donderdag 1 december 2016

Mijn reisverhaal Japan. Dag 2: Londen - Tokyo - Fukuoka.

Van Londen naar Tokyo.  Het is een tijdje vliegen.  Een behoorlijk tijdje.  Elf uur en twintig minuten om precies te zijn.  Akkoord, het kan wat minder zijn.  Het kan wat meer zijn.  Afhankelijk van tegenwind.  Of meewind.  Maar we moeten ons toch een tijdje kunnen bezighouden.  De mogelijkheden zijn divers.  Ik heb mijn lectuur.  Thuis was ik begonnen aan We hadden liefde, we hadden wapens van Christine Otten.  Ik heb nu de gelegenheid om wat verder in het boek te geraken.  Ik kan naar muziek luisteren.  Dat doe ik.  Ik leer het nieuwste werk kennen van Rudimental en Lianne la Havas kennen.  Ik herkauw nog even het vroegere werk van Dire Straits.  Ik pik een filmpje mee.  Kies voor The Jungle Book.  Een eenvoudige film.  Met eenvoudig Engels.  Alleszins gemakkelijker te begrijpen dan het thriller-Engels.  In The Jungle Book zijn er geen finesses.  Geen dubbele bodems.  Alles is duidelijk.  De kijker begrijpt meteen wie de goede is.  Wie de slechte is.  Alles is zo veel eenvoudiger dan het gewone leven.  Dat is dan ook de reden waarom die verhaaltjes zo verleidelijk intens zijn.  Gewillig laat ik mij op sleeptouw nemen door Mowgli.  Tussen de boeken, de muziek en de films door tracht ik nog wat te slapen.  Om straks toch uitgerust te beginnen aan onze kennismaking met Fukuoka.  Bijna twaalf uur vliegen.  Het lijkt lang.  Toch is het zo voorbij.  Althans, dat is mijn indruk.  In het vliegtuig vliegt de tijd nog sneller.
 
We starten onze reis niet in Tokyo.  Er werd gekozen voor Fukuoka als startpunt.  Fukuoka is de grootste stad van Kyushu, het meest zuidelijke van de vier Japanse hoofdeilanden.  De keuze voor deze stad als beginpunt van onze reis is niet toevallig.  Dat is een bewuste keuze.  Dat gebeurde weldoordacht.  Op reis doe je niets zomaar.  Alles heeft een reden.  We vertrekken in het zuiden en reizen zo door naar Tokyo.  Vanuit het rustige Fukuoka trekken we naar het hectische Tokyo.  Dat moet ons toelaten zachtjes aan gewoon te worden aan Japan.  Aan zijn inwoners.  Aan zijn gewoontes.  Aan zijn gebruiken.  Daarom starten we dus voorzichtig.  Rustig.
 
De keuze voor Fukuoka betekent dat we in Tokyo nog eens moeten overstappen.  Voor een korte binnenlandse vlucht.  Maar we zijn reeds in Japan.  Dat merken we aan die kleine dingen.  Die dingen, die wij als anders beschouwen en net daardoor zo sterk opvallen.  Eén van die kleine dingen zien wij op de luchthaven van Tokyo.  Als wij taxiën naar de baan, vanwaar wij zullen opstijgen, zien wij op de tarmac twee technici staan.  Zij staan ons uit te zwaaien.  Synchroon gaan hun handen van links naar rechts.  En terug.  Dat uitzwaaien lijkt mij geen eigen initiatief te zijn.  Eerder maakt het deel uit van de bedrijfspolitiek.  Klant is koning en die koning moet een goede reis gewenst worden.  Dat doen die twee technici.  Omdat het van hen verlangd wordt, gaan zij op een rijtje staan en zwaaien zij ons uit.  Om zo die bedrijfspolitiek te veruitwendigen.  Te vertalen naar de realiteit.
 
Die vertaling van de bedrijfspolitiek naar de realiteit zien wij ook op een ander moment.  Op de luchthaven passeren wij aan een werkatelier.  De poorten staan open.  Tegen de muur zien wij een belangrijke opdracht voor de werknemers hangen.  In grote letters staat SMILE.  Dat is wat de werknemers doen.  Iedereen.  Overal.  Aan de incheckbalie.  In de restaurants en winkeltjes.  Iedereen lacht ons toe.  Om diezelfde koning dat goede gevoel te geven.
 
Ik zie iedereen lachen.  Ik denk dat het misschien ook in België zou kunnen.  Dat we het misschien ook in ons landje eens kunnen proberen.  Zodat er eindelijk wat meer gelachen zou worden.  Wat minder gezaagd zou worden.  Want in het klagen zijn wij kampioen.  Bijna nooit zijn wij tevreden.  Bijna altijd is het gras groener aan de overkant.  Dat zit ik te denken.  Maar ik weet al wat er zou gebeuren.  Een dergelijk initiatief zou bedolven worden onder een hoop kritiek.  Nog voor de start zou het initiatief ten grave gedragen worden.  
 
Nu zou u kunnen denken dat Japanners continu lachen.  Dat het ook anders kan, ervaren we al snel.  In Fukuoka.  In de lobby van ons hotel.  Wij arriveren iets te laat in de lobby.  De rest van de groep staat al te wachten.  Wij zien en horen een Japannar wild tekeer gaan.  Hij roept.  Hij tiert.  Een dolle, onstilbare heftigheid lijkt zich van hem meester gemaakt te hebben.  Hij richt een revolver op ons.  Niet echt.  Wel verbeeldend.  Met hand en vingers richt hij een pistool op ons hoofd.  De boodschap komt over.  Wij zijn geïntimideerd.  
 
Wat is hier aan de hand? Een dronkaard? Een zatte nonkel op een fout feestje? Het moet iets anders zijn.  De heftigheid is te fel voor één van die mogelijkheden.  De onderwereld van Fukuoka, dat moet het zijn.  Wij maken kennis met een plaatselijke gangster.  De yakuza? Dat moet het zijn.  Dat denken wij.  Onze fantasie zet zich aan het werk.  Ons al te luid en al te enthousiast gebabbel in de lobby moet de aandacht getrokken hebben op hem.  Hij zat net achter ons.  Aan een tafeltje.  Met een ‘zakenpartner’.  Die aandacht lijkt hij niet op prijs te stellen.  Hij wil opereren buiten de schijnwerpers.  Met ons gebabbel trekken wij hem in het centrum.  In de schijnwerpers.  De onderwereld verdraagt geen licht.  Contracten worden afgesloten in het donker.  In het diepdonker.  Tegen die regel van de maffiacode hebben wij gezondigd.  Daarom reageert hij.  Daarom is hij woedend.  Razend.  Verontschuldigingen brengen geen zoden aan de dijk.  Hij blijft maar doorgaan.  Lijkt niet te temmen.  Wild schopt hij om zich heen.
 
Wij verlaten ons hotel.  Gaan naar buiten.  Willen aan onze wandeling doorheen de stad beginnen.  Dat lijkt ons de veiligste optie.  Wij hopen hem zo van ons af te schudden.  Maar dat lijkt niet te lukken.  Aan het station lopen we hem opnieuw tegen het lijf.  Hij lijkt nog niet uitgeraasd te zijn.  Opnieuw gaat hij de confrontatie aan.  Deze keer blijf ik niet aan de rand.  Deze keer blijf ik geen neutrale waarnemer.  Ik kom in het middelpunt van de storm te staan.  Die Japanse brulboei pikt mij er uit.  Hij dwingt mij hem in de ogen te kijken.  Dat doe ik.  Ik accepteer de uitdaging.  Hij fulmineert tegen mij.  In het Japans.  Ik moet een lach onderdrukken.  Ik zou hem willen zeggen Engels tegen mij te praten.  Zodat wij mekaar kunnen begrijpen.  Zodat ik onder de indruk zou kunnen zijn van zijn bedreigingen.  Nu blijven alle geuite dreigementen in de lucht hangen.  Door niemand van ons begrepen.  Het wordt hoogtijd dat de maffia investeert in de talenkennis van zijn leden.  Dat is wat ik denk.  In het begin schrokken we.  Omdat we een dergelijk iets niet hadden verwacht.  Nu, hier aan het station, beschouw ik het als een grappig intermezzo.  Als niet ernstig te nemen.
 
We stappen door.  Schudden die vreemde snuiter definitief af.  Hij volgt ons niet meer.  Wij zijn vrij.  Eindelijk kunnen wij aan het serieuze werk beginnen.  Back to business.
 
Dit is onze eerste dag in Japan.  Wij zijn alert.  Kijken om ons heen.  Zien dingen, die wij als eigenaardig durven te beschouwen.  In onze reisgids hadden we iets gelezen over capsulehotels.  Eén van de goedkopere formules om te overnachten in een stad.  In Fukuoka zien wij nog een andere formule.  Nog goedkoper dan een capsulehotel.  Die formule is het mediahotel.  Voor één nacht betaal je vijfentwintig euro.  Wat je voor dat bedrag krijgt? Eén kamer.  Uiteraard.  Als extra krijg je bovendien nog een televisie met spelconsole.  Vierentwintig uur lang kan je ongestoord gamen.  Of slapen.
 
Een mediahotel hebben wij niet nodig.  We hebben al een slaapplaats gevonden.  In een hotel, dichtbij het station.  Slechts een klein kamertje.  Een heel klein kamertje.  Maar hieraan zullen we moeten wennen.  Kleine hotelkamers zijn de standaard in Japan.  Dit is niet abnormaal.  Oppervlakte blijkt duur te zijn in Japan.  Daarop moet bespaard worden.  Vanuit economische overwegingen.  We hebben dus een kamertje.  Met daarop twee bedden.  Maar dan wordt het moeilijker.  Plaats om onze twee reiskoffers weg te bergen, dat wordt een heel ander verhaal.  Hierbij wordt beroep gedaan op enige inventiviteit bij de hotelgast.  Daarover blijken wij te beschikken.  Onze koffers vinden een plaatsje in de krap bemeten kamer.
 
Nog iets vreemd zijn de poezencafés.  Als Gentenaar zijn wij hiermee vertrouwd.  Net vóór ons vertrek werd het eerste poezencafé in onze stad geopend.  Bij de persvoorstelling erkenden de uitbaters dat zij de mosterd haalden bij de Japanners.  Inderdaad, in Japan is dit type van café sterk ingeburgerd.  In elke stad vinden we wel een paar van die cafés.  Dat zullen wij de volgende dagen merken.  Het bestaan van dergelijke cafés heeft zo zijn redenen.  In Japan is het houden van huisdieren vaak niet toegestaan.  In tegenstelling tot België wordt dat verbod bijna consequent opgevolgd.  In Japan wordt de maatschappij boven het individu geplaatst.  Vandaar dat al die regeltjes strikt worden opgevolgd.  Japanners blijken evenwel gek te zijn van katten.  Hoe dan hun liefde voor die beestjes kanaliseren? Het poezencafé zou een oplossing moeten bieden.  Hier kunnen zij hun liefde botvieren.  Zonder enige gêne.  Wel mits betaling.  Aan de oplossing van een gesteld probleem wordt wel altijd iemand rijk.  Altijd weet wel iemand garen te spinnen bij een gevonden oplossing.  Zo blijft onze wereld draaien.
 
Een variante op de poezencafés zijn de uilencafés.  Een tasje thee met een uil op de schouder? Moet kunnen, dachten de Japanners.  Of toch enkelen.  Wij hebben even binnen gegluurd in zo’n café.  Door een kijkgaatje in de deur.  Nieuwsgierigheid is ons niet vreemd.  Wij reizen om te leren.  Dat zeggen wij toch altijd.  Daarom toch even checken.  Wij kijken binnen.  In een rijtje staan enkele klanten te wachten op hun moment de gloire.  Op hun moment met een uil.  Gek? Het zou kunnen.  Maar gek zijn is gezond.  Althans, dat is wat Stef Bos denkt.  En overtuigend zingt.
 
Shoppen (al of niet window-), binnenkijken in uilencafés of halt houden aan een mediahotel.  Dat alles valt te catalogeren onder easytourism.  We mogen een versnelling hoger schakelen.  Het wordt tijd voor iets moeilijker.  Iets hoogstaander.  Iets cultureler.  Wij trekken naar Kushida.  Het eerste Shinto heiligdom, dat wij zullen bezoeken.
 
Bij het binnengaan, moet ik denken aan mijn moeder.  Vóór wij aan tafel gingen, zei zij altijd eerst onze handen te wassen.  Ik doe het nu nog.  Niet altijd.  Wel vaak.  Ik verblijf niet meer onder moeders vleugels.  Dan durven wij al eens onze eigen zin te doen.  Dan durven wij al eens te denken het beter te weten.  Die eigen zin kunnen wij niet doordrijven bij het heiligdom.  Daar wordt gevraagd onze handen te wassen.  Zelfs onze mond moeten we spoelen.  Hierop valt niet af te dingen.  Wij gehoorzamen.  Net als bij moeder.  Tegen de Shinto goden durven wij geen neen te zeggen.  Goden? Of zijn het toch geesten?
 


 
Die goden/geesten worden aanroepen.  Om allerlei redenen.  De gekste redenen vaak het eerst.  Meestal worden gunsten afgedwongen.  Gunsten, die vaak verband houden met een lang leven en/of zaken.  Het afdwingen van die gunsten gebeurt niet zomaar.  Hiervoor werd een zekere choreografie uitgewerkt.  U hoeft niet te vrezen.  Heb geen angst.  U hoeft geen klassiek balletdanser(es) te zijn om in de gunst te komen bij de goden.  De choreografie is eenvoudig.  Iedereen kan het.  De toegang tot de goden werd bewust laagdrempelig gehouden.  Hoe moet het dan precies? Ik zal het u zeggen.  Zodat u het weet indien u meent zich tot de Shinto goden te moeten wenden.  Vooreerst luidt u de bel.  Die bel hangt bij elk heiligdom.  U hoeft niet te zoeken.  Dan buigt u twee maal en klapt u twee maal in de handen.  Dan doet u datgene waarvoor u gekomen bent.  Bidden.  Vragen.  Smeken.  Ik weet niet hoe het te noemen.  Tot slot buigt u nog één maal.  Om het helemaal af te ronden.  
 
 
Ik kan het wel begrijpen.  Ik kan begrip opbrengen voor die gevraagde choreografie.  Het kan toch niet slecht zijn eerst even de goden/geesten bij de les te halen.  Om vooraf toch even hun aandacht te vragen.  Enkel zo kan men vermijden dat men tevergeefs iets vraagt.  Dat men zomaar een gebedje doet zonder gehoord te worden.  Niks kan erger zijn.  Want het zou maar eens moeten gebeuren.  Het zou maar eens moeten gebeuren dat die geest net aan het slapen is als wij komen aandraven met ons bescheiden vraagje.  Dat die geest net zijn middagdutje begonnen is.  Dat hij snel even iets gaan halen is in de buurtwinkel.  Het zou kunnen.  Daarom, toch maar eerst even in de handen klappen.  Een beetje lawaai maken.  Om zeker te spelen.
 
Wij eindigen onze dag in het Hard Rock Café.  In het winkeltje bij het café raken wij aan de praat met één van de verkoopsters.  Een vlotte babbel.  Een warme babbel.  Die babbel zal nog een vervolg krijgen.  Dat wisten wij toen nog niet.  We nemen afscheid.  Tot ziens, zeggen wij.  Maar dat zal niet gebeuren, denken wij.  Het kan verkeren.  Dat zei Bredero dan weer.
 
Ik heb nog een klein wist-je-datje.  Over Fukuoka.  Dat pikte ik pas op toen ik alweer thuis was.  Ik was wat aan het surfen op internet.  Op zoek naar informatie over de steden, die wij hadden aangedaan tijdens onze reis.  Daar botste ik op dat grappige weetje.  Op internet las ik dat Victoria Principal geboren was in Fukuoka.  Heel misschien zegt die naam u niks.  Laat mij u dan helpen.  Herinner u Dallas.  Die Amerikaanse televisieserie.  Haal u Pamela Ewing voor de geest.  Dan weet u wie Victoria Principal was.  Zij speelde die rol.  Leuk, toch?
 
Mijn reisverhaal Japan.  Dag 2: Londen – Tokyo – Fukuoka.  Te lezen op dinsdag 06/12/2016.
 

Geen opmerkingen:

Een reactie posten