woensdag 9 november 2016

Uitgelezen: Spoo Pee Doo. Brief aan Dimitri Verhulst.

Beste Dimitri,
 
Ik moet u iets bekennen.  In nauwelijks twee dagen tijd las ik uw boek uit.  Met dien verstande dat ik niet van ’s morgens vroeg tot ’s avonds laat in uw boek las.  Ik las enkel in mijn vrije uren.  Dat betekent dat ik in slechts enkele uren uw volledige boek las.  Ik hoor u opperen dat ik een cultuurbarbaar ben.  U fulmineert.  Tegen niemand in het bijzonder.  U zegt dat literatuur zachtjes aan moet gesavoureerd worden.  Net zoals excellente wijn.  Die wijn drinkt men niet.  Die wijn proeft men.  Met mondjesmaat.  Dat moet ook met boeken gebeuren.  Elk woord moet gekanteld worden.  Moet gekeerd worden.  Moet getold en gedraaid worden.  Om het wonderlijke van de schrijfkunst te ervaren.  Dat alles zegt u.  
 
Ik zou u kunnen volgen.  Toch doe ik het niet.  Niet in dit specifieke geval.  Omdat ik meen enkele argumenten te hebben.  Argumenten, die kunnen overtuigen.  U bent de oorzaak van mijn snellezen.  U hoeft hierin niks negatiefs te lezen.  Ik tracht mij ver weg te houden van alle negativiteit.  Ik ben een positieve jongen.  Op die enkele uitzonderingen na.  Wat ik schrijf, is dus positief bedoeld.  Laat het mij u verduidelijken.  
 
Uw boek is één grote aaneenschakeling van ergernissen.  Van kleine en grotere ergernissen.  Nu zou dat kunnen gaan vervelen.  Toch doet het dat niet.  Integendeel.  Die lichte, humoristische ondertoon houdt ons bij de les.  Doet ons alles relativeren.  Bovendien doet die toon ons twijfelen.  Of u het echt meent.  Dat continu relativeren maakt alles licht verteerbaar.  Het blijft niet op de maag liggen.  Neen, eerder werkt het op de lachspieren.  Dat is goed.  Meer dan goed.  Ooit las ik dat er te weinig wordt gelachen.  U levert dus een positieve bijdrage.  
 
U gaat tekeer tegen dat ene woord ‘leuk’.  Tegen klassenreünies.  Tegen wereldverbeteraars en petities.  U maakt zich druk over plasbeurten.  Over liedjeswedstrijden.  Over condooms met vruchtensmaak.  Over bakfietsen.  U hebt het niet begrepen op koninginnen.  Op entreegelden voor danscafés.  Over al die ergernissen laat u uw licht schijnen.  In een woordenstroom, die de lezer dwingt tot snellezen.  U bent de dirigent.  U bepaalt het ritme.  Wij kunnen enkel aan boord blijven als wij dat door u gedicteerde tempo aanhouden.  Het boek dichtklappen lukt nauwelijks.  Het zou aanvoelen alsof een orkest in het midden van een symfonie beslist de instrumenten neer te leggen.  Dat zou niet kunnen.  Dat zou niet mogen.  Welnu, dat mag net zomin bij uw boek.  Het boek moet open blijven.  Er moet gelezen worden.
 
Tussen al die ergernissen door lees ik een oproep.  U roept ons op buiten te komen.  Ons niet op te sluiten.  Wij mogen ons niet laten gijzelen door angst.  Vrees voor aanslagen mag ons niet binnenhouden.  Wij moeten leven.  Voluit.  Zonder handrem.  Wij zijn te gast in het leven.  Dat schrijft u.  Dat besef moet ons herinneren aan het tijdelijke.  Ooit stopt het leven.  Daarna is niks.  Het zwarte gat gaapt.  Een ongekende, niet te peilen diepte, waarin wij wegzakken.  Wij moeten nu leven.  Niet straks.  Niet als wij op pensioen zijn.  Neen, nu moeten wij leven.  Ten volle moeten wij elk uur beleven.  Elke minuut.  Elke seconde.  Daarom niet op de wijze zoals uw hoofdfiguur.  Dat is dan misschien weer het andere uiterste.  Het extreme.  Maar net dat uiterste moet ons wakker schudden.  Wij moeten het leven in de ogen kijken.  Niet wegkijken.
 
Ik ben een Gentenaar.  Dat maakt uw boek op nog een andere manier interessant.  Uw hoofdpersonage zwerft doorheen de straten van Gent.  Hij stapt cafés binnen.  Dat doet bij mij de neiging ontstaan om de echte plekken te zoeken.  De plekken, zoals ze bestaan in werkelijkheid.  In uw boek heb ik Café Marimain gespot.  Ik heb de Charlatan ontdekt in uw boek.  Ik meen zelfs dat De Penarie uit uw boek voor het echte Druppelkot in Gent staat.  Heel misschien meen ik dat u schrijft over Het Damberd.  Zou het kunnen dat ook de Hotsy Totsy een acte de présence doet in uw boek? Heel waarschijnlijk zijn gelijkenissen aan mij ontsnapt.  Heel misschien zal ik uw boek later nog eens lezen.  Om tot nieuwe ontdekkingen te komen.  Om te merken dat nog Gentse zaken een plaats hebben in uw boek.
 
Beste Dimitri, u schonk mij een heerlijk boek.  Ik heb genoten.  Ik heb gelachen.  Elke lach staat gelijk met een langer leven.  Dat heb ik eens gelezen.  Niet zomaar in de Streekkrant.  Dat las ik in een wetenschappelijk tijdschrift.  Die bewering zou wetenschappelijk onderbouwd zijn.  Ik wens u dus niet enkel te danken voor uw nieuwste boek.  Ik wens u ook te danken voor een langer leven.  Een langer leven, dat u mij hebt geschonken met uw boek.  Zonder dat ik hiervoor extra diende te betalen.  Ook dat is een reden om goedgemutst te zijn.
 
Beste Dimitri, dank.  Dat is wat ik eigenlijk zeggen wou.  Maar dat was dan net iets te beknopt.  Ik wou iets meer.  Het werd een brief.  Deze brief.
 
Met vriendelijke groeten.

1 opmerking: