donderdag 29 maart 2018

Uitgelezen: De wafelfabriek. Brief aan Roman Helinski.

Beste Roman,
 
De wafelfabriek.  Nog maar net begonnen aan uw boek en ik maak al een sprong van dertig jaar in het verleden.  In mijn verleden.  Ik keer terug naar Bavegem.  Naar het zuivelbedrijf Inex.  In die fabriek heb ik nog gewerkt.  Als jobstudent.  Eén maand lang.  U zou kunnen opwerpen dat die periode te kort is om mij verwant te kunnen voelen met de personages uit uw boek.  De arbeiders en arbeidsters in de wafelfabriek.  Dat zou heel misschien kunnen.  En toch.  En toch.  Eén maand lang stond ik aan de band.  Ik nam ingepakte dozen van de band en stapelde die op paletten.  Ik kan begrijpen als u schrijft dat gezocht wordt naar dingen die de tijd versnellen en de regelmaat versoepelen.  Net als in de wafelfabriek vonden wij die oplossingen in het praten.  Op de werkvloer.  In de kantine.  Net als in de wafelfabriek praatten wij over de familie.  Over het voorbije weekend.  Over het volgende weekend.  Over reisplannen.  Over kleine onbenulligheden.  Er waren niet enkel die gesprekken.  Er waren ook de grappen en grollen.  Er werd niet enkel gepraat.  Er werd ook gelachen.  Vaak en veel. 
 
Terwijl ik bij het begin van uw boek enige verwantschap voelde, nam ik bij het tweede deel afstand.  Ik was geen betrokken partij meer.  Ik deed een stapje achteruit.  Om te observeren.  Om waar te nemen.  Want wat volgde, kan omschreven worden als bizar.  Als eigenaardig.  Want plots slaat de sfeer in de fabriek om.  Gezelligheid wordt grimmigheid.  Een nieuwkomer grijpt het ontslag van een collega aan om onrust te stoken.  Met vlotte praatjes verzamelt hij alle arbeiders achter zich.  De praatjesmaker leidt het verzet tegen de directie.  Hij grijpt één ergernis (slechte tanden) aan om de arbeiders rond zich te verenigen.  Die ene ergernis wordt het enkele strijdpunt.  Wordt de reden om het werk neer te leggen.  Die praatjesmaker slaagt er in de volledige fabriek lam te leggen.  Geen enkele arbeider maakt bij deze gang van zaken ook maar enige bedenking.  Er wordt niet nagedacht.  Er wordt niet gereflecteerd.  Er wordt enkel blindelings gevolgd.  
 
Het personeel gaat schuilen achter de veilige rug van die ene nieuwkomer.  Hij voert het hoge woord.  Hij wordt hun woordvoerder.  Want dat is wat hij kan.  Hij kan praten.  Hij kan vertellen.  In geuren en kleuren.  Iedereen hangt aan zijn lippen.  De nieuwkomer biedt hoop.  Wat die hoop precies inhoudt, wordt niet duidelijk gemaakt.  Wordt niet concreet gemaakt.  Hoop op een betere toekomst lijkt voldoende.  Hoop op een andere toekomst lijkt meer dan genoeg.  Holle slogans gaan er in als zoete koek.  Een gemakkelijker publiek blijkt niet te bestaan.  Er wordt geen weerwerk geboden.  Voorstellen tot verbetering worden niet uitgewerkt.  Alternatieven worden niet bekeken.  Het blijft bij oppervlakkig gewauwel.
 
Mogelijk debat wordt door de nieuwkomer gesmoord.  De directeur wordt uitgejouwd.  Tegenvoorstellen van de directeur worden weggewuifd.  Nergens valt enige bereidheid tot compromis te bespeuren.  Koppigheid wordt de norm.  Niemand is bereid te buigen.  Beide partijen drijven steeds verder uiteen.  Tot op dat ene moment.  Dat ene moment, waarop de nieuwkomer verdwijnt.  Dan komen barsten in het verzet.  Zachtjes aan zetten beide partijen stappen naar elkaar.  Eerst kleine stapjes.  Dan grotere stappen.  Om elkaar uiteindelijk weer in de ogen te kijken en niet meer te beseffen waarom alles uiteindelijk begonnen is.  De grote, opgepookte woede lijkt te gaan liggen.  De grimmigheid verdwijnt.  De al dan niet valse gezelligheid keert terug.  De grote verontwaardiging lijkt te versplinteren in die kleine ergernissen, die er altijd wel geweest zijn.  Kleine ergernissen, die in zich niet de kracht verenigen om tot een revolutie uit te groeien.  Tenzij een praatjesmaker op het toneel verschijnt.  Dan kan het snel gaan.  Zo wordt die nieuwkomer slechts een herinnering.  Of toch niet.  Die nieuwkomer blijft tegelijk een waarschuwing voor de toekomst.  Een waarschuwing dat het opnieuw kan gebeuren. 
 
Terwijl ik uw boek lees, blijf ik kijken naar de wereld om mij heen.  Plots besef ik dat die grote buitenwereld eigenlijk één grote wafelfabriek is.  Dat die nieuwkomer symbool staat voor politieke praatjesmakers.  Praatjesmakers die er in slagen grote massa’s te scharen achter holle slogans.  Zij weten de grote ergernissen te detecteren en politiek te recupereren.  Zij benoemen die ergernissen zonder de noodzaak te voelen oplossingen aan te reiken.  Want vaak wil het kiezerspubliek geen oplossingen horen.  Vaal zijn zij al blij dat hun ergernissen gehoord worden.  Dat die ergernissen een politiek uithangbord krijgen.  Achter dat uithangbord willen zij zich verenigen.  Blindelings.  Kritiekloos.  Hun trouw beperkt zich in tijd.  Tot het moment dat een andere profeet opstaat.  Dat is wat ik om mij heen zie.  Ik zie hoe de massa van profeet naar profeet springt.  
 
Woede verblindt.  Het maakt niet uit of die woede al dan niet terecht is.  Het maakt niet uit om welke reden die sluimerende woede wordt aangewakkerd.  Dat alles doet niet ter zake.  In uw boek lees ik de gevaren van die blinde volgzaamheid.  In uw boek lees ik een oproep alert te zijn.  Aan die alertheid moet de bereidheid gekoppeld worden om telkens weer op zoek te gaan naar de echte beweegredenen achter een betoog.  Achter de slogan.  Enkel die bereidheid kan de zin voor kritiek aanwakkeren.  Dat blijkt in deze tijden meer dan noodzakelijk.  Niet enkel in de wafelfabriek.  Ook in de grote wereld.  Dat maakt uw boek meer dan duidelijk.
 
De wafelfabriek.  Ik vond het altijd een vreemde titel voor een boek.  Nu besef ik hoe u de lezer via de kleine wereld van de fabriek de grote wereld wil induwen.  Via die kleine wereld wil u de lezer een spiegel voorhouden.  Een spiegel, waarin hij zijn gedrag kan spiegelen.  Waarin hij datzelfde gedrag aan een kritisch zelfonderzoek kan onderwerpen.  In de titel van uw boek schuilt een opdracht voor de lezer.  Voor elke lezer.  Ik kan enkel maar hopen dat elke lezer die uitdaging aanneemt.  Het kan ontnuchterend werken.
 
Beste Roman, ik wil u danken voor deze spiegel.  Voor deze uitdaging.  Ik ben alert.  Ik blijf alert.  Blindheid is niet aan de orde.  Vandaag niet.  Morgen niet.  Nooit.  Ik las De wafelfabriek.  Het was verhelderend.  Een openbaring.  Voor dit fantastische boek wil ik u danken.
 
Met vriendelijke groeten.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten