dinsdag 20 juni 2017

The Afghan Whigs, gezien in AB. Brief aan Greg Dulli.

Beste Greg,
 
Net vóór het concert vroeg u het publiek geen flitsfoto’s te maken.  Het zou u uit uw concentratie brengen.  U vroeg om begrip hiervoor.  Tegelijk vroeg u ons van het concert te genieten.  Ons niet te laten verstrooien door het maken van foto’s.  Door het maken van filmpjes.  Een verwittigd man is er twee waard.  Dat wordt gezegd.  Verzwegen wordt evenwel dat verwittigde mannen vaak die vervelende neiging hebben.  Die onhebbelijke neiging om toch maar eens te kijken hoe ver men te ver kan gaan.  Een dergelijk vervelend mannetje was ook aanwezig op uw concert.  Tijdens Debonair ging hij aan het filmen.  Met een felle lamp.  Ongegeneerd.  Ik vreesde het ergste.  Ik vreesde dat u alles zou stil leggen.  Dat u zou stoppen met het concert.  Dat dacht ik.  U leek het te negeren.  U ging door.  U bent welgemanierd.  Begonnen liedjes moeten afgemaakt worden.  Pas na het liedje reageerde u.  In korte en heldere bewoordingen.  Kordaat zei u dat hij onmiddellijk moest stoppen.  Dat u niet begreep waarom hij stond te filmen.  Dat hij heel waarschijnlijk nooit meer naar dat filmpje zou kijken.  U zei dat hij in het moment moest zijn.  Dat hij moest genieten.  Dat hij zich niet mocht laten afleiden door niet ter zake doende onbenulligheden.  Hij had de boodschap begrepen.  De smartphone verdween.  Niet enkel bij hem.  Bij iedereen.  Nooit zag ik een smartphoneloos concert.  Tot op uw concert.  U maakte mijn wens tot werkelijkheid.  Eindelijk.  Hiervoor wil ik u danken.  Meer nog, voor die ervaring ben ik u eeuwig dankbaar.  Want niks is meer vervelend dan een concert lang tegen een scherm van een smartphone te moeten aankijken.
 
Toch wil ik u niet enkel hiervoor danken.  Ik heb nog andere redenen om u dankbaar te zijn.  Ik had mijn kaartje voor uw concert al een tijdje.  Ik ben niet echt vertrouwd met uw repertoire.  Lange tijd dacht ik te braaf te zijn voor uw muziek.  Als brave jongen zou ik al te snel door de mand vallen.  Daarom bleef ik in uw hoogdagen weg van uw concerten.  Pas later leerde ik u echt kennen.  Via uw samenwerking met Mark Lanegan.  The Gutter Twins.  Toch zegde iets in mij dat ik deze kans moest grijpen.  Ik was nu een grote jongen.  Nog steeds een brave jongen.  Maar ik had intussen haar op mijn tanden gekweekt.  Als het moest, kon ik best stoer zijn.  Voor heel even.  Ik durfde nu te gaan.  Want ik had dat vreemde voorgevoel dat het wel eens één van de betere concerten zou kunnen worden.  Ik heb vertrouwen in mijn voorgevoel.  Ik kocht een kaartje.  Donderdagavond nam ik de trein naar Brussel.
 
Ik klom naar het hoogste balkon.  Ik weet het, de beste plaats is voor het podium.  Ik ben een niet zo grote jongen.  Dan kan het al eens gebeuren dat net voor mij een reus komt staan.  Al dan niet op lemen voeten.  Waardoor ik een concert lang van het ene been op het andere moet huppelen om toch maar iets te zien.  Dat wou ik vermijden.  Daarom naar boven.  Ik keek uit over de zaal.  Ik keek uit over het podium.  Door niemand gehinderd.  Een heerlijk gevoel.
 
Vanop die bevoorrechte positie zag ik het concert groeien.  Aanvankelijk was het publiek rustig.  De grootste fans stonden vooraan.  Tegen het podium aangeplakt.  Bij de eerste noot reageerden zij wild enthousiast.  Voor hen was u de opperpriester.  U gaat hen voor in het geloof.  Het geloof in en van Afghan Whigs.  In uw ogen lazen zij de redding van de wereld.  Maar u wijst die rol van Redder af.  Ook al wordt zij u toegewezen door fans.  U gaat niet in op hun vraag.  Het enige, dat u kan en wilt doen, is hen een fijne avond bezorgen.  Ik kan u nu al zeggen, u hebt dat gedaan.  Maar ik loop vooruit op de zaken.  Terug naar het begin.  Het publiek was rustig.  Dat heb ik al gezegd.  Hoogstens wat hoofdschudden.  Zachtjes met het hoofd van voor naar achter.  Van achter naar voor.  Anderen kozen voor het heupwiegen.  Nog anderen voor het stampvoeten.  Ik zag alles van bovenuit.  Maar het veranderde.  Het rustige verdween.
 
U zette Debonair in.  U stak de lont aan het vuur.  Het concert ontbrandde.  Het feest brak los.  Geen heupwiegen meer.  Geen stampvoeten meer.  Iedereen leek het begrepen te hebben.  Iedereen schakelde een versnelling hoger.  Plots zag ik enkelen tegen het podium die ene dans dansen.  Enkelen gingen aan het pogoën.  Een dans, waarvoor nog nooit een choreografie werd uitgeschreven.  Iedereen weet hoe het moet.  Er moeten geen stappen geteld worden.  Er moet gesprongen worden.  Tegen elkaar aan.  Ik keek neer op wat daar beneden aan het gebeuren was.  Ik zag het feestje.  Ik kon niet anders dan glimlachen.  Een warme lach verscheen op mijn gezicht.  
 
Uit deze brief zou u kunnen opmaken dat ik slechts een waarnemer was.  Een passieve getuige.  Getuigen kijken enkel.  Staan aan de kant.  Zonder zelf deel te nemen.  U zou dat kunnen denken.  Ik wil u enkel dit meegeven.  Een getuige was ik.  U leest mijn verslag.  Ik kan het niet ontkennen.  Toch was ik niet passief.  Ik was een actieve participant.  Op feestjes sta ik nooit aan de kant.  Nu dus ook niet.  Mijn eerlijkheid gebiedt mij evenwel dat actieve lidmaatschap enigszins te nuanceren.  Ik stond niet te springen.  Mijn ingebouwde hang naar voorzichtigheid gebood mij dat.  Ik zou over de reling kunnen slaan.  Dat wou ik vermijden.  Om zo een vroegtijdig einde van het feestje te verhinderen.  Ik danste wel.  Met eenzelfde ingetogen overgave als u.  U danste ook.  Heel minimalistisch.  Ik volgde uw voorbeeld.
 
Van Debonair tot Faded, het vuur luwde niet meer.  Het bleef branden.  Soms ging het wel eens liggen.  Brandde het heel zachtjes.  Om dan weer op te flakkeren.  Hevig te knetteren.  Nooit ging het vuur uit.  Dat kon niet meer.  U zorgde daarvoor.  U en uw bandleden.
 
Ik kwam naar Brussel.  Naar Afghan Whigs.  Ik wist niet wat ik mocht verwachten.  Na anderhalf uur wist ik het wel.  Ik kreeg pure, oprechte rock.  Rauwe rock.  Ik kreeg geen band van ouwe mannetjes.  Wel een band van echte mannen, die op het podium plots jonge jongetjes leken.  Ik kreeg geen concert, dat draaide op routine.  Wel een concert, dat dreef op passie.  Ik keek en luisterde naar u.  Naar Afghan Whigs.  Blij u dan toch te hebben leren kennen.  In het verleden leven is niet goed.  Dat wordt gezegd.  Maar ik moet terug.  Ik wil terug naar uw repertoire.  Naar Congregation.  Naar Gentlemen.  Ik moet terug naar Black love.  Naar 1965.  Ik moet op ontdekkingstocht.  U hebt mij aan het werk gezet.  Want onze eerste kennismaking smaakt naar meer.
 
Beste Greg.  Ik wil u danken.  Voor een prachtig concert.  Een begeesterend concert.  Een overtuigend concert.  Ik weet niet wat dit jaar nog zal brengen aan concerten.  Wel weet ik dat het moeilijk zal zijn dit te overtreffen.  Uw passie, energie en gedrevenheid lijken uniek.  Door niemand te evenaren.  U hebt de toon gezet.  De standaard.  
 
Van harte dank.
 
Met vriendelijke groeten.
 
Setlist:
Birdland.
Arabian heights.
Matamoros.
Honky’s ladder.
Light as a feather.
You want love (Pleasure Club cover).
Debonair.
Toy automatic.
Can rova/Last goodbye.
Algiers.
Going to town.
Demon in profile.
It kills.
Fountain and Fairfax.
John the Baptist.
Somethin’ hot.
Into the floor.
Ooh la la (Faces cover).
Parked outside.
Summer’s kiss.
Faded.

donderdag 15 juni 2017

Uitgelezen: Vos, het leven van Luc De Vos. Brief aan Leon Verdonschot.

Beste Leon,
 
Ik kocht het debuutalbum van Gorky.  Ik kocht het album op de CD-voorstelling in de Gentse Fnac.  Luc De Vos signeerde mijn exemplaar.  Dat is nu vijfentwintig jaar terug.  Een behoorlijke tijd.  Maar tot op heden vind ik deze één van mijn beste ceedee’s uit mijn toch wel vrij grote collectie.  U zou mij kunnen verdenken van enig chauvinisme.  Die verdenking zou bovendien nog luider en overtuigender klinken als u zou weten dat ook ik in Gent woon.  Toch durf ik te beweren dat ik een neutraal en objectief waarnemer ben.  Heel regelmatig luister ik naar die schijf.  Nooit valt het tegen.  Op dat eerste album staat geen slecht nummer.  Heel misschien een minder goed nummer.  Dat zou kunnen.  Maar slecht? Neen, dat niet.
 
Ik was op het Gentse Sint-Pietersplein.  Op de begrafenis van Luc De Vos.  Ik kan u niet zeggen waarom ik daar was.  Het voelde alsof het zo moest.  Alsof ik naar dat plein geroepen werd.  Getrokken werd.  Thuis blijven was die dag geen optie.  Eén ding wist ik toen wel zeker.  Ik zou Luc missen.  Ik zou hem verdomd missen.  Dat klinkt vreemd.  Ik kende hem niet persoonlijk.  Was ik dan te melodramatisch? Liet ik mij dan meedrijven op een emotionele vloedgolf? Ik denk het niet.  Met het overlijden van Luc leek het alsof ik iets verloor.  Herinneringen leken aangetast te zijn.  Een deel van mijn jeugd leek plots verloren.  Ik zei het al, ik kan moeilijk zeggen waarom ik daar was.  Het voorgaande kan enkel een schuchtere aanzet zijn tot een verklaring.
 
Al heel wat ontboezemingen.  Toch nog niks over uw boek.  Dat boek is nochtans de reden waarom ik u deze brief schrijf.  Ik kende Luc als een zotskap.  De nationale nar, dat leek hij te zijn.  Zo noemt u hem ook in uw boek.  Ik had hem zien performen op concerten.  Ik had hem bezig gezien op televisie.  Telkens was het lachen.  Toch kon ik mij niet ontdoen van de gedachte dat Luc een rolletje speelde.  Dat rolletje speelde hij met overtuiging.  Met verve.  Maar wie was hij werkelijk? Dat wist ik niet.  Ik hoopte dat uw boek zou onthullen.  Zou verduidelijken.  Ik hoopte dat uw boek alles zou kaderen.
 
U leest het goed.  Ik had verwachtingen.  U begint te zweten.  Want u stelt zich de vraag of uw boek kan tegemoetkomen aan al die verwachtingen.  Ik wil duidelijkheid scheppen.  Meteen.  Zodat u in alle rust kan verder gaan met deze brief.  Uw boek voldoet op alle vlakken.  Grote onderscheiding, zo zou ik het kunnen stellen.  Uw boek schetst het ruimere kader.  Het ruimere kader, waarin Luc De Vos opereert.  Waarin Gorky/Gorki opereert.  Waarin familie en vrienden opereren.  U dringt door.  U dringt binnen.  Samen met u komt de lezer(es) dichter bij Luc De Vos.  Dichter dan diezelfde lezer(es) ooit zal kunnen komen.
 
De nationale nar.  Be smart, act dumb.  Dat lijkt zijn lijfspreuk.  Ik vermoed dat Luc met dat beeld het meest zal vereenzelvigd worden.  Nochtans is dat slechts een deelaspect van zijn persoonlijkheid.  In uw boek belicht u de andere facetten van die boeiende persoonlijkheid.  Plots zie ik al die andere gezichten van Luc.  De luie Luc.  De zwaarmoedige Luc.  De twijfelende Luc.  De wereldvreemde Luc.  De zelfrelativerende Luc.  De gulzige Luc.  Ik lees over de Luc, die niet kan beslissen.  Die geen neen kan zeggen.  Dat neen laat hij over aan broers en zussen.  Aan de echtgenote.  Aan de manager.  Zij regelen alles.  Zij beslissen.  Zo kan Luc voor eeuwig dat jongetje van vijftien blijven.  Dat jongetje, dat zich over alles oprecht verbaast.  Ik lees over de Luc, die zijn eigen jeugdverhalen bijkleurt en bewerkt.  Verhalen, die door broers en zussen worden gecorrigeerd en terug op het juiste spoor gezet.  Hierin kan ik een parallel trekken met Herman Brood.  Hij deed net hetzelfde.  Ook hij kleurde zijn jeugdherinneringen volgens eigen goeddunken bij.  Zonder zich te bekommeren om de eigenlijke toedracht.  Om de waarheid.  Dat merkte ik in Unknown Brood, een documentaire over de Nederlandse zanger.  Daarin voelt de zus van Herman zich geroepen die herinneringen te nuanceren.  Op een juiste manier te belichten.  Het lijkt alsof beiden de artistieke vrijheid toelaten met hun herinneringen aan de haal te gaan.
 
Ik lees het verhaal van Gorki.  Ik lees over het einde van Gorky.  Over het begin van Gorki.  Ik lees over die lange weg naar het podium van Rock Werchter.  Geen rechte weg.  Wel een weg met obstakels.  Obstakels, die toch overwonnen worden.  Ik verbaas mij over het uitgebreide oeuvre van Gorki.  Achttien albums.  Twee op naam van Gorky.  Twaalf van Gorki.  Twee van Automatic Buffalo.  Eén van Luc De Vos.  Eén van Luc De Vos en Tom Pintens.  Ik lees het verhaal van die albums.  Hun ontstaansgeschiedenis.  Ik vraag mij af waarom ik gestopt ben bij het debuutalbum.  Waarom ik geen andere albums in mijn collectie heb.  Ik ga grasduinen doorheen dat oeuvre.  Ik verbaas mij over nieuw ontdekte pareltjes.  Muzikale heerlijkheden.  Ik lees over de vele samenwerkingen.  Met Tom Barman.  Met Jean-Marie Aerts.  Met Tom Pintens.  Met Bent Van Looy.  Met David Dewaele.  Met plezier lees ik over de wijdverspreide appreciatie onder muzikanten voor Luc De Vos als artiest.  Mijn hart loopt vol als ik de verhalen lees over Gorki.  Over dat aparte groepsgevoel.  Een familie zonder de drama’s, zo wordt de groep omschreven in uw boek.  Ik lees uw boek en besef te laat dat Gorki een aparte plaats inneemt in de geschiedenis van de Belgische muziek.  Ik kom te laat.  Verontschuldigen kan niet meer.  Dat besef valt zwaar.  
 
U verhult niks.  U gaat niks uit de weg.  Het alcoholgebruik komt aan bod.  U belicht de periodes waarin hij zich afkeert van de alcohol.  De periodes waarin hij in diezelfde alcohol vlucht.  Een haat-liefderelatie, zo kan het genoemd worden.  Constant is het een zoeken.  Een vechten.  Een bijna levenslange strijd met aan het eind de ontsporing.  Het besef dringt door dat het jongetje oud wordt.  Het jongetje wordt volwassen.  Plots is Luc geen vijftien meer maar vijftig.  Dat komt hard binnen.  Hij begint te drinken.  Zwaar te drinken.  Om niks te voelen.  Om weg te vluchten van het huwelijk.  Van de band.  Van de jeugd.  U beschrijft dat proces.  Met de nodige schroom.  Met het nodige respect.  U vermijdt sensatie.  Betracht zakelijkheid.  Een zakelijkheid waarin emotie binnensluipt.  Dat kan niet anders.
 
Het einde van het boek dreigt zwaar op de hand te worden.  Maar dat countert u op prachtige wijze.  Vrienden en familie getuigen over Luc.  Vertellen hun verhalen.  Hun ervaringen.  De traan glijdt weg.  Een lach komt in de plaats.  Ik sla het boek dicht.  Luc De Vos glijdt in mijn herinneringen.  Nestelt zich daar.  Om er eeuwig te blijven.  Om er nooit meer weg te gaan.  Te schoon.  Te warm.  Ondanks de zwarte randjes.
 
In uw boek vertelt één van de vrienden dat hij Luc De Vos nu nog ziet lopen in Gent.  Hij ziet hem rondwandelen doorheen de Gentse straten.  Niet continu.  Wel af en toe.  Dat gevoel heb ik met uw boek.  U bracht Luc De Vos tot leven.  Ik zag hem opnieuw.  Op concerten.  Op feestjes.  Op televisie.  Ik zag hem te voet.  Op de fiets.  Enkele dagen was ik in het gezelschap van een schoon mens.  Een oprecht mens.  Ondanks het verlies van die mens schonk u mij heerlijke momenten.  Want voor heel even zat hij naast mij.  Dat was fijn.  Dat was goed.
 
Beste Leon.  Ik wil u danken voor deze uitzonderlijke ervaring.  Voor deze rijke ervaring.  Voor deze nieuwe kennismaking.
 
Met vriendelijke groeten.
 
Link:


dinsdag 13 juni 2017

Wat als het regent? Twijfel bij een Gentse fietser. Of toch niet.

Het gebeurt niet vaak dat ik talm in de badkamer.  Ik ben een werkende mens.  Lid van de werkende klasse.  Elke morgen moet ik op.  Elke morgen moet ik de fiets op.  Naar het werk.  Dan is talmen niet op zijn plaats.  Het moet vooruitgaan.  De perfect uitgewerkte timing mag niet verstoord worden.  Door niks.  Mijn ochtendlijke choreografie loopt als een tierelier.  Dat is een uitdrukking.  Dat wordt wel eens gezegd.  Ik bedoel daarmee dat alles snel gaat.  Met dank aan de routine.  Die routine helpt.  Diezelfde routine zorgt ervoor dat de ene handeling netjes op de andere volgt.
 
In vorige alinea schreef ik dat ik niet vaak talm.  Dat houdt in dat het toch heel af en toe gebeurt.  Ik ben niet volmaakt.  Perfectie schrikt mij af.  Ik koester mijn constructiefoutjes.  Omarm diezelfde foutjes.  Zij maken mij tot wie ik ben.  Maken deel uit van mijn persoonlijkheid.  Ik kan en wil die niet verloochenen.  Omdat ik dan mijzelf zou verloochenen.
 
Een hele omweg om te komen tot wat ik eigenlijk wilde vertellen.  Ik wilde vertellen dat het vrijdagmorgen regende.  Het regende pijpenstelen.  Ik stond in de badkamer.  Klaar voor mijn ochtendlijke choreografie.  Maar de regen strooide zand in mijn radertjes.  Ik vertraagde.  Blokkeren deed ik net niet.  Wel schakelde ik een versnelling lager.  Omdat ik ging twijfelen.  Ik ging twijfelen aan mijn dagelijks tochtje met de fiets.  Want ik zou nat worden.  Behoorlijk nat.
 
Ik stelde mijn vertrek uit.  Wat niet vaak gebeurde, gebeurde.  Ik talmde.  Bleef maar ter plaatse trappelen in de badkamer.  Ik kwam niet vooruit.  Lood in mijn schoenen, zo voelde het.  Heel even kwam de gedachte bij mij op de fiets aan de kant te laten.  Dan toch maar te kiezen voor de wagen.  Een verleidelijke gedachte.  Een gemakzuchtige gedachte.  De noodzaak tot schuilen bracht mij tot die dwaze gedachte.
 
Ik moest bijna vertrekken.  Er moest beslist worden.  Ik hakte de knoop door.  Dan toch maar de fiets.  Met lange tanden.  Met veel tegenzin trok ik mijn regenbroek aan.  Mijn regenvest.  Ik was regenbestendig.  Rainproof.  Ik haalde mijn fiets van stal.  Ik was klaar.  Klaar voor vertrek.  Voor die helletocht door de regen.
 
Ik stapte de fiets op.  Ik begon te trappen.  Met dat trappen gebeurde datgene wat elke keer weer gebeurt als ik fiets.  Ik voelde mij een vrij mens.  Die vrijheid deed mij lachen.  U zou het niet opgemerkt hebben als u mij tegenkwam.  Mijn gelaatsuitdrukking was getrokken.  Volle concentratie.  Alsof ik mij en mijn fiets doorheen de druppels wilde leiden.  Zonder dat die druppels mij raakten.  Om op die manier toch droog te blijven.  Die betrachting vraagt ernstige concentratie.  Op mijn gezicht dus geen glimlach.  Wel bijna dichtgeknepen ogen.  Ogen met daarin de noodzakelijke focus.  U zou niet opmerken dat ik lachte.  Omdat die lach zich inwendig nestelde.  Mijn lach veruitwendigde zich niet.  Maar op mijn fiets was ik ondanks de regen toch een gelukkig man.
 
Er is dat ene verschil tussen fiets en wagen, dat bij regenweer nog wordt geïntensifieerd.  In een wagen is er altijd die ene barrière.  Vanachter die glazen wand observeert een chauffeur het leven op straat.  Een chauffeur is geen deelnemer, zo lijkt het wel.  Een chauffeur is als een televisiekijker, die vanuit zijn luie zetel het schouwspel volgt.  Voor een fietser is het anders.  De glazen muur valt weg.  De fietser staat in het straatleven.  Hij of zij hoort alles.  Ongefilterd.  Rechtstreeks.  Een fietser hoort dat leven.  Ziet dat leven.  Snuift dat leven.  Het fietsen lijkt echter.  Intenser.
 
Regen intensifieert dat gevoel nog.  Omdat regen dat extra element toevoegt aan de totaalbeleving.  De fietser gaat de confrontatie aan.  Met de natuurelementen.  De fietser laat zich geselen.  Door harde druppels.  Laat zich striemen.  Door fijne druppels.  Vrijdagmorgen was het ook zo.  Het regende.  Ik moest er doorheen.  Met de fiets.  Aanvankelijk met tegenzin.  Dat vertelde ik zonet.  Dat zal ik niet ontkennen.  Maar dat verdween snel.  Als sneeuw voor de zon.  Ik liet de regen over mij heen lopen.  Ik werd nat.  Doornat.  Het maakte mij niet uit.  Want in dat doorregende moment voelde ik mij overal dichter bij.  Ik voelde mij één.  Met de natuur.  Ik kwam dichter te staan bij anderen, die zich door datzelfde regenweer haastten.  Die voetganger.  Die jogger.  Die collega-fietser.  Op dat moment voelde ik met hen een band.  Een band, door niks te breken.  
 
Regenen en fietsen.  U zou kunnen denken dat het niet samengaat.  Ik kan en durf u te zeggen, het gaat wel degelijk samen.  Meer nog, het is heerlijk.  Niet elke dag.  Dat zal ik niet beweren.  Dat zou mijn verhaal ongeloofwaardig maken.  Maar die enkele keren, dat het regent, blijf ik niet binnen.  Ik neem de wagen niet.  Ik ga met de fiets.  Ik fiets en geniet.
 
U moet het eens proberen.

donderdag 8 juni 2017

Uitgelezen: Frontlijnen, een reis langs de achterkant van de wereldeconomie. Brief aan Nick Meynen.

Beste Nick,
 
Aan het eind van uw boek stelt u mij die ene vraag.  Na bijna driehonderd bladzijden komt u tot die ene vraag.  U vraagt wat ik met de informatie uit het boek zal doen.  Ik ben welopgevoed.  Ik weet dat een vraag een antwoord behoeft.  Zo is het mij geleerd.  Zo heb ik ook altijd gehandeld.  Op vragen antwoordde ik.  Zo eenvoudig was het.  Zo eenvoudig is het.  Na het lezen van uw boek vind ik die eenvoud niet meer zo vanzelfsprekend.  Omdat het formuleren van een antwoord op de door u gestelde vraag tegelijk een engagement impliceert.  Met engagementen moet men uitkijken.  Die dient men ernstig te nemen.  Uw vraag tolt nog steeds door mijn hoofd.  Een uitgewerkt antwoord heb ik nog niet gevonden.  Maar het houdt mij bezig.
 
Bij het lezen van uw boek moest ik denken aan die ene uitspraak van professor Paul De Grauwe.  In een interview had hij gezegd dat het kapitalisme zijn eigen ondergang regisseert.  Ik dacht aan de bankencrisis.  Ik dacht aan Lux Leaks.  Ik dacht aan de Panama Papers.  Ik dacht aan de buitensporige bonussen van managers en CEO’s.  Ik kon zijn uitspraak begrijpen.  U gaat nog een stapje verder.  Het huidige kapitalisme schrijft niet enkel zijn eigen ondergang.  U beweert dat het huidige economische systeem onhoudbaar is en dat het mens, dier en planeet ziek maakt.
 
Een stelling opperen is gemakkelijk.  Een stelling onderbouwen met overtuigende argumenten is dan weer net iets moeilijker.  Toch slaagt u hierin.  Doorheen uw boek reikt u de lezer vele argumenten aan.  U reist de wereld rond.  In die wereld vindt u vele voorbeelden voor uw stelling.  U voert de lezer naar Brazilië.  Ecuador.  Congo.  Oeganda.  Niger.  Griekenland.  U voert de lezer naar India.  Spanje.  Pakistan.  U voert de lezer zelfs naar België.  Naar Hoboken.  In al die landen laat u zien hoe het huidige systeem zwaar uit de bocht gaat.  Hoe dat systeem ontspoort.
 
Uw boek deed mij teruggrijpen naar een interview dat ik las.  In een MO* interview zegt Philippe Blom dat wij de gewelddadigheid en wreedheid die wij in de Europese maatschappijen in het verleden kenden, nog steeds veroorzaken maar nu hebben geoutsourcet.  In datzelfde interview stelt hij verder dat wij hier welvarende samenlevingen hebben opgebouwd omdat wij de wreedheden van onze maatschappij exporteren.  In uw boek illustreert u de beweringen van dhr. Blom uitgebreid.  U toont duidelijk en overtuigend aan dat elk bedrijf de kosten afwentelt op de maatschappij.  Externe kosten worden geëxternaliseerd.  Dat kan niet langer.  Het internaliseren van die externe kosten is broodnodig omdat wij enkel zo de juiste prijs betalen.  Om dit te kunnen bereiken hebben we nood aan een sturende overheid.  Maar die ontbreekt.  Op velerlei gebieden.  U wil de rol van de overheid als dirigent in het economische systeem herstellen.  Die corrigerende overheid is onontbeerlijk in het succesvol uitbouwen van uw economisch alternatief.
 
Uw grootste bekommernis is het economische systeem weer op de sporen te zetten.  De juiste sporen.  U pleit voor het heruitvinden van een nieuw, ander systeem.  Een systeem weg van de vier grote mythes.  Vandaag wordt met grote overtuiging gesteld dat meer wereldhandel gelijkstaat met meer welvaart.  Dat vrijhandelsakkoorden als TTIP en CETA ons versterken.  Dat het neoliberalisme de enige weg is naar vrijheid.  Dat het BNP moet groeien.  Dat zijn de vier mythes.  U ontkracht die mythes.  Eén voor één.  U doet dat met verve.  U sloopt die economische geloofspunten.  Steen voor steen.  Tot op de grond.  Om dan een alternatief voor te stellen.
 
Want dat is wat u doet.  U geeft kritiek.  Maar tegenover die kritiek plaatst u hoop.  U wijst ons de weg.  Naar wat het zou kunnen zijn.  Naar wat het zou moeten worden.  U houdt ons een toekomst voor, dat aan enkele voorwaarden moet voldoen.  We moeten naar een welvaart, dat niet langer gekoppeld is aan groei.  We moeten af van het neoliberalisme.  In ruil moeten we zoeken naar manieren, die duurzame vrijheid en zekerheid garanderen.  We hebben nood aan betere handel.  Betere bedrijven.  Betere bewegingen.  Betere bestuursideeën.  Over die nieuwe toekomst spreekt u niet sloganesk.  Dat zou te gemakkelijk zijn.  U past voor dat gemakkelijke.  U werkt die toekomst uit.  Op overtuigende manier.  Met voorbeelden.  Met voorstellen.
 
In uw boek lees ik een helder uitgeschreven pleidooi.  Een pleidooi, waarin u plaats vrijmaakt voor enkele van uw ergernissen.  Ik lees uw ergernis over verhandelbare emissienormen.  Over de geplande veroudering bij producten.  Over de scheepvaart als meest vervuilende en tegelijk meest beschermde sector.  Die ergernissen schaden uw pleidooi niet.  Integendeel.  Zij versterken uw pleidooi.  Omdat ook in die ergernissen uw bezorgdheid om een leefbare wereld doorklinkt.  Net zoals in uw volledige boek.
 
Om terug te komen op uw vraag aan het einde van uw boek.  Wat ik met de informatie uit uw boek zou doen? Ik weet het niet.  Nog niet.  Wat ik wel weet, is dat ik nog veel moet lezen.  In uw boek reikt u mij literatuur aan.  Die wil ik lezen.  Die wil ik vooraf lezen.  Ik wil de encycliek Laudato Si van paus Franciscus lezen.  Ik wil het rapport van de Britse denktank NEF lezen over de 21-uren werkweek.  Ik wil die kritieken lezen op CETA en TTIP: The Court that Rules the World en The Great CETA Swindle.  Ik wil de studie Late Lessons from Early Warnings van het EEA (European Environment Agency) , lezen.  Om een antwoord te formuleren op uw vraag heb ik nog veel werk.  Mijn antwoord vraagt om verdere studie.  Dan zal alles moeten bezinken.  Om uit dat bezinksel mijn antwoord te formuleren.  Pas dan zal het lukken.
 
Wat ik wel kan doen, is uw boek aanbevelen.  Aan iedereen.  Ik sluit mij aan bij Naomi Klein.  Op de voorkaft van uw boek staat die ene uitspraak van haar.  Dat uw boek een breed en internationaal publiek verdient.  Dat is de nagel op de kop.  Dit boek moet gelezen worden.  Ik hoed mij voor verplichtingen.  Omdat het vaak of veelal niet werkt.  Voor uw boek zou ik graag een uitzondering maken.  Uw boek zou ik verplichte lectuur wensen te noemen.  Omdat het de lezer weghoudt van doemdenken.  Weghoudt van allerlei onheilsprofeten.  Omdat het de lezer een hoopgevend en realistisch alternatief aanbiedt.  Omdat uw boek niet tegen iets pleit (zoals al te veel gebeurt) maar voor iets pleit.
 
Beste Nick.  Ik wil u danken voor uw boek.  Nog meer besef ik nu dat het anders moet.  Nog meer besef ik nu dat het ook anders kan.  U wees mij de weg.  Die weg wil ik op.  Die weg wil ik volgen.  En neen, u hoeft niet te vrezen.  Ik zie in u niet de nieuwe Heiland.  Ik zie in u enkel een overtuigende en vernieuwende opiniemaker.
 
Ik wens u het allerbeste.
 
Met vriendelijke groeten.
 

dinsdag 6 juni 2017

De mensheid, gezien in de Minard. Brief aan Josse De Pauw en Arnon Grunberg.

Beste Josse,
 
Ik ben een mens.  Dat maakt mij deel van de mensheid.  Van bij mijn geboorte kreeg ik gratis en voor niks het lidmaatschap van deze vereniging aangeboden.  Ik kon niet weigeren.  Spreken kon ik toen nog niet.  Indien ik het toch had gekund, was weigeren geen optie.  Een lidkaart weigeren had niemand mij voorgedaan.  Er bestond geen precedent.  Ik aanvaardde dus en ging mijn weg.  Binnen die mensheid.
 
Mijn lidmaatschap verhinderde mij niet kritisch te zijn.  Die zin voor kritiek op de mensheid had ik meegekregen van mijn moeder.  Vaak zei zij dat de mensheid slechts een heel dun laagje beschaving had.  Slechts heel even krassen en het beest werd zichtbaar.  Dat vertelde zij mij.  Ik keek om mij heen.  Ik kon haar volgen.  Ik kon haar begrijpen.  Ik zie Syrië.  Ik zie Rwanda.  Ik zie Joegoslavië.  Ik zie de Holocaust.  Ik zie de Kruistochten.  Van deze opsomming wordt een mens niet vrolijk.  Een mens zou zich gaan schamen.  De mensheid heeft gefaald.  Dat zou men kunnen denken.  Een te streng oordeel, denkt de eeuwige optimist in mij.  Niet alles gaat verkeerd.  Er zijn ook mooie dingen gebeurd.  Wonderlijke dingen.  Ontroerende dingen.  Die dingen moeten de balans in evenwicht brengen.  Toch?
 
U maakt eenzelfde analyse.  In die mate zelfs dat u de verdediging wenst op te nemen.  U wordt de advocaat van de mensheid.  U zal de mensheid vrijpleiten.  Omdat u overtuigd bent van uw zaak, doet u het gratis.  Pro deo.  Wij hoeven niet te betalen.  U zal uw pleidooi houden.  In de hoop dat de mensheid zal vrijgesproken worden.  Ik hoop met u mee.  Ik wil uw troostende woorden horen.  Tegelijk hoop ik in die woorden een antwoord te vinden.  Een antwoord dat voorgaande stelling van mijn moeder zal ontkrachten.  Een antwoord dat de scheppende inventiviteit van de mensheid zal benadrukken.  
 
U lijkt te slagen in uw opzet.  U haalt de mensheid weg uit zijn slachtofferrol.  Een onterechte rol, hem opgedrongen door grote kunstenaars.  Door grote meesters.  Door die kunstenaars werd de mensheid vernederd.  U bent hard in uw oordeel.  U toont minachting voor die kunstenaars.  Omdat zij de mensheid gebruiken om er zelf beter van te worden.  U noemt hen azijnpissers.  Halfbakken intellectuelen.  Verwarde filosofen.  Geperverteerde romanschrijvers.  Dat is niet min.  Eenzelfde minachting hebt u tegenover humanisten.  Tegenover ethici.  Omdat zij allen het niet goed voor hebben met de mensheid.  Omdat zij de mensheid in het verdomhoekje duwen.
 
In uw pleidooi gebruikt u nog dat ene beeld.  Dat mooie beeld.  U vergelijkt de mensheid met het brandende Berlijn aan het einde van de Tweede Wereldoorlog.  Het brandende Berlijn met aan de ene kant het Amerikaanse leger en aan de andere kant het Russische leger.  Op eenzelfde manier wordt de mensheid belaagd.  De mensheid wordt belaagd door angst en begeerte.  Die twee krachten brengen de mens tot wat hij doet.  Goed of slecht.  Het kan beide kanten uit.  Die twee krachten doen een mens heen en weer lopen.  Om hem uiteindelijk gek te maken.  Om ter plaatse te doen trappelen en uiteindelijk niet meer te weten waar het heen moet.
 
U verklaart de mensheid onschuldig.  Omdat de mens niet de regisseur is.  Hij heeft zijn lot niet zelf in handen.  De mens is slechts een pop in het poppentheater.  Hij speelt zijn rol.  In de beklaagdenbank zit de verkeerde.  De verkeerde wordt aangeklaagd.  Niet de pop, wel de poppenspeler moet aangeklaagd worden.  Die poppenspeler bepaalt het spel.  Het spel, waarin de mens wordt gedwongen mee te spelen.  Die poppenspeler is die hogere macht.  Een god.  Een godheid.  Die moet aangeklaagd worden.
 
U reikte mij enkele voorzetten aan tot antwoord.  Ik kon u volgen in uw pleidooi.  Ik zou naar buiten stappen.  In de overtuiging dat de mensheid was vrijgepleit.  Wij waren onschuldig.  U had ons vrijgepleit.  U had ons uit het verdomhoekje gehaald, waarin wij door kunstenaars onterecht waren geplaatst.  Ik kon opgelucht ademhalen.  Ik kon naar huis.  Maar dan kwam het tweede deel.
 
 
Beste Arnon,
 
Josse had gesproken.  De voorstelling leek voorbij.  Antwoorden waren gegeven.  Of toch een begin van antwoorden.  Ik kon naar huis.  Thuis kon ik alles op een rijtje zetten.  Kon ik alles verwerken.  Dat was het plan.
 
Maar dan verschijnt u op het toneel.  In het eerste deel had u zich afzijdig gehouden.  U had niet deelgenomen.  U zweeg.  Maar in het tweede deel wordt alles anders.  U neemt het woord.  U spreekt.  Honderduit.  Alles wat in het eerste deel werd geopperd, ondergraaft u.  U ontkracht alles.  Van het oorspronkelijke pleidooi blijft niks meer overeind.
 
U bent ontevreden over het geleverde werk.  U bent ontevreden over wat Josse De Pauw met uw tekst deed.  U kent geen genade met de door u aangezochte acteur.  U beweert dat hij hele stukken vergat.  Dat hij zelf stukken aan de tekst toevoegde.  Stukken, waarmee u niet akkoord gaat.  Josse De Pauw lijkt, volgens u, een verkeerde keuze.  De enscenering lijkt een verkeerde keuze.  De muzikanten op het podium lijken een verkeerde keuze.  U had het anders gewild.  
 
Uw slopen van het voorgaande doet u op een vernuftige wijze.  U brengt het op een grappige manier.  Maar net daarin schuilt het gevaar.  Al lachend zegt een gek de waarheid.  Ook dat was een wijsheid, dat mijn moeder mij meegaf.  Hoedt u voor gekken, dat leek zij te zeggen.  
 
U lacht.  U zou dus de waarheid kunnen zeggen.  Met die gedachte sluipt twijfel binnen in mijn hoofd.  Ik lijk het niet goed meer te weten.  Is de mensheid zonet vrijgepleit? Of toch niet? Ik weet het niet meer.  Het lijkt zoals bij Monopoly.  Ik moet verder naar start.  Naar het vertrekpunt.  Daar brengt u mij heen.  Ik sta opnieuw voor die ene vraag.  Mijn zoektocht naar een antwoord kan ik herbeginnen.  De helpende hand, die Josse De Pauw mij toestak, wordt ingetrokken.  Opnieuw sta ik alleen.  Zoekende.
 
De voorstelling is voorbij.  Ik rij naar huis.  Met een vol hoofd.  Met een zwaar hoofd.  De aanvankelijke antwoorden, die werden aangereikt, zijn weg.  Niet meer ter zake doend.  Enkel vragen blijven.  Vele vragen.  Vele vragen, die een antwoord behoeven.  Het zal een onrustige nacht worden.  Dat besef ik terwijl ik naar huis rij.
 
 
Beste Josse,
Beste Arnon,
Beste Claron,
Beste Kris,
 
Ik wil jullie danken.  Voor een boeiende avond.  Voor een verwarrende avond.  Voor een mooie avond.  Voor een muzikale avond.  
 
Het was ook een warme avond.  Ik had een terrasje kunnen doen.  Een frisse pint bij dat warme weer, het had een mogelijkheid kunnen zijn.  Ik heb het niet gedaan.  Ik had uw uitnodiging aanvaard.  Ik moest naar binnen.  Ik zou die keuze kunnen betreurd hebben.  Dat deed ik niet.  Op geen enkel moment.  Want u gaf mij zo veel meer dan enkel die frisse pint.
 
Het was fijn jullie ontmoet te hebben.  Nu al kijk ik uit naar een volgende ontmoeting.
 
Met vriendelijke groeten.
 
Info:
 

donderdag 1 juni 2017

Leger van Lankmoed, gezien in de nieuwe Melac, Zwijnaarde. Brief aan Jan Geubbelmans en Peter Van Ewijk.

Beste Jan,
Beste Peter,
 
Tot zondag had ik nog nooit van jullie gehoord.  Dat zou veranderen.  Aan mijn onwetendheid over jullie bestaan zou een einde komen.  Het voorbije weekend werd het nieuwe ontmoetingscentrum in Zwijnaarde geopend.  Bij die opening hoorde een feestweekend.  Een feestweekend met daarbij horend een feestprogramma.  Pas bij feesten kan ontmoet worden.  Pas bij feesten zou het ontmoetingscentrum zijn kerntaak optimaal kunnen invullen.  Ik moet bekennen, van feestjes ben ik niet vies.  Op feestjes wil ik steeds aanwezig zijn.  Maar soms moet ik een handje geholpen worden.  Soms moet toeval ons dat ene helpende handje toesteken.  Zoals op zondag.
 
Het zou een rustige zondagavond worden.  Bekomen van een drukke zaterdag.  Genieten van de finale van Peking Express.  Dat zou het worden.  Zo hadden we onze zondag uitgetekend.  Meer moest het niet zijn.  Rust, daar waren wij aan toe.  Maar het is net op zulke momenten dat alles kan verkeren.  Voor zulke momenten had Bredero die ene uitspraak uitgedacht.  Die ene uitspraak, die alles overhoop haalt.  Zo was het bij ons.  Zo gebeurde het bij ons.  Het uitgedachte scenario voor onze rustige zondag werd herschreven.  Door dat ene berichtje.  Dat ene berichtje van een vriendin bracht ons naar jullie voorstelling.
 
Net vóór jullie voorstelling had ik even een klein onderzoekje gedaan.  Om toch te weten wat ik mocht verwachten.  Ik was even naar jullie website gegaan.  Jawel, mijn nieuwsgierigheid kan ik niet bedwingen.  Bovendien wordt gezegd dat een verwittigd man er twee waard is.  Ik meen te mogen stellen dat hetzelfde geldt voor een goed geïnformeerd man.  Ook die is er twee waard.  Soms zelfs nog meer.  Ik las dat er parallellen werden getrokken met Kommil Foo.  Dat kon niet mis gaan.  Een dergelijke vergelijking schept verwachtingen.  Nochtans besef ik maar al te goed dat verwachtingen verstorend kunnen zijn.  Het kan een optimale beleving in de weg staan.  Dat kan gebeuren.  Maar zou het ook die avond met jullie gebeuren?
 
Jullie kwamen op.  Twee mannen op een podium.  Ik dacht aan Kommil Foo.  Dat lag voor de hand.  Die naam speelde even door mijn hoofd.  Even dacht ik een doorslagje te krijgen van het origineel.  Maar die vieze gedachte verdween al snel.  Jullie waren Lankmoed.  In het Lankmoed zijn waren jullie origineel.  Geen sprake van kopie.  Ik keek naar een origineel.  Het origineel.
 
Even voelde ik mij aangesproken.  Bij het begin van jullie voorstelling.  Toen jullie begonnen over wat een geslaagde theateravond zou kunnen zijn.  Toen jullie vertelden dat jullie onvoorbereid een theaterzaal binnenstappen.  Omdat dan de verrassing optimaal is.  Ik voelde mij betrapt.  Alsof jullie in mijn ogen lazen dat ik wel degelijk voorbereid was.  Even schuifelde ik oncomfortabel op mijn stoel.  Ik keek weg van jullie.  Keek niet in jullie ogen.  Ik kon het niet.  De beschuldiging was te groot.  Het leek te suggereren dat ik enkel in de zaal was omdat mijn onderzoekje mij had gerustgesteld.  Mij had doen besluiten dat u best wel een waardig alternatief was voor een rustige zondagavond.  Zonder dat minimale recherchewerk zou ik er niet geweest zijn.  Zo leek het wel.  Zo voelde het.
 
Toch voelde ik mij niet lang ongemakkelijk.  Dat liet u niet toe.  U nam mij en het publiek mee in uw verhaal.  Niemand mocht achterblijven.  Iedereen moest mee.  Geen enkele uitzondering.  U had een boodschap.  Verpakt doorheen uw verhaal.  Als een constante.  Die boodschap lepelde u bij iedereen binnen.  Soms zachtjes.  Soms hard.
 
Er wordt te veel geschreeuwd.  Te veel geroepen.  Iedereen heeft een mening.  Die mening moet gehoord worden.  Een mening moet echoën.  Moet weerklank vinden.  Dan moet men schreeuwen.  Althans, dat meent men.  Een intellectueel debat verliest zijn waarde.  Lijkt niet meer van deze tijd.  Argumenten doen er niet meer toe.  Slogans, dat is het nieuwe debat.  De waarheid wordt ingekleurd.  Bijgekleurd.  De waarheid wordt in het eigen kamp getrokken en daaraan aangepast.  Speechschrijvers lijken hun waarde te verliezen.  Marketeers doen hun intrede.  Zij kennen de waarde van compactheid.  Dat werd hen aangeleerd.  Kort, in enkele woorden, moeten zij een idee verkopen.  Controverse verkoopt, dat weten zij.  Controverse trekt de aandacht.  Dus vervalt het debat in uitersten.  De nuance verdwijnt.
 
Ik vat alles even kort samen.  Althans, ik vat samen wat ik meen in uw sprankelende voorstelling gelezen te hebben.  Meer woorden heeft uw voorstelling.  Langer duurt uw voorstelling.  Anderhalf uur lang neemt u het publiek mee in uw visie op de huidige wereld.  De wereld, die lijkt toe te behoren aan de vuilgebekte schreeuwers.  U doet dat vlijmscherp.  Haarscherp.  U ontleedt.  Grappig.  Komisch.  Muzikaal.  Vocabulair hoogstaand.  U raast.  Gaat rechtdoor.  Zonder enige pauze.  Zonder enige adempauze.  U gaat tekeer.  Soms rustig.  Ingehouden.  Soms wild.  Om zich heen slaand.  
 
Bulderend van het lachen brengt u het publiek tot die ene vaststelling.  Tot dat ene besluit.  Dat we rechtop moeten staan.  Dat we die domme onheilsprofeten moeten counteren.  Dat we het intellectuele debat opnieuw naar het centrum moeten brengen.  Weg van de schaduw, waarin het al te lang resideert.  Tot dat besluit komt u samen met het publiek.  Maar zelfs in dat besluit schuilt die heerlijke dubieuze twist, die doorheen de hele voorstelling sluimert.
 
Lankmoed.  Wat ben ik blij dat ik zondag dat uitnodigende berichtje kreeg.  Wat ben ik blij dat ik zondag in de nieuwe Melac zat.  Dat ik niet voor mijn televisie zat.  Want was dat alles niet gebeurd, had ik jullie niet leren kennen.  Was dat alles niet gebeurd, was Lankmoed nog steeds een onbekende voor mij.  Dat is niet langer zo.  Eindelijk heb ik jullie leren kennen.  Eindelijk heb ik jullie ontmoet.  Eindelijk heb ik mogen ervaren dat Lankmoed een wonderbaarlijke ontdekking was en is.  Vaak wordt gezegd dat de Schepper op de zevende dag rustte.  Ik ben blij dat ik het niet deed.  Dat ik de deur achter mij dicht trok en naar dat nieuwe ontmoetingscentrum in Zwijnaarde ging.
 
Ik wil jullie danken voor deze fantastische avond.  Vol van bewondering keerde ik huiswaarts.  Vol van verwondering ging ik slapen.  U schonk mij een warme avond.  Een avond vol woorden.  Mooie woorden.  Juiste woorden.  Grappige woorden.  Trieste woorden.  Een avond vol muziek.  Muziek, waarin uw verhaal glashelder en muzikaal werd vertaald.  Dat alles te mogen horen kan enkel omschreven worden als genieten.
 
Beste Jan.  Beste Peter.  Ik wens jullie het allerbeste.  
 
Met vriendelijke groeten.