Van Londen naar Tokyo. Het is
een tijdje vliegen. Een behoorlijk
tijdje. Elf uur en twintig minuten om
precies te zijn. Akkoord, het kan wat
minder zijn. Het kan wat meer zijn. Afhankelijk van tegenwind. Of meewind.
Maar we moeten ons toch een tijdje kunnen bezighouden. De mogelijkheden zijn divers. Ik heb mijn lectuur. Thuis was ik begonnen aan We hadden liefde,
we hadden wapens van Christine Otten. Ik
heb nu de gelegenheid om wat verder in het boek te geraken. Ik kan naar muziek luisteren. Dat doe ik.
Ik leer het nieuwste werk kennen van Rudimental en Lianne la Havas
kennen. Ik herkauw nog even het vroegere
werk van Dire Straits. Ik pik een
filmpje mee. Kies voor The Jungle
Book. Een eenvoudige film. Met eenvoudig Engels. Alleszins gemakkelijker te begrijpen dan het
thriller-Engels. In The Jungle Book zijn
er geen finesses. Geen dubbele
bodems. Alles is duidelijk. De kijker begrijpt meteen wie de goede
is. Wie de slechte is. Alles is zo veel eenvoudiger dan het gewone
leven. Dat is dan ook de reden waarom
die verhaaltjes zo verleidelijk intens zijn.
Gewillig laat ik mij op sleeptouw nemen door Mowgli. Tussen de boeken, de muziek en de films door
tracht ik nog wat te slapen. Om straks
toch uitgerust te beginnen aan onze kennismaking met Fukuoka. Bijna twaalf uur vliegen. Het lijkt lang. Toch is het zo voorbij. Althans, dat is mijn indruk. In het vliegtuig vliegt de tijd nog sneller.
We starten onze reis niet in Tokyo.
Er werd gekozen voor Fukuoka als startpunt. Fukuoka is de grootste stad van Kyushu, het
meest zuidelijke van de vier Japanse hoofdeilanden. De keuze voor deze stad als beginpunt van
onze reis is niet toevallig. Dat is een
bewuste keuze. Dat gebeurde
weldoordacht. Op reis doe je niets
zomaar. Alles heeft een reden. We vertrekken in het zuiden en reizen zo door
naar Tokyo. Vanuit het rustige Fukuoka
trekken we naar het hectische Tokyo. Dat
moet ons toelaten zachtjes aan gewoon te worden aan Japan. Aan zijn inwoners. Aan zijn gewoontes. Aan zijn gebruiken. Daarom starten we dus voorzichtig. Rustig.
De keuze voor Fukuoka betekent dat we in Tokyo nog eens moeten
overstappen. Voor een korte binnenlandse
vlucht. Maar we zijn reeds in
Japan. Dat merken we aan die kleine
dingen. Die dingen, die wij als anders
beschouwen en net daardoor zo sterk opvallen.
Eén van die kleine dingen zien wij op de luchthaven van Tokyo. Als wij taxiën naar de baan, vanwaar wij zullen
opstijgen, zien wij op de tarmac twee technici staan. Zij staan ons uit te zwaaien. Synchroon gaan hun handen van links naar
rechts. En terug. Dat uitzwaaien lijkt mij geen eigen
initiatief te zijn. Eerder maakt het
deel uit van de bedrijfspolitiek. Klant
is koning en die koning moet een goede reis gewenst worden. Dat doen die twee technici. Omdat het van hen verlangd wordt, gaan zij op
een rijtje staan en zwaaien zij ons uit.
Om zo die bedrijfspolitiek te veruitwendigen. Te vertalen naar de realiteit.
Die vertaling van de bedrijfspolitiek naar de realiteit zien wij ook
op een ander moment. Op de luchthaven
passeren wij aan een werkatelier. De
poorten staan open. Tegen de muur zien
wij een belangrijke opdracht voor de werknemers hangen. In grote letters staat SMILE. Dat is wat de werknemers doen. Iedereen.
Overal. Aan de incheckbalie. In de restaurants en winkeltjes. Iedereen lacht ons toe. Om diezelfde koning dat goede gevoel te
geven.
Ik zie iedereen lachen. Ik denk
dat het misschien ook in België zou kunnen.
Dat we het misschien ook in ons landje eens kunnen proberen. Zodat er eindelijk wat meer gelachen zou
worden. Wat minder gezaagd zou
worden. Want in het klagen zijn wij
kampioen. Bijna nooit zijn wij
tevreden. Bijna altijd is het gras
groener aan de overkant. Dat zit ik te
denken. Maar ik weet al wat er zou
gebeuren. Een dergelijk initiatief zou
bedolven worden onder een hoop kritiek.
Nog voor de start zou het initiatief ten grave gedragen worden.
Nu zou u kunnen denken dat Japanners continu lachen. Dat het ook anders kan, ervaren we al
snel. In Fukuoka. In de lobby van ons hotel. Wij arriveren iets te laat in de lobby. De rest van de groep staat al te
wachten. Wij zien en horen een Japannar
wild tekeer gaan. Hij roept. Hij tiert.
Een dolle, onstilbare heftigheid lijkt zich van hem meester gemaakt te
hebben. Hij richt een revolver op
ons. Niet echt. Wel verbeeldend. Met hand en vingers richt hij een pistool op
ons hoofd. De boodschap komt over. Wij zijn geïntimideerd.
Wat is hier aan de hand? Een dronkaard? Een zatte nonkel op een fout
feestje? Het moet iets anders zijn. De
heftigheid is te fel voor één van die mogelijkheden. De onderwereld van Fukuoka, dat moet het
zijn. Wij maken kennis met een
plaatselijke gangster. De yakuza? Dat
moet het zijn. Dat denken wij. Onze fantasie zet zich aan het werk. Ons al te luid en al te enthousiast gebabbel
in de lobby moet de aandacht getrokken hebben op hem. Hij zat net achter ons. Aan een tafeltje. Met een ‘zakenpartner’. Die aandacht lijkt hij niet op prijs te
stellen. Hij wil opereren buiten de
schijnwerpers. Met ons gebabbel trekken
wij hem in het centrum. In de
schijnwerpers. De onderwereld verdraagt
geen licht. Contracten worden afgesloten
in het donker. In het diepdonker. Tegen die regel van de maffiacode hebben wij
gezondigd. Daarom reageert hij. Daarom is hij woedend. Razend.
Verontschuldigingen brengen geen zoden aan de dijk. Hij blijft maar doorgaan. Lijkt niet te temmen. Wild schopt hij om zich heen.
Wij verlaten ons hotel. Gaan
naar buiten. Willen aan onze wandeling
doorheen de stad beginnen. Dat lijkt ons
de veiligste optie. Wij hopen hem zo van
ons af te schudden. Maar dat lijkt niet
te lukken. Aan het station lopen we hem
opnieuw tegen het lijf. Hij lijkt nog
niet uitgeraasd te zijn. Opnieuw gaat
hij de confrontatie aan. Deze keer blijf
ik niet aan de rand. Deze keer blijf ik
geen neutrale waarnemer. Ik kom in het
middelpunt van de storm te staan. Die
Japanse brulboei pikt mij er uit. Hij
dwingt mij hem in de ogen te kijken. Dat
doe ik. Ik accepteer de uitdaging. Hij fulmineert tegen mij. In het Japans. Ik moet een lach onderdrukken. Ik zou hem willen zeggen Engels tegen mij te
praten. Zodat wij mekaar kunnen
begrijpen. Zodat ik onder de indruk zou
kunnen zijn van zijn bedreigingen. Nu
blijven alle geuite dreigementen in de lucht hangen. Door niemand van ons begrepen. Het wordt hoogtijd dat de maffia investeert
in de talenkennis van zijn leden. Dat is
wat ik denk. In het begin schrokken
we. Omdat we een dergelijk iets niet
hadden verwacht. Nu, hier aan het
station, beschouw ik het als een grappig intermezzo. Als niet ernstig te nemen.
We stappen door. Schudden die
vreemde snuiter definitief af. Hij volgt
ons niet meer. Wij zijn vrij. Eindelijk kunnen wij aan het serieuze werk
beginnen. Back to business.
Dit is onze eerste dag in Japan.
Wij zijn alert. Kijken om ons
heen. Zien dingen, die wij als
eigenaardig durven te beschouwen. In onze
reisgids hadden we iets gelezen over capsulehotels. Eén van de goedkopere formules om te
overnachten in een stad. In Fukuoka zien
wij nog een andere formule. Nog
goedkoper dan een capsulehotel. Die
formule is het mediahotel. Voor één
nacht betaal je vijfentwintig euro. Wat
je voor dat bedrag krijgt? Eén kamer.
Uiteraard. Als extra krijg je
bovendien nog een televisie met spelconsole.
Vierentwintig uur lang kan je ongestoord gamen. Of slapen.
Een mediahotel hebben wij niet nodig.
We hebben al een slaapplaats gevonden.
In een hotel, dichtbij het station.
Slechts een klein kamertje. Een
heel klein kamertje. Maar hieraan zullen
we moeten wennen. Kleine hotelkamers
zijn de standaard in Japan. Dit is niet
abnormaal. Oppervlakte blijkt duur te zijn
in Japan. Daarop moet bespaard
worden. Vanuit economische
overwegingen. We hebben dus een
kamertje. Met daarop twee bedden. Maar dan wordt het moeilijker. Plaats om onze twee reiskoffers weg te
bergen, dat wordt een heel ander verhaal.
Hierbij wordt beroep gedaan op enige inventiviteit bij de
hotelgast. Daarover blijken wij te
beschikken. Onze koffers vinden een
plaatsje in de krap bemeten kamer.
Nog iets vreemd zijn de poezencafés.
Als Gentenaar zijn wij hiermee vertrouwd. Net vóór ons vertrek werd het eerste
poezencafé in onze stad geopend. Bij de
persvoorstelling erkenden de uitbaters dat zij de mosterd haalden bij de
Japanners. Inderdaad, in Japan is dit
type van café sterk ingeburgerd. In elke
stad vinden we wel een paar van die cafés.
Dat zullen wij de volgende dagen merken.
Het bestaan van dergelijke cafés heeft zo zijn redenen. In Japan is het houden van huisdieren vaak
niet toegestaan. In tegenstelling tot
België wordt dat verbod bijna consequent opgevolgd. In Japan wordt de maatschappij boven het
individu geplaatst. Vandaar dat al die
regeltjes strikt worden opgevolgd.
Japanners blijken evenwel gek te zijn van katten. Hoe dan hun liefde voor die beestjes
kanaliseren? Het poezencafé zou een oplossing moeten bieden. Hier kunnen zij hun liefde botvieren. Zonder enige gêne. Wel mits betaling. Aan de oplossing van een gesteld probleem
wordt wel altijd iemand rijk. Altijd
weet wel iemand garen te spinnen bij een gevonden oplossing. Zo blijft onze wereld draaien.
Een variante op de poezencafés zijn de uilencafés. Een tasje thee met een uil op de schouder?
Moet kunnen, dachten de Japanners. Of
toch enkelen. Wij hebben even binnen
gegluurd in zo’n café. Door een
kijkgaatje in de deur. Nieuwsgierigheid
is ons niet vreemd. Wij reizen om te
leren. Dat zeggen wij toch altijd. Daarom toch even checken. Wij kijken binnen. In een rijtje staan enkele klanten te wachten
op hun moment de gloire. Op hun moment
met een uil. Gek? Het zou kunnen. Maar gek zijn is gezond. Althans, dat is wat Stef Bos denkt. En overtuigend zingt.
Shoppen (al of niet window-), binnenkijken in uilencafés of halt
houden aan een mediahotel. Dat alles
valt te catalogeren onder easytourism.
We mogen een versnelling hoger schakelen. Het wordt tijd voor iets moeilijker. Iets hoogstaander. Iets cultureler. Wij trekken naar Kushida. Het eerste Shinto heiligdom, dat wij zullen
bezoeken.
Bij het binnengaan, moet ik denken aan mijn moeder. Vóór wij aan tafel gingen, zei zij altijd
eerst onze handen te wassen. Ik doe het
nu nog. Niet altijd. Wel vaak.
Ik verblijf niet meer onder moeders vleugels. Dan durven wij al eens onze eigen zin te
doen. Dan durven wij al eens te denken
het beter te weten. Die eigen zin kunnen
wij niet doordrijven bij het heiligdom.
Daar wordt gevraagd onze handen te wassen. Zelfs onze mond moeten we spoelen. Hierop valt niet af te dingen. Wij gehoorzamen. Net als bij moeder. Tegen de Shinto goden durven wij geen neen te
zeggen. Goden? Of zijn het toch geesten?
Die goden/geesten worden aanroepen.
Om allerlei redenen. De gekste
redenen vaak het eerst. Meestal worden
gunsten afgedwongen. Gunsten, die vaak
verband houden met een lang leven en/of zaken.
Het afdwingen van die gunsten gebeurt niet zomaar. Hiervoor werd een zekere choreografie
uitgewerkt. U hoeft niet te vrezen. Heb geen angst. U hoeft geen klassiek balletdanser(es) te
zijn om in de gunst te komen bij de goden.
De choreografie is eenvoudig.
Iedereen kan het. De toegang tot
de goden werd bewust laagdrempelig gehouden.
Hoe moet het dan precies? Ik zal het u zeggen. Zodat u het weet indien u meent zich tot de
Shinto goden te moeten wenden. Vooreerst
luidt u de bel. Die bel hangt bij elk
heiligdom. U hoeft niet te zoeken. Dan buigt u twee maal en klapt u twee maal in
de handen. Dan doet u datgene waarvoor u
gekomen bent. Bidden. Vragen.
Smeken. Ik weet niet hoe het te
noemen. Tot slot buigt u nog één
maal. Om het helemaal af te ronden.
Ik kan het wel begrijpen. Ik
kan begrip opbrengen voor die gevraagde choreografie. Het kan toch niet slecht zijn eerst even de
goden/geesten bij de les te halen. Om
vooraf toch even hun aandacht te vragen.
Enkel zo kan men vermijden dat men tevergeefs iets vraagt. Dat men zomaar een gebedje doet zonder
gehoord te worden. Niks kan erger
zijn. Want het zou maar eens moeten
gebeuren. Het zou maar eens moeten
gebeuren dat die geest net aan het slapen is als wij komen aandraven met ons
bescheiden vraagje. Dat die geest net
zijn middagdutje begonnen is. Dat hij
snel even iets gaan halen is in de buurtwinkel.
Het zou kunnen. Daarom, toch maar
eerst even in de handen klappen. Een
beetje lawaai maken. Om zeker te spelen.
Wij eindigen onze dag in het Hard Rock Café. In het winkeltje bij het café raken wij aan
de praat met één van de verkoopsters.
Een vlotte babbel. Een warme
babbel. Die babbel zal nog een vervolg
krijgen. Dat wisten wij toen nog
niet. We nemen afscheid. Tot ziens, zeggen wij. Maar dat zal niet gebeuren, denken wij. Het kan verkeren. Dat zei Bredero dan weer.
Ik heb nog een klein wist-je-datje.
Over Fukuoka. Dat pikte ik pas op
toen ik alweer thuis was. Ik was wat aan
het surfen op internet. Op zoek naar
informatie over de steden, die wij hadden aangedaan tijdens onze reis. Daar botste ik op dat grappige weetje. Op internet las ik dat Victoria Principal
geboren was in Fukuoka. Heel misschien
zegt die naam u niks. Laat mij u dan
helpen. Herinner u Dallas. Die Amerikaanse televisieserie. Haal u Pamela Ewing voor de geest. Dan weet u wie Victoria Principal was. Zij speelde die rol. Leuk, toch?
Mijn reisverhaal Japan. Dag 2: Londen – Tokyo – Fukuoka. Te lezen op dinsdag 06/12/2016.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten