Goed geslapen. Een
wonderbaarlijke vaststelling. We hadden
het ergste verwacht. Slapen op de vloer,
in ons hoofd hadden we allerhande rampscenario’s uitgedacht. Geen enkel scenario wordt Het werkelijkheid. Integendeel.
We worden wakker na een uitstekende nachtrust. Geen stijve ledematen. Geen pijnlijke rug. Niks van dat alles. We zijn fris.
We zijn monter. Klaar voor een
nieuwe dag.
Vandaag reizen we door naar Hiroshima.
Met het openbaar vervoer. Wij
denken aan datzelfde vervoer in België.
We denken aan lange wachttijden.
We denken aan treinen/bussen, die dan toch niet rijden. Neen, in ons landje is het openbaar vervoer
geen te overwegen alternatief. Daarvoor
moet nog heel wat gebeuren. In Japan is
het anders. Heel wat anders. Hier is het geen enkel probleem om het land
te bereizen met het openbaar vervoer.
Stiptheid en vlotheid zijn belangrijke betrachtingen bij de Japanse
vervoersmaatschappijen. U zou kunnen
denken dat het heel wat zoekwerk vraagt om een juiste bus te nemen. Want wie kan die Japanse tekens ontcijferen
aan de bushaltes? Ik kan het niet.
Andere toeristen kunnen het heel waarschijnlijk ook niet. Daarop hebben onze Japanse vrienden iets
gevonden. Uiteraard. Efficiëntie is het hoogste goed in
Japan. Aan de bushalte staat een
werknemer van de vervoersmaatschappij.
Met handen en voeten en een klein beetje Engels krijgt zij uitgelegd
welke bus wij dienen te nemen.
Vóór we de bus opstappen, lopen we nog even rond in Beppu. Het is niet de meest aangename stad. Het is niet meest flitsende stad. Maar we hebben een postkantoor nodig. Willen een kaartje versturen. Naar het thuisfront. Aan hen willen we zonnige groetjes
wensen. Een mailtje was ook een
mogelijkheid geweest. Zelfs een sms’je
hadden we kunnen overwegen. Toch geef ik
de voorkeur aan een prentbriefkaart. For
sentimental reasons.
Het postkantoor vinden we vrij snel.
Daar doen we een vreemde vaststelling.
Zien wij iets wat bij ons al lang niet meer bestaat. De postbeambten zitten niet weggestopt achter
veiligheidsglas. Zij zitten gewoon
achter hun bureau. Zonder enige
barrière. Als wij het zouden willen,
zouden wij hen zo kunnen aanraken. Wij
zouden hen zo kunnen omhelzen. Dat doen
wij uiteraard niet. Wij willen die
postbeambten niet al te zeer laten schrikken.
Wij houden afstand. Toch juich ik
de afwezigheid van dat verfoeilijke glas toe.
Het lijkt het persoonlijke contact nog te versterken. Het staat voor openheid. Voor geloof.
Jawel, geloof in een vredelievende maatschappij. In een maatschappij waar mensen rustig
praten. Niet roepen. Niet tieren.
Niet slaan en schoppen. Maar
gewoon de zaken uitpraten. Rustig en
stilletjes. Dat alles lees ik in het
afwezig zijn van veiligheidsglas. Zou
het kunnen dat ik te naïef ben? Of hebben wij gewoon dat geloof verloren?
Het was mij de voorbije dagen al opgevallen. Vandaag zie ik het opnieuw. Japan is netjes. Proper.
In de stad. Op het
platteland. Langs de wegen. Nergens is ook maar één papiertje te
vinden. Geen snippertje. Slechts zelden zie ik een papierrestje rond dwarrelen. Maar dat is dan die ene uitzondering. Die netheid is bijna beangstigend. Wij zijn dat niet gewoon. Sluikstorten lijkt bij ons bijna
aanvaard. Elke stad heeft zo wel zijn
kankerplekken. Hier, in Japan, dus niet. Toch is die netheid geen evidentie. Vuilnisbakken zijn zeldzaam. Vuilnismannen zien we nauwelijks. Japanners moeten heel waarschijnlijk een
enorme zelfdiscipline hebben. Om toch
maar niks achter te laten. Ik vermoed
dat alle vuilnis wordt bijgehouden. Om
éénmaal thuis alles eindelijk in die ene vuilnisbak te kunnen droppen.
Die alomtegenwoordige netheid heeft ook een impact op mijn
handelen. Ik beken, thuis zou ik het wel
eens durven. Snel een papiertje op de
openbare weg achterlaten. Ik durf het
wel eens te doen. Slechts heel
uitzonderlijk. Maar toch. Hier doe ik het nooit. Ik vrees de reactie als ik het toch zou
doen. Ik zou terechtgewezen worden. Door verontwaardigde Japanners. Dat denk ik.
Die sociale controle weerhoudt mij.
Maar het is niet enkel angst, die mij drijft. Het is nog iets anders. Die netheid vraagt om navolging. In die netheid lees ik een uitnodiging. Om het zelf ook te doen. Om zelf ook oplettend te zijn. Om zelf ook een bijdrage te leveren. Want ik moet bekennen, een propere stad is
heerlijk. Het storende aan
rondslingerend vuil valt weg. Geen
ergernissen hierover. Eén ergernis
minder. Het maakt de mens minder
chagrijnig. Het maakt diezelfde mens
gelukkiger.
Over die nette wegen rijden wij.
Met de bus. Over het water varen
wij. Met de ferry. Dat moet.
Vandaag maken wij de oversteek.
Van Kyushu naar Honshu. Daarvoor
moeten we de Straat van Shimonoseki over.
Dat gaat niet te voet. Over het
water wandelen heeft slechts één iemand gekund.
En zelfs die ene prestatie wordt in twijfel getrokken. Die ene prestatie heeft zijn believers en
zijn non-believers. Wij kunnen het
alleszins niet. Daarvoor is ons geloof
te zwak. Wij gaan met de bus de boot
op. Varen naar het grootste eiland van
Japan.
Enkel wij staan op het buitendek.
Nochtans zijn wij niet alleen.
Anderen hebben ook ingescheept.
Waar zijn die dan? Ik ga op onderzoek.
Het volstaat niet enkel vragen te stellen. Antwoorden dienen ook gezocht te worden. Dat antwoord vind ik al snel. De rest van de medepassagiers vind ik op het
binnendek. In enkele kamers zijn
tatami-matten uitgerold. Daarop liggen
zij. Te slapen. Dat lijkt een Japanner graag te doen. Elke verloren minuut lijkt de Japanner aan te
grijpen om een dutje te doen. Om even
uit te rusten en zo de batterijen op te laden.
Wij doen het niet. Wij hebben
geen verloren minuten. Zelfs geen
verloren seconde. Wij kijken voortdurend
om ons heen. Nieuwsgierig als we
zijn. Zelfs op zee kijken wij rond. Laten die weidse uitgestrektheid op ons
inwerken. Wij nemen die rustige stilte
in ons op. Zo zoeken wij onze rust. Niet door te slapen. Wel door te observeren.
’s Avonds laat arriveren we in Hiroshima. Die historische plaats. Wij moeten de deur uit. Om te eten, dat ook. Maar niet enkel daarom. We willen al even passeren langs het
Vredespark. Alsof het moet. Alsof wij naar die plaats geroepen worden. Het is avond.
Het is donker. We zijn bijna
alleen in het Vredespark. Dat is goed. Alsof het zo hoort. We worden niet afgeleid. Aan het kindervredesmonument zijn wij
alleen. Alleen met onze gedachten. Wij denken aan Sadako Sasaki. Ik zie haar kraanvogels vouwen. Origami, de Japanse vouwkunst. Duizend kraanvogels vouwt zij. Want dan mag zij een wens doen. Haar wens wordt niet gehonoreerd. Geen genezing voor dit meisje. Dit dappere meisje. Zij overlijdt alsnog aan de gevolgen van de
Amerikaanse atoombom op haar stad. Ik
word stil. Ik ril van de koude. Koude rillingen lopen over mijn armen. Over mijn rug. Mijn weinige haar gaat overeind staan. Grote mensen vechten oorlogen. Kleine mensjes sterven in die oorlogen. Het zou niet mogen. Oorlogen zouden niet mogen. Niet nu.
Niet later. Nooit.
Terwijl wij naar het stadscentrum stappen, zien wij om ons heen dat
rare fenomeen. Het is vrijdagavond. Dan gaan de collega’s op stap. Met hun baas.
Op die vrijdagavonden wordt gedronken.
Stevig gedronken. Niet één
glaasje. Wel vele glazen. Iedereen moet mee. Niemand mag aan de kant blijven. Het zou de teamgeest moeten bevorderen. Dat zou de bedoeling zijn. In die gezellige bacchanalen groeien de
werknemers naar elkaar toe. Drank maakt
de tongen los. Opgekropte frustraties
worden geuit. Wat al zo lang op de lever
ligt, wordt eindelijk ter sprake gebracht.
Niemand zal u iets kwalijk nemen.
Het is vrijdagavond. Dan mag
alles gezegd worden. Op die avond zijn
er geen geheimen. Toch meen ik te mogen
zien dat velen niet meer tot praten in staat zijn. Zij wankelen.
Waggelen. Worden ondersteund door
collega’s. Voor velen waren de glazen
diep. Te diep. Morgen is alles vergeten. Dat is wat alcohol doet met een mens. Het wist uit.
Morgen is er weer nood aan een vrijdagavond. Om datgene te zeggen wat nu vergeten is.
Wij gaan niet drinken. Of toch
niet in die mate. Wij gaan eten. Okonomiyaki.
Dat is wat we zullen eten. De
specialiteit van Hiroshima. Japanse
pannenkoeken, dat is wat het is. Gebakken
op een ijzeren plaat. Eerst de bodem, de
eigenlijke pannenkoek. Daarbovenop witte
kool. Aan te vullen met eigen
wensen. Extra vlees kan. Extra groente kan. Extra kaas kan. Alles kan.
Volgens eigen wensen. En oh ja,
een eitje komt er ook nog bovenop.
Wij zitten in een klein restaurantje.
Een okonomiyaki-bar. Ergens op de
tweede verdieping. Hier maken we kennis
met het Japanse ondernemerschap. Wij
zien hoe een Japanse kleine zelfstandige onderneemt. Hoe hij initiatief neemt. De gasten entertainen, dat moet hij geleerd
hebben op de schoolbanken. Op die
schoolbanken waar mensen omgevormd worden tot ondernemers. Die genoten lessen zet onze gastheer nu om in
de praktijk. Hij hoort ons praten. Vraagt vanwaar we zijn. België, antwoorden wij in alle openheid. Met dat ene antwoord gaat hij aan het
werk. Hij heet ons welkom. In het Nederlands. Tracht ook snel nog de vrouwen aan tafel te
verleiden met enkele Franse zinnen. Dat
hij van hen houdt. Voor eeuwig en
altijd. Wij lachen. Onze gastheer schakelt nog een versnelling
hoger. De televisie gaat aan. Een Nederlandstalige schlager schalt door de
boxen. Weliswaar een schlager van het
derde knoopsgat, maar toch. Onze
gastheer zoekt verder. Omdat hij weet
dat wie zoekt ook vindt. Zelfs in Japan
is dat zo. Hij heeft gevonden. Een schat heeft hij opgegraven. Hij schenkt ons Wannes Van De Velde. Kan het nog echter? Kan het nog puurder? Ik
denk het niet. Onze gastheer graaft
verder. Dieper. Via YouTube komt hij uit op filmpjes over
België. We zien Gent. Antwerpen.
Brussel. Luik. Zelfs onze biercultuur komt aan bod. Op een moment dat deze cultuur nog geen
immaterieel cultureel erfgoed was. Deze
man kent zijn klassiekers. Maar dan is
er dat ene moment. Dat moment, waarop
overmoed het overneemt. Onze gastheer
waant zich te zeker. Denkt dat er niks
verkeerd kan lopen. Net op die momenten
gebeurt het dan toch. Wij krijgen
beelden te zien van de terreuraanslagen in Brussel. Een fout filmpje op het foute moment. Dit kan niet.
Straks krijgen wij nog beelden te zien van Marc Dutroux. Van het Heizeldrama. Van de Bende van Nijvel. Dat denken wij. Dat vrezen wij. Met die dieptepunten uit onze nationale
geschiedenis willen we niet geconfronteerd worden. Dit is geen wegkijken. Dit is geen negatie. We weten dat het gebeurd is. Maar op reis hoeven we hiermee niet
geconfronteerd te worden. De gastheer
grijpt in. Aan onze reactie kan hij
afleiden een gevoelige snaar geraakt te hebben.
Het verslag over de terreuraanslagen wordt uitgezet. Terug naar kalmer vaarwater. Naar muziek.
Dat is veiliger.
We nemen afscheid. Van onze
gastheer. Van ons toonbeeld van Japans
ondernemerschap. We keren terug naar ons
hotel. Kruipen onder de wol. Want morgen alweer een nieuwe dag.
Nog even dit. Deze avond namen
we de taxi naar ons hotel. Niets
gemakkelijker dan een taxi te nemen. U
houdt een taxi aan. Gewoon zoals op
andere plaatsen. Even de hand in de
hoogte. Een taxi is er snel. De deur hoeft u niet te openen. Dat gebeurt automatisch. Via een duwknopje opent de chauffeur vanuit
de wagen de deur voor u. De deur
dichttrekken hoeft ook niet. Ook dat
gebeurt automatisch. Net als de
kofferbak. Automatisch open en dicht.
Tijdens de rit hoeft u zich geen zorgen te maken over een juiste
afrekening. Een Japans taxichauffeur is
betrouwbaar. Sjoemelt niet. Is altijd correct. Hier hebben we geen Axel Daeseleire
nodig. Geen Axel Opgelicht om ons te
wijzen op mogelijke oplichterspraktijken.
Dat hoeft niet. Wat ook niet
hoeft, is het zoeken naar fooien. Dat
wordt niet gedaan in Japan. Nooit. Hou dat enkelgeld dus maar in de broekzak. Fooien worden ervaren als een
belediging. Iemand beledigen is wel het
laatste wat we willen doen. Geen fooi
dus.
Japan? Elke dag leren we bij.
Mijn reisverhaal Japan. Dag 6: Hiroshima. Te lezen op dinsdag 27/12/2016.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten