor voetgangers en fietsers, dat spreekt voor zich.  Op die manier zou de geest van open vrijheid, die op het Sint-Pietersplein heerst, doorgetrokken worden.  De Overpoortstraat zou ruimer worden.  Frisser.  Hipper.
 
Maar die eenvoudige ingreep volstaat niet.  Het zou nog veel beter kunnen.  Want het is niet enkel die straat die grauwte uitademt.  Het zijn vooral die onfrisse gevels, overladen met overdadige lichtreclame.  Lichtreclame, die op geen enkele wijze ook maar één schoonheidsprijs zou kunnen wegkapen.  Kan het anders? Ik dacht het wel.  Ik heb in de straat al enkele bescheiden pogingen tot verfraaiing gezien.  Maar heel soms is bescheidenheid een slechte raadgever.  Heel soms moeten wij groots durven denken.  Vooral in een stad waar de gevestigde universiteit studenten tracht te verleiden met de slogan ‘durf denken’.  Die enkele graffitis zijn wel ok maar het moet groter.  Grootser.  Weidser.  Alle gevels zouden moeten versmelten tot één grote schildering.  Déjeuner sur l’herbe, maar dan niet op canvas.  Wel op een muur.  Het zou mooi zijn.  Getekend groen op de muur.  Geschilderde natuur.  Die frisse kleuren zouden de Overpoortstraat opnieuw doen ademen.  Een zucht van verlichting zou doorheen de straat waaien.
 
Maar die grote gevelschildering alleen is niet voldoende.  Er moet gesnoeid worden in de lichtreclame.  Voor de Overpoortstraat moet een lichtplan opgesteld worden.  Om zo aansluiting te vinden bij het verlichte Gent, dat in de hele wereld wordt geroemd.  Dat in de hele wereld prijzen wegkaapt.  Met die verlichting moet bijgedragen worden tot het herwonnen warme karakter van de buurt.  Licht moet dat karakter extra beklemtonen.  Alle lichtexpertise, opgebouwd doorheen de stad, kan samengebracht worden in deze ene straat.  Een explosie van bescheiden licht.  In combinatie met een lichte toets van kunst.  Midden in die combinatie frisse meisjes.  Frisse jongens.  Het zou mooi zijn.
 
Op die manier zou de Overpoortstraat opnieuw dat verhaal kunnen vertellen, dat het al jaren vertelde aan meerdere generaties van studenten.  Een onvergetelijk verhaal van lol en plezier.  Maar dat doorheen de jaren jammer genoeg werd weggedrukt door die enkele uitschuivers.  In de perceptie van velen krijgt de Overpoortstraat nu het etiket ‘te mijden’ opgekleefd.  Onterecht.
 
Elke dag rij ik doorheen de Overpoortstraat.  Niet meteen de mooiste straat.  Het zou anders kunnen.  Het zou beter kunnen.  Ik heb een poging gedaan.  Nu u nog.  Hopelijk.
 
Tot slot wou ik nog even terugkomen op de bewering dat uw partij tegen de wagen zou gekant zijn.  Dat u de wagen als te bestrijden vijand zou beschouwen.  In mijn inleiding haal ik die bewering even aan.  Ik onderschrijf die bewering niet maar wel lijkt deze u te immobiliseren.  Indien dat niet zo was, zou u zich zonder enig voorbehoud verenigen achter de plannen van het project ‘Voor een beter Gent’.  Daarin wordt een gedurfd plan uitgetekend voor een nieuw Gent.  Een verkeersvrij Gent.  Als groene partij en beleidspartij zou u het voortouw moeten nemen in dat debat.  U zou zich moeten opstellen als leider.  Vrij van enige schrik.  Politiek hoeft niet achterna te lopen.  Politiek moet voorop lopen, moet de vernieuwende richtingen uitzetten.  Ik kan uw houding in deze dan ook enkel betreuren.  Ik had u in deze om een beetje meer moed en durf willen vragen.  Want dit project vraagt navolging.  Vraagt niet enkel opvolging maar ook uitvoering.  Dat wou ik aan het eind van deze brief, los van het eigenlijke onderwerp, toch nog heel even kwijt.

Met vriendelijke groeten.

Link:
Voor een beter Gent.

maandag 22 september 2014

Uitgelezen: Ventoux. Tweede brief aan Bert Wagendorp.

Beste Bert,
 
Pennenvrienden kunnen wij elkaar niet echt noemen.  Daarvoor is onze correspondentie al te beperkt.  Eén brief is onvoldoende grond waarop een pennenvriendschap kan gebouwd worden.  Ik kan dat betreuren.  U kan dat heel misschien betreuren.  Maar dat zijn de naakte feiten.  Feiten, ook al zijn zij naakt, kunnen niet ontkend worden.
 
Enkele maanden terug schreef ik u een brief nadat ik uw Ventoux had ontdekt.  Ik durf hierbij te spreken van een ontdekking.  Dat is het ook.  Telkens ik een literair pareltje heb ontdekt, proef ik een intense gewaarwording.  Te vergelijken met de sensatie, die de grote ontdekkingsreizigers uit het verre verleden mochten ervaren.  Een tikkeltje overdreven? Dat zou kunnen maar op papier mogen wij ons al eens bezondigen aan exagereren.  Het gewone leven vraagt van ons een te grote sérieux.  Die ernst mogen wij dan best wel eens aan de kant schuiven als wij postvatten achter het klavier.  Ondanks het feit dat ik mij beroep op de titel van pennenvriend, heb ik pen en papier afgezworen.  Het postwezen vindt in mij geen compagnon.  Ik zweer trouw aan het klavier.  Aan de laptop.
 
In die vorige brief feliciteerde ik u met uw werkstuk.  U had mij mooie momenten geschonken.  Dan is een dankuwel best op zijn plaats.  Zo denk ik toch.  Het boek staat alweer in de boekenkast.  Te wachten op een herlezing.  Een herlezing, die er heel waarschijnlijk ooit nog zal aankomen.  Op mijn oude dag zal ik een herlezing van de vele boeken misschien overwegen.  Maar dat is nu nog niet aan de orde.  Die oude dag ligt nog in de verre toekomst.  Ik durf mij zelf te beschouwen als een jonge jongen.  Niet in de feiten, wel in mijn hoofd.  Dat gevoel is belangrijker dan de realiteit.
 
Het boek is gelezen.  Felicitaties zijn verstuurd.  Waarom dan nog een tweede brief? Om u op die vraag te antwoorden, moet ik u een bekentenis doen.  Ik ben een dealer.  Geen crimineel, die anderen in het verderf stort.  Op dat pad zal ik mij niet wagen.  Neen, ik ben een dealer van een heel ander kaliber.  Een literair dealer, zo kan ik het noemen.  Enkele keren per jaar vraagt mijn moeder mij om boeken.  Goede boeken, dat is haar enige voorwaarde.  Ooit leverde mijn moeder mij de boeken.  Uit hun bibliotheek.  Haar leveringen hebben mij aangestoken met de leesmicrobe.  Zo vele jaren later gaat het in de omgekeerde richting.  Ik aan mijn moeder.  Ik aan mijn vader.
 
Een zware last drukt op mijn schouders.  Ik wil niet afgaan.  In mijn keuze zoek ik zekerheid.  Zekerheid dat het geleverde boek mijn moeder zal behagen.  Dat is niet makkelijk.  Er mag dan wel niet gediscussieerd worden over smaken, toch kunnen wij vaststellen dat smaken verschillen.  Net dat is het moeilijke in mijn opdracht.  Onlangs gaf ik uw Ventoux aan mijn moeder.  Het was een gok.  Een zware gok, vreesde ik.  Heel af en toe moeten wij ons in het leven wagen aan een gok.  Dit was één van die keren.
 
Mijn moeder gaf het boek terug.  Zij had het gelezen.  Een nabespreking volgde.  Dat doen wij steeds.  Wij delen onze ervaringen met het boek.  Dat is misschien nog het leukste aan lezen.  Die gesprekken achteraf.  Uw Ventoux was een moeilijk boek, vertelde zij.  Aanvankelijk twijfelde zij om het boek aan de kant te leggen.  Zij had het moeilijk in het boek te komen.  In het verhaal.  Maar zij zette door.  Zij las verder.  Het doorzetten werd beloond.  Zij werd gegrepen door de thematiek.  Zij werd ontroerd door het verhaal.  Jawel, aan het eind kwam zij tot dezelfde slotsom.  Dit was een mooi boek.  Ik glunderde.  Ik was blij.  Ik was geslaagd in mijn opdracht.  Ik had gegokt en gewonnen.  Meestal is het andersom.  Maar niet deze keer.  Niet enkel was ik blij om mijzelf.  Ik was ook blij voor u.  Want uw werk werd goed bevonden door alweer een nieuwe lezer.  Dat moet u verheugen, denk ik.  Daarom deze twee brief.
 
Toch nog even dit.  In mijn brief vertel ik dat ik aarzelde.  Dat ik twijfels had bij uw boek.  Omwille van die twijfels wou ik uw boek aanvankelijk niet aan mijn moeder doorgeven.  Niet omwille van de literaire kwaliteiten.  Wel omwille van de thematiek.  Ik dacht dat het verhaal enkel jongeren en oudere jongeren op sleeptouw kon nemen.  Ik dwaalde, zo blijkt nu.  Liefde en vriendschap is van alle leeftijden.  Dat is geen exclusief domein, waartoe ouderen geen toegang meer zouden hebben.  Niks van dat alles.  Ook zij ervaren nog steeds die emoties.  Heel waarschijnlijk nog intenser en meer doorleefd.
 
Uw boek heeft de test doorstaan.  Nu aarzel ik niet meer.  Ik vertel het aan iedereen.  Als iemand mij vraagt om een boekentip, zeg ik vastberaden: Ventoux! Met dat uitroepteken er onmiddellijk achteraan.  Want ik zeg het niet stilletjes.  Bijna roep ik het uit.  Want dit boek moet gelezen worden.  Omdat het ons herinnert aan die twee meest belangrijke waarden in het leven: vriendschap en liefde.  Omdat dit boek een lofzang is op die twee waarden.  Iets mooier kan er niet bestaan.
 
Bert, alweer dank ik u.  In naam van mijn moeder.

Met vriendelijke groeten.