We keren terug.
Huiswaarts. Vanuit Teheran. Via Istanbul.
Naar Brussel. Hoog in de lucht
denk ik terug. Kijk ik terug. Naar de voorbije veertien dagen. Ik wil mijn gevoelens verwoorden. Mijn gevoelens tegenover het land. Tegenover de bewoners. Blijheid, dat is het eerste waaraan ik
denk. Ik ben blij naar dit land gekomen
te zijn. Ik heb al veel gereisd. Toch heb ik nooit een dergelijke blijheid
ervaren. Deze vorm van blijheid is
uniek. Dat unieke karakter is moeilijk
te verklaren. Is moeilijk onder woorden
te brengen. Toch doe ik een poging. Ik ben blij naar het land gekomen te
zijn. Ik ben blij die verbaasde blikken
getrotseerd te hebben toen ik zei dat ik naar Iran zou reizen. Want ik heb een land leren kennen, dat
mijlenver afstaat van die eenzijdige en wijdverspreide perceptie. Ik heb het andere gezicht leren kennen van
die internationale ‘paria’. Het andere,
warme gezicht. Ik blijf kritisch voor de
Iraanse, politieke leiders. Voor de
Iraanse politiek. Maar in mijn kritiek
sluipt een zekere nuance. Een nuance,
die voordien ontbrak. Ik durf vragen te
stellen bij een beeldvorming, die Iran internationaal isoleert. In die beeldvorming mis ik consequentie. De lijn, die men tegenover Iran aanhoudt,
wordt niet doorgetrokken. Want wat met
het regime in Saoedi-Arabië? Tegenover dat regime kunnen dezelfde opmerkingen
worden gemaakt. Toch wordt dat land niet
geïsoleerd. Integendeel. Wereldleiders blijven beste maatjes met het
regime. De lijnen openhouden, zo heet
dat in het wereldje van de diplomatie. Wat
met Rusland? Wat met Turkije? Neen, ik ontwar verschillende maten. Verschillende gewichten. De bezorgdheid om internationale rechtsregels
lijkt gekleurd. Fel gekleurd. In die kleuring spelen valse voorwendsels.
Hoog in de lucht denk ik niet enkel aan valse voorwendsels. Ik moet ook denken aan een interview met
Kader Abdolah, dat ik las in Knack.
Daarin heeft hij het ondermeer over de richting, dat het met Iran zal
uitgaan. Veranderingen verwacht hij niet
van verkiezingen. Noch van
revoluties. De tijd zal verandering
brengen. Dat zegt hij. Ooit komt er democratie. Dat zegt hij ook. Hij zegt het niet alleen, hij is ervan overtuigd. Iraniërs hebben geduld. Hebben een groot incasseringsvermogen. Maar bovenal zijn Iraniërs optimisten. Ondanks alles verstaan zij de kunst te
blijven genieten van het leven. Ik
reisde veertien dagen doorheen Iran. Ik
ontmoette Iraniërs. In die gesprekken
hoorde ik echo’s van dat interview. Niet
enkel de Iraniërs zijn hoopvol. Ik zelf
ben ook hoopvol. Ooit komt er
verandering. Niet onmiddellijk. Zoals Kader Abdolah zei, het zal tijd
vergen. Twintig jaar? Vijftig jaar? In
de steden zal het sneller gaan. Het
platteland zal volgen. Maar slechts heel
traagjes.
Niet enkel zijn Iraniërs geduldig.
Niet enkel kunnen zij behoorlijk wat incasseren. Niet enkel zijn Iraniërs optimistisch. Bovenal zijn Iraniërs warm. Sympathiek.
Tot die slotsom kom ik als ik terugdenk aan al die aangename
gesprekken. Die wonderlijke
ontmoetingen. Ik denk terug aan één
welbepaalde ontmoeting. In een
schrijnwerkerij. Aanvankelijk mochten we
niet binnen. Omwille van
veiligheidsredenen. Zaagmachines kunnen
best gevaarlijk zijn voor schrijnwerkende leken. Maar in ons groepje was er één
schrijnwerker. Een schrijnwerker op
rust. Hij neemt het voortouw. Stelt zichzelf voor. Zegt dat hij ooit schrijnwerker was. Dat verandert alles. Veiligheid is van geen tel meer. We worden uitgenodigd dichterbij te komen. Vragen gaan over en weer. Bijna wordt het een masterclass. Een masterclass in schrijnwerkerij. Ik neem niet deel aan het gesprek. Ik blijf aan de zijkant. Een waarnemer, dat ben ik. In de ogen van beide partijen zie ik een vuur
branden. In de woorden van beide
partijen hoor ik een enthousiasme. Dit
is mooi. Ontroerend mooi.
Ik denk terug aan die bakker, die ons een brood toegooide. Een cadeautje, er hoefde niet betaald te
worden. Ik denk terug aan dat jonge
meisje, dat als jurylid zetelde in een filmfestival. Ik denk terug aan die oude man, die schuine
moppen vertelde. Ik denk terug aan die
jonge man, die drie jobs combineerde en uit Iran weg wou. Ik denk terug aan onze gids, die midden in de
woestijn een lied aanhief. Ik denk
terug. Ik denk terug. Vele gezichten komen mij opnieuw voor de
geest. Hoog in de lucht zie ik die vele
gezichten terug. Een warme gloed
overvalt mij. Ik loop vol van sympathie
voor de Iraniërs. Zij hebben mij weten
te raken. Het land heeft mij weten te
raken. Zij zullen het niet beseffen maar
hoog ik in de lucht wens ik hen het allerbeste.
Eén voor één wens ik hen het allerbeste.
Wij reizen om te leren. Dat
wordt wel eens gezegd. Beter is het als
wij niet enkel reizen om te leren. Beter
wordt het als wij ook reizen om ontroerd te worden. In Iran is dat gebeurd. In Iran heb ik nieuwe kennis kunnen koppelen
aan warme emoties. Vele vrienden, die
reeds in Iran geweest waren, zeiden mij vóór vertrek dat Iran niet zou
tegenvallen. Niet kon tegenvallen. Nu ik terug in Brussel ben, weet ik dat zij
geen woord hebben gelogen. Zij spraken
de waarheid. Dat weet ik nu.
Ik ben er geweest. In
Iran. Het land laat mij niet meer los. Het zit in mij. Diep in mij.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten