donderdag 19 januari 2017

Uitgelezen: Graailand. Brief aan Peter Mertens.

Beste Peter,
 
Godverdomme.  Godverdomme.  Godverdomme.  Niet één keer heb ik het gezegd.  Wel meerdere keren heb ik het gezegd.  In mijn hoofd.  Niet luidop.  We moeten opletten met wat we zomaar in de ether gooien.  Ik hou mij dus in.  Ik mompel.  Onverstaanbaar.  Het valt niet op.  Iedereen loopt mij voorbij.  Zonder te blijven stilstaan.  Zonder zich naar mij om te draaien en vreemd te staren.  Ik ben gewoon een lezer.  Die zit en leest.  Meer doe ik niet.  Behalve dan dat vloeken.  Die vette krachttermen.  Ik ga niet op zoek naar verzachtende termen.  Naar meer aanvaardbare termen.  Geen verdomme.  Geen verdorie.  Geen verdikkeme.  Wel godverdomme.  Puur en onversneden.
 
U doet mij vloeken.  Uw boek doet mij vloeken.  Niet omdat ik het oneens zou zijn met u en uw standpunten.  Wel omdat ik mij kan vinden in uw analyse.  Een analyse, waarin ik mij op vele punten kan herkennen.  Punten, die in mij een grote ergernis opwekken.  Punten, die bij mij een grote verontwaardiging veroorzaken.
 
Ik vloek als ik nog maar eens die uitspraken lees van politici.  Uitspraken van Kris Peeters.  Van Gwendolyn Rutten.  Uitspraken, waarmee deze zogezegde toppolitici nog maar eens bewijzen hoe ver zij van de werkelijkheid staan.  De werkelijkheid van de gewone man.  Deze laatste aanvulling kan mij het verwijt van populisme opleveren.  Maar ik trek het mij niet aan.  Ik trek het mij niet meer aan.  Net zoals u dat niet doet.  U spreekt vrijuit.  U toont de werkelijkheid.  De werkelijkheid, zoals u die aantreft in uw ontmoetingen met mensen.  Een werkelijkheid, die toont dat het anders moet.  Dat het heel dringend anders moet.
 
Ik vloek als ik lees over José Manuel Barroso.  Als ik lees hoe hij ongegeneerd de overstap maakt van de Europese toppolitiek naar Goldman Sachs, één van de hoofdschuldigen in de kredietcrisis van 2008.  Hij slaat de ene deur dicht en opent een andere deur.  Een grotere brutaliteit kan ik mij niet voorstellen.  Hij is niet de enige.  Anderen gingen hem voor.  Anderen traden in zijn voetspoor.  Een probleem, dat ook Joris Luyendijk reeds aankaartte.  De verwevenheid tussen politiek en zakenwereld.  Het doet mij gruwen.  Politici verworden tot marionetten.  Tot meelopers.  Zij schrijven wat multinationals dicteren.  U toont het aan.  U bewijst.
 
Ik vloek als ik lees over Europa en de aanpak van de Griekse schuldencrisis.  Ik huiver als ik Philippe Legrain, adviseur van Barroso, hoor zeggen dat een schuldherschikking en een gedeeltelijke schuldkwijtschelding werd geweigerd door het IMF en de Europese leiders enkel met de bedoeling de belangen van de grote Europese banken te beschermen.  Ik val van mijn stoel als ik lees dat een rapport van de European School of Management and Technology aantoont dat slechts vijf procent van het geleende geld in de Griekse staatskas belandde.  De rest ging naar schuldaflossing en intrestbetalingen aan buitenlandse banken.  In de schuldencrisis werd al te vaak met een beschuldigende vinger gewezen naar Griekenland.  Ik heb mij hier ook aan bezondigd.  Ik beken.  Uw boek toont aan dat het verhaal ook twee kanten heeft.  Een verhaal waarvan die ene kant nooit werd belicht.  Of sterk onderbelicht.  Het is een verademing ook die ene kant eindelijk te lezen.
 
Ik vloek als ik lees over de zogenaamde Europese eenheidsmarkt.  Een eenheidsmarkt, die niet bestaat.  Wat wel bestaat is het Europese concurrentieproject.  Een project, waarin de lidstaten tegen elkaar worden opgezet.  Met een race naar beneden tot gevolg.  De laagste lonen.  De laagste sociale bescherming.  Met een race waarin naar bedrijven wordt gehengeld met de meest voordelige fiscale pakketten.  Fiscale pakketten, waarin een nultarief net niet wordt voorgesteld.  U toont aan dat ook België zich mengt in die race.  Een race, waarin de Belgische werknemer de dupe is en de multinationals de winnaar zijn.
 
Bent u pessimistisch? Bent u populistisch? Neen.  Neen.  Twee maal moet ik neen antwoorden.  Jawel, u toont waar het fout loopt.  U verhult niet.  U legt bloot.  Een populist zou hier stoppen.  Verder zou hij niet gaan.  Hij zou enkel de ziekte vaststellen.  Maar u gaat verder.  U toont de lezer een alternatief.  Het alternatief van de hoop.  Niet van de angst.  U stelt de ziekte vast.  U schrijft medicatie voor.  Een medicatie, die kan werken.
 
U pleit niet tegen Europa.  U pleit voor een ander Europa.  U toont dat het kan.  U herinnert de lezer aan de oproep van tachtig Franse economen, neergeschreven in Le Monde vorig jaar.  U verwijst naar het Marshallplan voor Europa, uitgewerkt in 2012 door de Duitse vakbondskoepel DGB.  Een ander Europa is mogelijk.  Dat bewijst u in uw boek.  Wat wij nodig hebben, is moedige wil.  En koppige volharding.
 
Ik kwam aan het eind van het boek.  Vloeken deed ik niet meer.  Ik deed iets anders.  Ik ging hopen.  Hopen dat het ooit nog goed komt.  Dat ooit de nodige maatregelen zullen genomen worden.  De juiste maatregelen.  Dat ooit de sterkste schouders de zwaarste lasten zullen dragen.  Want dat doen zij nu niet.  U toonde het mij.  U bewees het mij.  Andere stemmen in het boek versterkten uw pleidooi.
 
U eindigde met het verhaal van Iker de Carlos.  Een Spaans slotenmaker.  Op een bepaald moment besliste hij de banken niet meer te helpen mensen uit hun huizen te zetten.  Na het lezen van uw boek besef ik dat één Iker niet volstaat.  Meerdere Ikers hebben we nodig.  Meerdere Ikers moeten opstaan.  Om samen het tij te keren.
 
Beste Peter, ik dank u voor uw boek.  Het juiste boek op het juiste moment.  Ik dank u voor de hoop.  Tot slot heb ik nog één wens.  Dat uw boek door vele mensen zal gelezen worden.  Dat uw boek bij al die mensen een stukje Iker de Carlos wakker maakt.  Dat al die lezers rechtop staan.  Hun stem verheffen.  Met hun vuisten op tafel slaan.  Dat al die mensen eindelijk zeggen dat het anders moet.  Indien die wens zou uitkomen, ik zou de gelukkigste mens van de wereld zijn.
 
Ik wens u het allerbeste.
 
Met vriendelijke groeten.

dinsdag 17 januari 2017

Mijn reisverhaal Japan. Dag 9: Okayama - Kyoto.

We moeten opnieuw de trein op.  Intussen zijn wij het gewoon.  Niks nieuws onder de zon.  Toch is er dat ene verschil.  Dat ene verschil met de vorige keren.  De trein heeft vertraging.  Drie volle minuten.  Wat we onmogelijk hadden geacht, blijkt dan toch te kunnen.  De Japanse stiptheid krijgt een deuk.  Een forse tik.  Maar wij zijn Belgen.  Wij hebben de NMBS.  Wij kennen de NMBS.  Vertragingen zijn ons vertrouwd.  Wij kijken pas vreemd op als een trein op tijd het station binnenrijdt.  Stiptheid is in België de uitzondering geworden.  Een trein, die vijf minuten vertraging heeft, wordt in ons landje nog geregistreerd als stipte trein.  Alles wordt er aan gedaan om de statistieken toch een positief handje te helpen.  Over die drie minuten vertraging klagen wij dus niet.  Wij nemen zoals het komt.  Ik zei het al, wij zijn erger gewoon.
 
Wij rijden naar Kyoto.  Maar niet rechtstreeks.  Wij houden even halt in Himeji.  Dit is de thuishaven van Kenzo Takada, een Japans modeontwerper en oprichter van Kenzo.  Toch komen we niet daarvoor.  We komen niet om te shoppen.  We stoppen in deze stad voor een bezoek aan het kasteel.  Het kasteel van Himeji.  Daar kunnen we niet om heen.  Dit is een verplichte stop.  U zal opwerpen dat wij op vakantie zijn.  U zal zeggen dat op vakantie verplichtingen van geen tel zijn.  Dat is zo.  U hebt gelijk.  Maar heel soms zijn er uitzonderingen.  Het kasteel is een uitzondering.  Dit moeten we zien.
 
Vanuit het station gaat het in rechte lijn naar het kasteel.  Te voet.  Want op wandelafstand.  Dan hoeven we geen taxi.  We zijn jong.  Misschien niet in onze ledematen.  Niet in ons lijf en lendenen.  Maar wel in het hoofd.  In het hoofd zijn we nog piepjong.  Dat is wat telt.  Die gedachte houdt een mens aan de gang.  Op de been.  Jonge mensen gaan te voet.  Niet enkel zij die jong zijn.  Ook zij die zich jong voelen.  Allen gaan te voet.  Want dat is goed voor het hoofd en de benen.  Een mens moet in beweging blijven.  Ledigheid is des duivels oorkussen.  We moeten dus uitkijken.  Luiheid dienen we te vermijden.
 
Van ver torent het kasteel boven de stad uit.  De vorm van het kasteel zou lijken op een vogel die het luchtruim kiest.  De meer prozaïsche naam luidt daarom het Zilverreigerkasteel.  Ik heb een grote fantasie.  Sommigen zullen beweren dat ik zelfs een te grote fantasie heb.  Ik verschillende keren gekeken.  Goed gekeken.  Vanuit verschillende hoeken.  Van veraf.  Van dichtbij.  Met de beste wil van de wereld, een opvliegende vogel zag ik niet.  Wat ik wel zag, was een onneembare vesting.  De terugwijkende stenen muren lijken voor een indringer nauwelijks te beklimmen.  Indien een mogelijke indringer toch die muren zou overwinnen, zou hij binnenin heel waarschijnlijk verloren lopen.  Want hij komt terecht in een labyrint van doorgangen en poorten.  Dat labyrint was met een reden ontworpen.  Bedoeld om de indringer te verwarren.  Een verwarde indringer is een verloren indringer.  Die zijn gemakkelijk te verslaan.  Een overwinning lijkt gegarandeerd. 
 
 

 
Wij zijn geen indringers.  Geen agressors.  Geen aanvallers.  Ons wordt het gemakkelijk gemaakt.  De deuren worden opengezet.  Opengegooid.  Van bij de ingang worden wij bij het handje genomen.  Niet letterlijk.  Wij zijn grote jongens.  Grote meisjes.  Wij kunnen het wel.  Maar een wegwijzertje op tijd en stond is altijd handig.  Die wijzertjes staan op de juiste plaatsen.  Op momenten, dat je zou kunnen twijfelen, bots je tegen een wijzer aan.  Op een vlotte manier brengen al die wijzers ons naar de zesde verdieping van de donjon.  Op een even vlotte manier begeleiden zij ons terug naar de binnenhof.  Verloren lopen is in dit kasteel geen optie meer.
 
Verloren lopen zou niet mogen.  Dat dienen wij te allen prijze te vermijden.  Want wij moeten onze trein halen.  Naar Kyoto, onze eindbestemming voor vandaag.  Ondanks ons strikte tijdschema, springen we toch nog even binnen in de tuinen, gelegen aan het kasteel.  Terwijl het kasteel werd gebouwd in de veertiende eeuw, zijn de tuinen eerder nieuw.  Deze werden pas aangelegd in 1992.  De Koko-en tuin is een verzameling van negen verschillende tuinen, ontworpen door de beste tuinarchitecten van Japan.  Gemeenschappelijk doel is doorheen de verschillende seizoenen eenzelfde verleidelijke schoonheid uit te stralen.  Deze tuinen lijken in hun opzet te slagen.  Het onderhoud en behoud van die schoonheid vraagt evenwel intensieve arbeid.  Vraagt engelengeduld.  Daarvan zijn wij getuige.  Enkele tuiniers zijn aan het werk.  Zij zitten op hun achterste.  Met een pincet pikken zij afgevallen dennennaalden op.  Eén voor één.  Zij lijken niet gehaast.  Wel intens geconcentreerd.  Zij stralen een zekere rust uit.  Die rust slaat over op ons.  Wij ervaren eenzelfde rust door naar hen te kijken.  Tuinieren als vorm van zenbeleving, zo lijkt het wel.  Zo voelt het ook.
 


 
Na de tuinen opnieuw naar het station.  De trein op.  In de stations hadden we het al gemerkt.  Het was ons al eerder opgevallen.  Op elk treinperron staat precies aangegeven waar moet gewacht worden om op te stappen.  Aan elk van die punten staan Japanners keurig in een rij.  Ordelijk als zij zijn.  Wij schuiven aan.  Sluiten aan bij die rij.  Met dat ene, kleine verschil.  Wij vormen een Belgische rij.  Wanordelijk als wij zijn.  Wij gaan niet één na één staan.  Dat doen wij niet.  Wij staan bij elkaar.  In groep.  Wij brengen wanorde in de Japanse orde.  Wij zijn een stoorzender.  Toch passen wij ons aan.  Enigszins.  Als de deur van de treinwagon opengaat, wachten wij af.  Wij stormen niet meteen die trein op.  Zoals wij thuis zouden doen.  Eerst laten wij iedereen rustig uitstappen.  Zich haasten hoeft niet.  Wij wachten af.  Om dan, als het onze beurt is, rustig op te stappen.  Die orde respecteren wij.  Als wij willen, kunnen wij.
 
Wij komen aan in Kyoto.  Ik verwacht een oude stad.  Dat heeft te maken met de geschiedenis van de stad.  Tot het einde van de Edoperiode in 1868 was Kyoto de hoofdstad van Japan.  Die keizerlijke grootsheid verwacht ik te zien.  Maar ik moet mijn beeld bijstellen.  Scherp stellen.  Kyoto is een moderne stad.  Dat merken we meteen als wij door het station van deze stad wandelen.  Dit is niet zomaar een stationnetje.  Dit is een staaltje van moderne architectuur.  Elf verdiepingen hoog is het station.  Elke verdieping te bereiken met lift, roltrap of trap.  Wij kijken om ons heen.  Rond ons heen.  Wij staren omhoog.  Dit is adembenemend.  We merken het niet meteen.  Al te zeer zijn wij onder de indruk.  Onze kritische geest wordt voor heel even uitgeschakeld.  Maar de treingebruikers in Kyoto hebben toch die ene bemerking.  In de winter kan het koud zijn in dit station.  Dat hoeft niet te verbazen.  Dit is een open station.  Schoonheid heeft het gehaald op praktische overwegingen.  
 
 
’s Avonds keren we nog even terug naar het station.  Om het bouwwerk aan een grondige analyse te onderwerpen.  Op een zwerftocht komen wij uit op de vijfde verdieping.  Op de trappen van de vijfde naar de elfde verdieping wordt een lichtshow geprojecteerd.  Het thema van dit lichtspel is Halloween.  Dit ‘heidense’ feest heeft ook al zijn weg gevonden naar Japan.  Ook hier moet de commercie draaien.  Ook hier lijken zij nood te hebben aan een extra feestdag.  Ter wille van het vertier van de consument.  Ter wille van de portefeuille van de kleine zelfstandige.
 
 
Die lichtshow lijkt eeuwig door te lopen.  De show blijft maar doorgaan.  Maar de eeuwigheid hebben wij niet.  Wij hebben enkel de tijdelijkheid.  Slechts tijdelijk zijn wij op deze aardkloot.  Time is money.  Van diezelfde tijd mogen we dus niet al te veel verspillen.  We moeten zuinig omgaan met diezelfde tijd.  We stappen verder.  Hoger.  Naar de elfde verdieping.  Naar de tuinen bovenop het dak van het station.  Naar de uitkijk over deze stad.  Ik ga niet tot het randje.  Ik kijk van ver over de stad.  Hoogtevrees, u weet wel.
 
Diezelfde vrees weerhoudt mij er van de skywalk in het station te ervaren.  Ik pas.  Zet mijn joker in.  Op de negende verdieping kan je via een ‘luchtbrug’ van de ene zijbeuk van het station naar de andere wandelen.  Dat hoeft voor mij niet.  Ik zou het niet willen.  Meer nog, ik kan het niet.  Ik blokkeer.  Het draait in mijn hoofd.  Het tolt vrij ernstig.  Ik sta slap op mijn benen.  Mijn knieën knikken.  Nog meer dan op de hangbrug enkele dagen terug.  Ik moet het station uit.  Ik moet naar buiten.  Dringend moet ik de begane grond voelen.
 
Wij gaan terug naar onze hotelkamer.  Die is alweer zeer klein.  Maar we treuren niet.  We klagen niet.  Intussen zijn wij al vertrouwd met de Japanse afmetingen.  Bovendien geeft het hotelmanagement ons die ene goede tip.  Via een geplastificeerd papiertje op ons bed.  Daarop laten zij ons weten dat er genoeg ruimte is onder het bed.  Genoeg ruimte voor onze grote koffers.  Een Japanner is goed georganiseerd.  De kleine ruimtes dwingen de Japanner daartoe.  Hij wil ons daarom gerust een handje helpen in het op orde krijgen van onze kamer.
 
Ik ga slapen.  Verdiep mij nog heel even in de leer van Boeddha.  Het Nieuwe Testament was ook een mogelijkheid.  Maar we zijn in Azië.  Dan wint Boeddha.  Ik ga mij verdiepen.  Per slot van rekening is het goed in eigen hart te kijken even voor het slapen gaan.  Dat is dan ook wat ik doe.  Met een helpende hand van Boeddha.
 
Ik droom.  Van het Zilverreigerkasteel.  In mijn droom zie ik mij als figurant in vele films.  Ik figureer in You only live twice.  Aan de zijde van Sean Connery.  Ik sta op de set van Ran.  Te luisteren naar de aanwijzingen van regisseur Akira Kurosawa.  Ik ben een collega van Tom Cruise in The last Samurai.  In mijn droom lijken die drie films los van elkaar te staan.  In mijn droom ontgaat mij het gemeenschappelijke.  Dat zal ik pas later ontdekken.  Als ik thuis ben.  Dan weet ik het.  Dan weet ik dat elk van die films voor een deel werd opgenomen in het kasteel van Himeji.  Toen ik insliep in Kyoto wist ik dat nog niet.  Die kennis had ik niet.  Slapen kan dan toch verrijkend zijn.  Zelfs op reis.
 
Mijn reisverhaal Japan.  Dag 10: Kyoto.  Te lezen op dinsdag 24/01/2017.

donderdag 12 januari 2017

Nieuwjaarswensen voor 2017.

Elk jaar doe ik het.  Elk jaar opnieuw.  Geen enkele uitzondering.  Ik deed het in 2014.  In 2015 deed ik het ook.  In 2016.  Dit jaar kon niet anders zijn.  Mocht het niet anders zijn.  Elk jaar ging ik op zoek naar woorden.  Mooie woorden.  Juiste woorden.  Unieke woorden.  Een moeilijke zoektocht.  Een zoektocht, waarin vaak opnieuw begonnen wordt.  Waarin vaak geschrapt wordt.  Schrijven en herschrijven.  Tot het uiteindelijke resultaat op papier staat.  Definitief.  Af.
 
Dit jaar ging ik opnieuw op zoektocht.  Althans, dat was de bedoeling.  Ik was begonnen aan de tocht.  Tot dat ene moment.  Dat moment waarop mij de juiste woorden werden ingefluisterd.  Werden voorgelezen.  Ik hoorde die woorden.  Begreep onmiddellijk dat mijn zoektocht mocht gestopt worden.  Want in die woorden hoorde ik het recept voor een gelukkig jaar.  Ik hoorde wat een mens kan doen om van 2017 (en alle andere jaren) een gelukkig jaar te maken.
 
U vermoedt heel waarschijnlijk een ingewikkeld recept.  Een nauwelijks te realiseren formule.  Dat is het niet.  Eenvoud, dat is wat het is.  Maar vaak schuilt in eenvoud de hoogste complexiteit.  Net daarom dat wij er al te vaak aan voorbijgaan.  Omdat het net zo eenvoudig is.  Zo simpel.  Dat dacht ik toen ik die woorden voor de eerste maal hoorde.
 
Ik geef u het recept mee.  Ter overweging.
 
Zalig zij die kunnen lachen met zichzelf,
zij zullen veel plezier beleven.
 
Zalig zij die het onderscheid weten tussen een berg en een molshoop,
hun zullen veel kopzorgen bespaard blijven.
 
Zalig zij die kunnen rusten en gaan slapen
zonder daarvoor excuses te zoeken,
zij zullen wijze mensen worden.
 
Zalig zij die verstandig genoeg zijn om zichzelf niet ernstig te nemen,
zij zullen waardering oogsten bij hun omgeving.
 
Zalig ben jij als je de kleine dingen met de nodige ernst
en de ernstige dingen met de nodige vrede kan bekijken,
je zal het ver brengen.
 
Zalig ben jij als je erin slaagt steeds andermans houdingen
welwillend te interpreteren – ook al hebben zij de schijn tegen –
je zal voor naïef versleten worden, maar de liefde is die prijs waard.
 
Dit gezegd zijnde, ik wens u een fantastisch 2017.  Een voorspoedig 2017.  Een feeëriek 2017.  Een gezond 2017.  Een doordacht 2017.  Een sportief 2017.  Een feestend 2017.  Een dromerig 2017.  Een liefdevol 2017.  Een geëngageerd 2017.  Een humoristisch 2017.  Een wijs 2017.  Een springerig 2017.  Een bouleverserend 2017.  Een inspirerend 2017.  Kortom, een gelukkig 2017 is wat ik u wens.

Nieuwjaarscadeaus (uit de reeks ‘Moet je zeker gezien hebben’):
Michael Van Peel overleeft 2016.
Vrienten, Kooymans en De Groot live in concert (Carré – Amsterdam).
De 16 XL (beste reeks van 2016).

dinsdag 10 januari 2017

Mijn reisverhaal Japan. Dag 8: Onomichi - Okayama.

Wat we gisteren dachten te hebben maar niet kregen, zullen we vandaag hebben en krijgen.  Een rustige dag.  Jawel, we zullen dingen zien.  Uiteraard.  Daarvoor zijn we naar Japan gekomen.  Om dingen te zien.  Toch zullen we het kalmpjes aan doen.  We zullen niet rennen en lopen.  Dat zullen we niet doen.  We zullen slenteren.  Van hier naar daar.  Om zo op adem te komen.  Om zo onze batterijen op te laden.  Zodat we klaar zijn voor de volgende dagen.  Want dan wacht ons Kyoto en Tokyo.
 
We beginnen met een Japanse tuin.  De wandeltuin Koraku-en in Okayama.  Op wandelafstand van ons hotel.  Geen tram.  Geen bus.  Geen trein.  Gewoon te voet.  Wij vermoeden dat het vandaag een feestdag is.  Of het werkelijk zo is, weten wij niet.  Wel valt er vandaag iets te vieren.  Dat merken we aan de vele eetkraampjes.  Die staan opgesteld langs de toegangsweg naar de tuin.  We laten ons niet verleiden.  We stappen door.  Naar de tuinen.  Die willen we zien.
 
 
We hadden al enkele tuinen gezien.  Toch verveelt het nooit.  Altijd weer valt mijn mond open van verbazing.  Dit is kunst.  Dit is vakmanschap.  Niet enkel kijken wij, bijna verdwaasd, naar die prachtige tuinen.  Net zozeer vergapen wij ons aan die vele koppeltjes.  Verloofde koppeltjes of pas getrouwde koppeltjes.  Zij komen naar hier voor een uitgebreide fotoreportage.  Uitgedost in traditionele klederdracht laten zij zich fotograferen.  Langs alle kanten.  Gewillig.  Zonder tegenstribbelen.  Heerlijk om te zien.  Vertederd word ik door die prille liefde.  Elke keer ik een koppeltje tegenkom, blijf ik even staan.  Niet om te kijken naar de aangenomen poses, waartoe zij gedwongen worden door hun fotograaf.  Wel om te kijken naar die ogen.  Om te kijken in die ogen.  Want die ogen blinken.  Schitteren.  Volglanzend.  Bijna zijn die ogen diamanten.  Dat glinsterende spel is heerlijk om te zien.  Daarvan wordt een mens stil.  Zouden mijn ogen nog fonkelen? Zouden mijn ogen nog schitteren? Die vraag stel ik mij in de tuin van Okayama.  Ik hoef niet lang na te denken.  Ik weet het zeker.  Nog steeds is dat het geval.  Mijn ogen zijn achttienkaraatse parels als ik kijk naar mijn vriendin.  Achttienkaraatse parels, waaruit puur geluk opborrelt.
 


 
Vanuit de tuin hadden we het al gezien.  Je kan er niet naast kijken.  Het torent boven alles uit.  We moeten er heen.  Het roept ons.  Vanuit de tuin stappen we dus naar het Kraaienkasteel.  Het kasteel kreeg deze bijnaam omwille van zijn zwarte muren.  Soms moet niet ver gezocht worden naar een passend ‘troetelnaampje’.  
 
 
Vanop afstand leek het kasteel prachtig.  Hoe dichter we komen, hoe meer het kasteel evenwel van zijn schoonheid verliest.  In de Tweede Wereldoorlog werd het kasteel verwoest.  Niet een beetje.  Wel volledig.  Bijna niks bleef overeind.  In 1966 werd het kasteel dan gereconstrueerd.  Exact gereconstrueerd.  Het leek wel een kopie.  Naar die kopie kijken wij nu.  Het voelt niet echt.  Het kasteel is misschien dan wel net hetzelfde als het originele uit de zestiende eeuw.  Toch ademen die stenen niet dezelfde geschiedenis.  Die geschiedenis voelen we niet meer.  Is definitief weg.  Die geschiedenis werd neergehaald met de bommen.  Verdwenen zijn die historische verhalen niet.  Heel waarschijnlijk zijn zij neergeschreven.  Maar daarvoor moeten we in boeken duiken.  Ernaar kijken kan niet meer.  Daarvoor is het te laat.  Het Kraaienkasteel is enkel een Bokrijkse versie.  Neergezet om te herinneren aan die grootse periode.  Wij kijken naar herinneringen.  Naar vermoedens.  Niet naar de originele verhalen.  Niet naar de echte getuigen.
 
We verlaten Okayama.  Nemen de trein naar Kurashiki.  Letterlijk vertaald betekent de stadsnaam ‘dorp van opslaghuizen’.  Het verwijst naar de tientallen opslagplaatsen.  Ten tijde van de Edoperiode.  Die tijd is nu ver voorbij.  Opslaghuizen zijn er niet meer te vinden.  Kurashiki heeft zich aangepast aan de nieuwe tijden.  Aan de moderne tijden.  De stad heeft voor zichzelf een nieuwe bestemming gezocht.  Die nieuwe bestaansreden heeft de stad gevonden.  De vroegere opslaghuizen werden behouden.  Werden gerestaureerd.  Werden omgetoverd tot winkeltjes.  Tot restaurants.  Tot galeries.  Tot cafeetjes.  De stad veroverde een blijvende plaats op de toeristische kaart van Japan.
 


 
Charmant? Ik twijfel.  Ik zou dat kunnen denken als ik slenter langsheen het kanaal met wilgen.  Als ik kijk naar de bootjes op datzelfde kanaal.  Ik zou kunnen denken dat dit plaatsje charmant is.  Toch weet ik het niet.  Ik denk aan Venetië.  Ik denk aan Brugge.  Maar in tegenstelling tot die steden bekruipt mij hier dat akelige gevoel.  Dat gevoel dat het niet echt lijkt.  Want wat moet je denken van al die aaneengeschakelde winkeltjes? Niks fraais.  Ik denk er het mijne van.  Ik denk dat alles werd geslachtofferd op het altaar van de commercie.  Dat is nooit goed.  Want het betekent een verlies aan eigenheid.  Aan echtheid.  Dat is jammer.  Maar ik treur niet.  Ik jammer niet.  Het is rustdag.  Dan hoeft dat geweeklaag niet.  Ik loop dus rond.  Ik kijk en tracht te genieten.  Dat lukt.  Zelfs met dat valse gevoel.
 
 
We keren terug.  Naar Okayama.  Het is al avond.  Boven de grond zijn de meeste winkels gesloten.  Onder de grond gaat het feest gewoon door.  Onder het treinstation blijven alle winkels open.  We gaan nog niet naar ons hotel.  Hier blijven we nog even hangen.  Trachten we nog iets op de kop te tikken.  Om te eten.  Het lukt.
 
De hongerigen spijzen.  Dat hebben we gedaan.  Ons dagje zit er op.  Het was een rustige dag.  Een overgangsdag.  Zoals in de Ronde van Frankrijk.  Een rustige, vlakke rit tussen twee bergritten in.  Om even op adem te komen.  Dat is wat we gedaan hebben.  Reculer pour mieux sauter.  Een stapje terugzetten om beter te kunnen springen.  Soms klinkt het in het Frans mooier.  Compacter.  We zijn klaar om de volgende dagen te springen.  Maar nu gaan we slapen.  Het bed in.
 
Slapen lukt niet meteen.  Japan blijft nog even natollen in mijn hoofd.  Het lijkt misschien vreemd maar in bed denk ik aan openbare toiletten.  Ik ben al op vele plaatsen geweest.  Vaak zijn die openbare toiletten een uitdaging.  Op die toiletten is vaak een moedige daad.  Waaruit lef en onverschrokkenheid spreekt.  Hier, in Japan, is het anders.  Heel wat anders.  Zelfs de grootste angsthaas kan hier zonder rillingen het toilet op.  Zelfs degene met de grootste smetvrees kan hier zonder enige terughoudendheid het toilet op.  Terwijl in vele landen een bezoek aan het publiek toilet een waagstuk is, primeert in Japan de netheid.  Alles is spic en span.  Terwijl bij ons een toiletbezoek veeleer constiperend werkt, werkt het hier laxerend.  Hier is het een verademing als je dringend moet en de deuren van het toilet opentrekt.  Voorwaar, je kan zo maar gaan zitten.  Waar is dat nog mogelijk? In Japan.  Ik heb het mogen ervaren.  Meerdere keren.
 
Ik denk niet enkel aan openbare toiletten.  U mag gerust zijn.  Ik denk ook aan andere dingen.  Aan het verzamelen van stempels.  Dat spookt ook door mijn hoofd.  Japan lijkt wel het land van de stempels te zijn.  Hier weet een verzamelaar zich gewaardeerd.  Aan de drang van de verzamelaar om dingen bijeen te sprokkelen wordt hier ruimschoots tegemoet gekomen.  Zoals ik al zei, die collectioneur kan stempels verzamelen.  Dat kan overal.  Bij elke tempel.  Aan elk treinstation.  In elk museum.  Bij elke toeristische bezienswaardigheid staat dat stempelkussentje.  Met bijhorende stempel.  De een al mooier dan de ander.  De een al fraaier dan de ander.  Al die stempels kan hij verzamelen in een boekje.  Wij hebben het gedaan.  Onze reisgids zit onder de stempels.  Elk blanco blad hebben we benut.  Voortijdig zijn we moeten stoppen.  Bij gebrek aan lege bladen.  Ik kan u slechts één goede raad meegeven.  Neem voldoende schriftjes mee.  Schriftjes die kunnen vol gestempeld worden.  Want er zijn er veel.  Heel veel.  Bijna niet te tellen.
 
Maar u kan nog andere dingen verzamelen.  Dingen, die in andere landen vaak hetzelfde zijn.  Maar niet in Japan.  In Japan is dat ene ding steeds weer verschillend.  Elke stad heeft zijn eigen ontwerp.  Binnen één stad zijn er vaak nog verschillende.  Waarover ik het heb? Over putdeksels.  Er zijn mooie.  Er zijn minder mooie.  Er zijn lelijke.  Maar telkens is er die persoonlijke toets.  Een toets, die het ene deksel onderscheidt van het andere.  Die verscheidenheid kan een uitdaging zijn voor de verzamelaar.
 
Die putdeksels moeten mijn laatste gedachte zijn.  Denk ik toch.  Ik val in slaap.  Morgen naar Kyoto.  Ik ben er klaar voor.  Het rustdagje heeft deugd gedaan.
 
Mijn reisverhaal Japan.  Dag 9: Okayama – Kyoto.  Te lezen op dinsdag 17/01/2017.

donderdag 5 januari 2017

Uitgelezen: Gustav & Anton. Brief aan Rose Tremain.

Beste Rose,
 
Soms is een boekenkaft enkel een kaft.  Niks meer.  Niks minder.  Bij uw boek is het anders.  Uw kaft is een schat aan informatie.  Informatie, waarvoor ik niet ongevoelig kon blijven.  Op de voorkaft noemt The Guardian uw boek een soort Zwitserse Stoner.  Op de achterkaft wordt uw meesterschap geloofd.  Niet door de minste.  Ian McEwan gebruikt die woorden.  Op diezelfde kaft beweert Salman Rushdie geroerd te zijn door een extreme en pijnlijke schoonheid.  Een andere krant, The Independent, noemt u een uitzonderlijk getalenteerd schrijfster.  Al die lof staat zomaar te lezen op de kaft van uw boek.  Toch is dat nog niet alles.  Op uw kaft prijkt één zelfklever.  Op die zelfklever staat in grote letters: DWDD boekentip.  Nu heeft het lange tijd geduurd voor ik wist waarvoor die letters stonden.  Ik zal het u vertellen.  Die letters staan voor De Wereld Draait Door.  Een bijzonder populair televisieprogramma op de Nederlandse zender.  Dat programma heb ik nog niet gezien.  Wel volg ik hun boekentips.  Nog nooit zaten zij ernaast.  Elke tip is een goede tip.
 
Veel lof voor uw boek.  Toch kan dat gegoochel met namen en lofzangen ook een gevaar inhouden.  Het kan bij de lezer te grote verwachtingen creëren.  Verwachtingen, die niet kunnen ingelost worden.  Omdat ze te onrealistisch zijn.  Dat zou kunnen.  Ook bij mij was dat zo.  Ook ik had verwachtingen.  Toch nam ik mij voor mij hierdoor niet te laten leiden.  Ik zou uw boek lezen.  Enkel uw boek zou mij kunnen overtuigen.  Zonder enige externe beïnvloeding.
 
Intussen heb ik uw boek gelezen.  Ik kan kort zijn in mijn oordeel.  U bent een verhalenvertelster.  Dat is niet negatief bedoeld.  Integendeel.  Bij een verhalenverteller denk ik aan de vakantiekampen met de jeugdbeweging.  Toen ik leeuwtje was bij de KSA.  Dat is al heel lang geleden.  Maar ik weet het nog goed.  Hoe elke avond de proost naar onze slaapzaal kwam.  Om een verhaal te vertellen.  Elke avond één deeltje.  Op de slotavond kwam dan de apotheose.  Het einde.  Toen keek ik uit naar die avonden.  Hij deed mij dromen.  Hij nam mij elke avond mee in zijn verhaal.  Ik hing aan zijn lippen.  Ik at zijn woorden.  Niet enkel ik.  Ook de andere leeuwtjes.  In de slaapzaal was het stil.  Muisstil.
 
Uw boek had datzelfde effect.  U bracht mij opnieuw naar die slaapzaal.  Opnieuw had ik datzelfde gevoel.  Maar nog feller.  Nog intenser.  U ontroerde mij.  Tot tranen toe.  U zal misschien denken dat ik overdrijf.  Toch is dat niet zo.  Ik kon niet ongevoelig blijven bij uw verhaal over een vriendschap.  Een vriendschap, dat dieptepunten kent.  Maar dat zo hemels mooi is op zijn hoogtepunten.  Ik kon niet ongevoelig blijven bij uw verhaal over een zoektocht.  Een zoektocht naar moederliefde.  Als jongetje.  Als man.  Telkens botst die jongen/man op een muur.  Op kille ongevoeligheid.  Moederliefde zal hij nooit vinden.  Dat te moeten vaststellen is bijna hartverscheurend.  Want heeft niet iedereen nood aan een zekere dosis moederliefde? Ik kon niet ongevoelig blijven bij uw verhaal over een zoektocht.  Een andere zoektocht.  Naar erkenning.  Erkenning voor een gestorven vader.  Een nooit erkende held.  Die vader deed wat hij meende te moeten doen.  Menselijkheid dreef hem tot zijn heldendaden.  Heel misschien kleine heldendaden.  Maar wel met grote gevolgen.  Gevolgen, waarvan de held/vader het grootste slachtoffer is.
 
U bracht mij naar een einde.  Naar een apotheose.  In die ene, bijna allerlaatste zin word ik gedwongen het hele boek nog eens te herbeleven.  Neen, neen, dwingen is het niet.  Het gebeurt bijna automatisch.  Als die ene vriend aan de piano gaat zitten.  Zijn sonate speelt.  De Gustavsonate.  Dan komen alle beelden terug in mijn hoofd.  Ik zie Gustav en Anton aan het schooltje.  Hun eerste kennismaking.  Ik zie Anton worstelen met zijn virtuoos meesterschap.  Ik zie Gustav constant liefde geven.  Maar nooit krijgen.  Of slechts heel zelden.  Ik zie diezelfde Gustav als jongetje zijn soep maken.  Terwijl moeder in het hospitaal ligt.  Terwijl zijn moeder zweeft tussen leven en dood.  Ik zie die liefde tussen Gustav en Anton.  Die te lange tijd onuitgesproken blijft.  Die te lange tijd ontkend wordt.  Dat alles zie ik.  Maar ik wil ook iets horen.  Ik wil die Gustavsonate horen.  Omdat ik besef dat in die muziek de mooiste definitie moet schuilen van vriendschap.  Van liefde.  Van liefde en vriendschap, die eindelijk beantwoord worden.  Door beide partijen.
 
Ik lees het laatste woord.  Ik blijf hangen aan het laatste punt na het laatste woord.  Bewust blijf ik hangen.  Omdat ik besef dat nu het meest pijnlijke zal volgen.  Het dichtklappen van dit prachtige boek.  Omdat ik besef dat ik afscheid moet nemen.  Van Gustav en Anton.  Twee mannen, die ik in mijn hart heb gesloten.  Dat alles valt mij zwaar.  Maar doet mij tegelijk beseffen dat uw boek een pareltje is.  Want enkel een pareltje kan op een dergelijke manier ontroeren.
 
Beste Rose, u deed mij terugdenken aan mijn jonge jaren.  Mijn jaren als leeuwtje.  Niet enkel deed u dat.  U deed veel meer.  U schonk mij een wonderlijke ervaring.  Een bijna unieke leeservaring.  Voor dat alles wil ik u danken.  Nu besef ik dat die grote woorden op de kaft van uw boek in niks overdreven zijn.  Nu besef ik dat ik die lofzang enkel kan en moet bijtreden.
 
Met vriendelijke groeten.

dinsdag 3 januari 2017

Mijn reisverhaal Japan. Dag 7: Hiroshima - Onomichi.

Wij starten de dag met onthutsend nieuws.  Een vulkaan is uitgebarsten.  Niet zomaar een vulkaan.  Aso, waarlangs wij enkele dagen terug nog hebben gereden, is wakker geworden.  Hij is aan het werk gegaan.  Heeft staan spuwen.  Over het aantal slachtoffers is nog niks geweten.  Het nieuws is nog vers van de pers.  Slachtoffers worden nog geteld.
 
Het doet vreemd aan voor ons.  Wij zijn in Japan.  Voelen ons op een of andere manier toch betrokken partij.  Terwijl het vroeger een ver-van-mijn-bedshow zou zijn, is het nu heel anders.  Wij hebben die vulkaan gezien.  Wij hebben de omgeving gezien.  Het maakt ons stil.  We duwen even de pauzeknop in.  Denken niet aan onze reis en de volgende bestemming.  Wij denken aan wat momenteel aan de gang is in dat ene deel van Japan.  Hopen dat alles toch nog zal meevallen met schade en slachtoffers.
 
Toch kunnen we niet te lang blijven stilstaan.  We moeten voort.  We zijn op reis.  We verlaten Hiroshima.  Gaan verder naar Onomichi.  Daarvoor moeten we de trein halen.  Die trein wacht niet.  Stiptheid laat zich niet inperken door natuurrampen.  Die hebben geen invloed.  Treinen blijven rijden.  We kunnen niet vragen alles even stil te leggen.  Omdat ergens in Japan een vulkaan is uitgebarsten.  Dat zal niet gebeuren.  Wij moeten dus mee.  De trein op.
 
Ik kan het niet verklaren.  Toch is het zo.  In mijn hoofd heb ik mij een voorstelling gemaakt van het Japanse treinvervoer.  In mijn hoofd zitten een aantal beelden opgeslagen.  Vanwaar die beelden komen, weet ik niet.  Zij zijn er.  Dat is alles.  Ergens lagen ze opgestapeld in mijn hoofd.  In mijn hoofdelijke archiefkast.  Met mijn reis doorheen Japan worden die beelden geactiveerd.  Zij worden opnieuw tot leven gebracht.  In mijn hoofd is die kleine archivaris wakker geschud en deze is die beelden gaan ophalen in de juiste kasten.  Ik zie overvolle perrons.  Overvolle treinen.  Ik zie treinreizigers in de wagons geduwd worden.  Niet zachtaardig, eerder bruut.  De treinreizigers zitten opeengepakt.  Als sardines in een blik.  Ik zie chaos.  Ik zie wanorde.  Ik zie een eeuwigdurende drukte van jewelste.  Nooit zal die storm gaan liggen.  Dat zijn de beelden, die ik in mijn hoofd heb.
 
Vandaag zullen die beelden kunnen afgetoetst worden aan de realiteit.  Ik zal kunnen nagaan in hoeverre mijn fantasie aan de haal gegaan is met mij.  Bij aankomst op het perron lijkt het nogal mee te vallen.  Jawel, er is wat volk.  Maar het blijft rustig.  Het instappen in Hiroshima gaat vlotjes.  Geen enkel probleem.  Een zitplaats hebben we niet.  Alle zitjes zijn reeds bezet.  Maar we hebben een staanplaats.  Meer dan voldoende zelfs.  Bij de volgende haltes stromen steeds maar meer mensen binnen.  Onze ruimte wordt meer en meer ingeperkt.  Onze levensruimte wordt minder.  In de voorbije geschiedenis zijn er nog mensen geweest die om die reden een oorlog begonnen zijn.  Het verlangen naar Lebensraum stortte Europa in een wereldoorlog.  Zo ver zullen wij het niet drijven.  Wij zijn vredelievend.  We komen net van Hiroshima.  In onze hoofden speelt nog de gedachte aan love, peace and understanding.
 
We worden tegen elkaar gedrukt.  Toch blijft de trein stoppen.  Toch blijven mensen opstappen.  Een muur van menselijke ruggen en buiken lijkt hen niet af te schrikken.  De reizigers op het perron, die onze trein moeten hebben, plaatsen hun handen in de wagon en murwen zich zo naar binnen.  Zij moeten op de trein.  Niks zal hen stoppen.  Wachten op de volgende trein is geen optie.  Want heel waarschijnlijk zal dat van hetzelfde laken een broek zijn.  Dus niet wachten.  Die trein op.  Nu.  Niet straks.  We worden op die manier allemaal nog wat dichter tegen elkaar geduwd.  Een frisse adem en een goede deodorant kunnen dan best wel handig zijn.  Zo niet zouden boze blikken of verdachtmakende ogen uw deel kunnen zijn.
 
Maar dan is er dat ene gezegde.  Dat ene gezegde, dat ook geldt in het treinverkeer.  Na regen komt zonneschijn.  Na een drukke periode komt altijd een minder drukke periode.  In die mate zelfs dat wij kunnen gaan zitten.  Wij vinden in de trein een zitplaats.  We halen opgelucht adem.  We kijken om ons heen en zien rust.  Voelen rust.  Eindelijk.
 
In mijn hoofd had ik beelden van allerlei rampscenario’s.  De meest gruwelijke scenes had ik uitgedacht.  Maar die blijken toch niet te kloppen.  Jawel, het is druk.  Toch valt het nog mee.  Niks om te vrezen.  Niks om van weg te lopen.  Gewoon een belevenis.  Gewoon een verhaal om thuis te vertellen.  Een verhaal, dat thuis almaar groter zal worden.  Zal uitgroeien tot niet te meten proporties.
 
We komen aan in Onomichi.  Wat het zal worden, weten we niet.  U zou ons kunnen verdenken van een gebrek aan voorbereiding.  Dat is het nochtans niet.  We hebben onze reisgids uitgeplozen.  Van begin tot einde.  Van einde tot begin.  Nergens vonden we ook maar iets over dit stadje.  Geen enkele naamvermelding.  Zelfs geen verwijzing of voetnoot.  Voor onze reisgids lijkt dit stadje niet te bestaan.  Of toch niet het vermelden waard.  Waarom dan toch stoppen in dit stadje? We zullen het zelf moeten uitzoeken.  Zelf op onderzoek uitgaan.  De stad zal ons moeten verrassen.  De eerste kennismaking, bij het station, doet ons het ergste vermoeden.  Maar we moeten uitkijken met eerste indrukken.  Net het ongekende kan verrassen.  Net in de verrassing kan het mooiste schuilen.  
 
We zouden ons met een kabelbaantje naar boven kunnen laten brengen.  Tot aan de Senkoji-tempel.  Dat zou hier de toeristische trekpleister zijn.  De tempel is één van de drieëndertig sites op één van de vele boeddhistische pelgrimsroutes, die Japan telt.  Indien u zou overwegen deze route af te stappen, moet u uitkijken naar de Chukogu 33 Kannon Pilgrimage.  Dat is de route, die u dan zou moeten volgen.  Die zou u ook langs de Senkoji-tempel in Onomichi brengen.  De pelgrimsroute gaan wij niet afstappen.  Wegens tijdsgebrek.  De Senkoji-tempel laten we ook links liggen.  Een kabelbaantje hebben we al gehad.  Bovendien lijkt de tempel meer op een amusementspark.  Dat willen we niet.
 
We zouden een fietstocht kunnen doen.  Die optie kunnen we ook overwegen.  Met de fiets zouden wij over de verschillende eilanden en eilandjes kunnen rijden bij Onomichi.  Maar een enkele fietstocht van zeventig kilometer zien wij niet onmiddellijk zitten.  Bloed, zweet en tranen, daarvoor passen we.  Wij hadden eerder gedacht aan een rustige dag.
 
Wij kiezen uiteindelijk voor een wandeling.  Een bescheiden wandeling.  De stad blijkt heel wat oude tempels te herbergen en deze wandeling zal ons langs de voornaamste brengen.  Wat we niet verwacht hadden, gebeurt dan toch.  De stad verrast ons.  Verrassingen zijn altijd leuk.  Zeker op reis.  
 
 
Het wordt een meer dan aangename wandeling met enkele fijne ontmoetingen.  Enkele daarvan zullen ons bijblijven.  Zoals met die ene Japanner.  Bij de voorbereidingen van het lichtfestival, dat die avond zal doorgaan.  Hij komt bij ons staan.  Hij praat geen Engels.  Wij praten geen Japans.  Toch hebben we een boeiend gesprek.  Met dank aan Google Translate.  Dat blijkt wonderwel te werken.  Zijn Japans wordt vertaald naar het Engels.  Ons Engels wordt vertaald naar het Japans.  Een smartphone kan dan toch twee werelden samenbrengen.  De snel voortschrijdende techniek wordt soms afgeschilderd als een groot gevaar.  Als een boeman.  Maar op dit pleintje, bij een tempel, kan ik die gedachte niet bijtreden.  Die gedachte vindt vandaag in mij geen medestander.  Vandaag ben ik vol lof over de mogelijkheden van die voortschrijdende techniek.
 
 
Ik denk niet enkel aan die ene Japanner.  Ik denk ook aan dat oude mevrouwtje.  Gezeten op de trappen naar één van de tempels.  Zij praat Japans.  Enkel Japans.  Zij praat.  Blijft maar praten.  Ik kan enkel knikken.  Dat interpreteert zij dan weer als een aanmoediging.  Zij blijft verder razen.  Gaat maar door.  Alsof zij eindelijk iemand gevonden heeft met wie zij kan praten.  Alsof zij eindelijk uit haar eenzaamheid losbreekt.  Die smartphone hadden we niet meer bij de hand.  Maar in deze was dit niet nodig.  Wij leken elkaar te begrijpen.  Niet in woorden.  Wel in gedachten.
 

 
Ik denk aan die dame bij de tempel.  Zij was papieren bloemen aan het maken.  Haar bijdrage aan het lichtfestival.  Wij keken toe.  Naar haar vakmanschap.  Want dat is wat het is.  Origami is een vak.  Heel soms is datzelfde origami kunst.  Het leek gemakkelijk.  Maar iets makkelijk doen lijken kan best moeilijk zijn.  Dat dacht ik terwijl ik keek naar die vlugge, handige vingers.  Eén bloem gaf zij ons.  Wij accepteerden.  Hingen die bloem aan onze rugzak.  Als talisman.
 

 
Onomichi wordt nergens vermeld in de reisgids.  Dat had ik al gezegd.  Dat is spijtig.  Bijzonder jammer.  Dat had ik nog niet gezegd.  Die ene wandeling brengt ons langs tempels.  Dat mag en kan u niet verbazen.  Dat was te verwachten aangezien die wandeling ‘Trail of the old temples’ wordt genoemd.  Dan is het logisch dat we al eens een heiligdommetje passeren.  Toch doen wij meer dan dat.  Die tocht bracht ons ook langs huizen.  Langs achterkoertjes.  Langs pleinen.  Langs het alledaagse leven.  Het leven van een doorsnee Japanner.  Dat te mogen zien was meer dan bijzonder.  Die trail doet mij besluiten dat Onomichi een plaats mag opeisen in elke toeristische gids.  Die stad onvernoemd laten is een aderlating.  Een kleine aderlating.  Maar het is er een.  Zo voelt het toch bij mij.
 
De dag loopt bijna ten einde.  Maar zelfs in het einde kan schoonheid schuilen.  De voorbije dag had het fel geregend.  Dat had de organisatie van het lichtfestival doen besluiten het festival met één dag uit te stellen.  Net die dag, waarop wij in Onomichi verbleven.  Wij hadden geen enkel bewaar.  Ons hoorde u niet klagen.  Wij waren tevreden.  Blij getuige te kunnen zijn van deze toch wel unieke ervaring.
 

 
Langsheen een uitgestippeld parcours stonden langs de weg theelichtjes opgesteld.  Geplaatst in een papieren bakje, beschilderd met tekeningen van de plaatselijke, schoolgaande jeugd.  Niet één bakje.  Wel honderden.  Duizenden.  Soms geplaatst in één enkele rij.  Soms gegroepeerd in een stilstaande choreografie van licht.  Alles wat we overdag zagen, beleven we nu op een andere manier.  Intenser.  Meer uitgepuurd.  Het licht dwingt ons anders te kijken.  Details, die voordien onopgemerkt bleven, springen nu in het oog.  Licht, donkerte en schaduw plaatsen alles in een ander perspectief.
 

 
Vandaag ging een rustige dag zijn.  Een dag om even op adem te komen.  Dat is het niet geworden.  Integendeel.  Het werd een intense dag.  Met nog dat ene extraatje.  Wij gingen eten.  Op restaurant.  Bij de Italiaan.  Tranquillo.  U kan het vreemd vinden.  Zo ver reizen om dan toch bij een Italiaan te gaan eten.  Om die lekkere Japanse keuken te laten voor wat het is.  Wij vinden dat niet gek.  Helemaal niet.  Wij willen zien en proeven hoe Japanners die Italiaanse keuken interpreteren.  Hoe zij hun eigen fantasieën toevoegen aan klassieke recepten.  Dat maakt deel uit van ons beperkte culinaire onderzoek.  De conclusies van dat onderzoek kunnen teruggebracht worden tot één woord.  Overheerlijk.  Deze Japanse Italiaan of Italiaanse Japanner overtuigt.  Zijn pizza’s overtuigen evenzeer.
 
Wij gaan slapen.  Met een heerlijk gevoel.  Veel gezien.  Lekker gegeten.  Onomichi was een verrassing.  Een meer dan aangename verrassing.
 
Mijn reisverhaal Japan.  Dag 8: Onomichi – Okayama.  Te lezen op dinsdag 10/01/2017.