We vertrekken. Met de bus. Daarvoor moeten we naar het station. De buschauffeur wacht ons daar op. Met kepie.
Met witte handschoenen. Hij buigt
diep. Hij staat ten dienste van
ons. Dat laat hij blijken. Dat moet die buiging betekenen. Hij is een dienstverlener. In de echte betekenis van het woord. Die taak neemt hij ernstig. Vandaar die kepie. Vandaar die handschoenen. Een beetje uniform straalt toch altijd ietsje
meer ernst uit.
Vandaag rijden wij naar Beppu.
Met enkele tussenstops. Een eerste
keer houden we halt in Kumamoto. Voor
één van de grote attracties van Kumamoto, de tuin Suizen-ji. Eindelijk zullen we een bewijs zien van één
van de dingen waarom Japan wereldwijd beroemd is. Vermaard zelfs. De tuinen.
Voorbije dagen hebben we al enkele voorproevertjes gehad. Hebben we gezien tot wat de Japanse tuiniers
zoals in staat zijn. Vandaag zal dat
alles samenkomen. In één tuin.
Toch moeten we opletten. Net
zoals je tegen een banaan niet zomaar Chiquita zegt, zeg je tegen een Japanse tuin
niet zomaar tuin. Er moet onderscheid
gemaakt worden. Vier soorten bestaan er:
paradijstuin, droge tuin, wandeltuin en theetuin. Deze van Kumamoto is een wandeltuin. Over al die types van tuinen bestaat een
theorie. Zo zijn in de wandeltuinen de principes
van miegakure en shakkei heel belangrijk.
U leest die termen. U hoort die
termen. U hoort het donderen in Keulen. Want u had gedacht dat een tuin zomaar een
tuin is. Ik zal de termen even
verduidelijken. Miegakure betekent
verbergen en ontdekken. Hierbij is het
de bedoeling dat je het hele landschap niet in één keer kan overschouwen. Tijdens de wandeling ontdek je steeds nieuwe
delen van het landschap, die vanaf andere plekken verborgen blijven. Shakkei betekent dan weer het lenen van een landschap. De tuin moet harmonisch overlopen in het
omringende landschap waardoor de tuin groter lijkt. Dat is de theorie. Een beknopte omschrijving waaruit de
complexiteit van de Japanse tuinen moet blijken.
Wat we mogen verwachten, kunnen we nergens uit afleiden. Vanop de parking kunnen we niet even
binnenkijken. We kunnen niet over de
omheining zien. Alles is goed weggestopt
voor de nieuwsgierige toeristenoogjes.
Eerst moeten we langs een weggetje naar de ingang. Pas dan kunnen we zien. Pas dan kunnen we genieten.
Eens voorbij de entree van Suizen-ji worden we met verstomming
geslagen. We worden weggeblazen. Omvergeblazen. Dadelijk en meteen worden wij met schoonheid
geconfronteerd. Wij vinden de juiste
woorden niet. Maar dat hoeft niet. Schoonheid moet niet beschreven worden. Moet niet omschreven worden. Schoonheid moet geapprecieerd worden. Moet op zijn juiste waarde worden
geschat. Dat doe ik dan ook. Gretig.
Met grote ogen kijk ik naar de architecturale creaties in deze door mensenhanden
gecreëerde tuin.
Ik snoei ook wel eens.
Tuinieren is één van de dingen, die op mijn takenlijstje staan. Het gras maaien, dat doe ik. Het kortwieken van de klimop in de tuin,
daaraan durf ik mij ook al eens te wagen.
Maar dat alles is slechts klungelen.
Dat besef ik hier ten volle. Ik
ben een onhandige kluns. Ik doe maar
wat. Zonder enige inspiratie. Een grotere tegenstelling met deze Japanse
snoeikunstenaars kan er niet zijn. Tot
deze waarachtige vaststelling kom ik.
Ontnuchterend. Confronterend. Maar soms moet men de eerlijkheid hebben in
de andere de meester te zien. Dat doe
ik.
Na Kumamoto zouden wij doorrijden naar Aso. Naar de stad.
Naar de vulkaan. Dat was het
plan. Maar soms moeten plannen gewijzigd
worden. Omdat het niet anders kan. Omdat het moet. Het gebied rondom Aso is afgesloten. Een aardbeving in juli heeft lelijk
huisgehouden rondom Kumamoto. Nog steeds
rommelt de vulkaan. De overheid acht het
te gevaarlijk en heeft ingegrepen. Aso
en omgeving werden tot no-go zone verklaard.
We moeten onze plannen dus aanpassen.
In een wijde boog trekken we rond de vulkaan. We maken een ommetje langsheen de
caldera. Constant kijken wij uit op de
centrale kegelgroep van de vulkaan, bestaande uit vijf toppen. Slechts één van de vijf is nog actief, de
Nakadake. Die spuwt constant rook. Dat zien wij.
Vanop veilige afstand. Wij zijn
toeristen. Wij willen dingen zien. Maar ons leven riskeren doen wij niet. Daarom houden wij afstand. Zien wij van verre de wonderen van de natuur
aan het werk. Een wandeling naar de rand
van de Nakadake krater was mogelijk geweest.
We konden zelfs naar boven met de kabelbaan. Maar de omstandigheden dwingen ons dus om dat
gekke idee uit ons hoofd te zetten. Een
gezond, kritisch oog op het overheidshandelen is nodig maar in deze oordelen ze
juist. Wij onthouden ons van kritiek en
passen onze plannen aan.
Caldera, ik kende het woord niet.
Tot vandaag had ik dat woord nog nooit gehoord. Ik hoef mij hiervoor niet te schamen. Ik ben geen geoloog. Ik ben een marketeer. Dat verklaart mijn onwetendheid. Maar vandaag zal dat ene woord het meest
gebruikte woord zijn. Ook door mij. Omdat ik moet wennen aan dat woord. Omdat wij elkaar moeten leren kennen. Ik moet daarom het woord savoureren. Ik moet het proeven in de mond. Om het mij zo eigen te maken. Herhaling kan dan nuttig zijn. Caldera.
Caldera. Caldera. Het begint te lukken. Zachtjes sluipt het woord mijn vocabularium
binnen.
Het woord dringt mijn woordenschat binnen. Maar wat is het nu eigenlijk? Een caldera is
een grote komvormige krater, gevormd door vulkanische activiteit. Zij ontstaan wanneer grote hoeveelheden
vulkanisch gesteente door een vulkaan worden uitgestoten waardoor het dak van
de magmakamer niet meer ondersteund wordt.
Hierdoor zakt het dak en valt het in de magmakamer. Jawadde, wat een uitleg. We reizen om te leren. Dat is wat wij dan zeggen.
In de buurt van Aso zien wij vele herstellingswerken. Noodzakelijke wegenwerken om de aangerichte
schade te herstellen. Bij die werken
zien wij telkens dat ene mannetje. Eén
of twee. Niet meer. Zij staan te zwaaien met vlaggetjes. Wij hadden ze ook al eerder gezien. Op andere plaatsen. Aan bouwwerven. Op voet- of fietspaden. Aan in- en uitritten. Het doet vreemd te kijken naar die
ventjes. Ik had ze hier niet
verwacht. In het land van de technologie
had ik poppen verwacht. Of robotten. Het theeplukken of telen van rijst gebeurt
volledig machinaal, waarom dan niet in deze gevallen. Zoals bij ons. Bij ons bestaan die niet meer. Vervangen door poppen, die mechanisch steeds
maar weer diezelfde handeling stellen.
In Japan is het niet zo. Dat is
verrassend. Hier krijgen we echte
mannetjes. In augustus liet de BBC weten
dat de werkloosheid in Japan tot drie procent was gedaald. Zevenennegentig procent heeft een job. Maar niet iedereen heeft een job, dat als een
uitdaging mag beschouwd worden. Niet
iedereen heeft een job, dat als boeiend kan omschreven worden. Ik kan mij niet inbeelden dat die vlaggenmannetjes
in hun job de nodige voldoening kunnen vinden.
Dat kan ik mij niet voorstellen.
Een flutjob, zo zou ik het beschouwen.
Te vergelijken met flexijobs? Er gebeurt wat in de strijd tegen de
werkloosheid.
Geen Aso, dat is wat wij te horen kregen. Wel werd naar een alternatief gezocht. Dat is zo met reizen. Niet treuren om verloren kansen. Wel uitkijken naar te winnen alternatieven. We hebben gekeken, we hebben gevonden. Wij rijden naar de Kokonoe Yume Otsurihashi
brug. Dat is een hangbrug, waarvan ik nu
al weet dat ik de naam nooit zal kunnen onthouden. Misschien toch even een naamsverandering
overwegen. Dat zou kunnen nodig zijn om
uit te groeien tot een echte toeristische trekpleister. Die trekpleisters hebben namen, die goed
bekken. Overal. Over de hele wereld. Deze brug daagt met zijn naam de toerist
uit. Mijn tong slaat telkens in een
knoop als ik nog maar probeer die naam te herhalen. Oefening baart kunst, zegt men. Maar niet altijd. In deze durf ik te twijfelen.
Dit is de hoogste hangbrug van Japan.
De hoogste wandelbrug, die nuance dienen we wel aan te brengen. Die nuance is nodig om tot dat record te
kunnen komen. In de jacht naar records
bedenkt de mens vaak gekke woordspelletjes.
Toch is het niet dat record, dat mij voor eeuwig zal bijblijven. Dat zal ik snel vergeten. Honderd drieënzeventig meter hoog,
driehonderd negentig meter lang. Die
cijfers sla ik niet op. Wat ik wel
registreer, is de ervaring. Dat veeg ik
niet zomaar uit mijn geheugen. Die
overwinning op mezelf zal ik nog lang memoreren. Ik heb hoogtevrees. Die brug overwandelen is geen evidentie voor
mij. Ik moet niet enkel mijn angsten
onder ogen zien. Ik moet die angsten ook
overwinnen. Voor durfallen moet deze
uitdaging peanuts zijn. A walk in the park. Voor mij ligt het enigszins anders. Voor mij lijkt het alsof ik de Mount Everest
moet beklimmen.
Ik stap de brug op. Bereik de
overkant. Jawel, ik keer zelfs
terug. Alweer over die brug. Over de manier waarop ik het deed, zal nog
lang nagepraat worden in Japan. Met mijn
manier van wandelen zal ik geen schoonheidsprijs wegkapen. Ik keek recht voor mij uit. Nam geen tijd om van het uitzicht te
genieten. In sneltempo haastte ik mij
naar de overkant. Om aan die overkant
mij onmiddellijk om te draaien en aan de terugreis te beginnen. Aan eenzelfde hoog tempo. Ik haalde de eindmeet. In mijn handen stond het angstzweet. Natte handjes. Knikkende knieën. Hoogtevrees doet wat met een mens.
Met vaste grond onder mijn voeten durf ik pas echt rondom mij te
kijken. Ik kijk naar de afgrond, die ik
overbrugd had. Ik keek naar de
constructie, waarover ik gewandeld/gelopen had.
Heel in de verte zag ik die ene waterval. Eén van de honderd mooiste watervallen van
Japan. Dat alles zie ik nu. Nu ik opnieuw steviger op mijn benen sta.
De chauffeur brengt ons naar Beppu.
Naar de ‘Negen Hellen’. De chauffeur
lijkt even verstrooid. Rijdt voorbij de
toegangspoort en moet daarom rechtsomkeer maken. Dat vinden wij helemaal niet erg. Voor de chauffeur lijkt dat foutje bijna
onoverkomelijk. Dat foutje interpreteert
de chauffeur als een persoonlijk falen.
Hij verontschuldigt zich dan ook honderd maal. Neen, duizend maal zegt hij sorry. Alweer blijkt uit die verontschuldiging het
spel van de hiërarchie. Dat spel heeft
nog een behoorlijke impact in het sociale leven van de Japanner. In dit geval zijn wij de klant en die staat
toch boven de dienstverlener. Die
dienstverlener/chauffeur heeft niet geleverd wat van hem wordt verwacht. Onfeilbaarheid, dat is het hoogste goed in
Japan. Het excuus dat missen menselijk
is, is hier van geen tel. Wordt hier
niet aanvaard. Een vlekkeloze
dienstverlening, dat is wat wordt verwacht.
Dat is wat moet geleverd worden.
Dat kleine omrijden is dan ook een smet op die vlekkeloze
dienstverlening.
Ondanks dat kleine ‘foutje’ houden wij toch halt aan de grootste
troefkaart van Beppu. De
heetwaterbronnen. Die bronnen worden
hellen genoemd. Wat het verband is
tussen de hel en een heetwaterbron, kan ik niet verklaren. Alwetendheid is mij vreemd. Is ook iets wat ik niet nastreef. Het besef alles te weten, moet beangstigend
zijn. Eventjes geconfronteerd worden met
onwetendheid kan dan ook best heilzaam zijn.
Zuiverend bijna.
Zichzelf zuiveren kan ook in die heetwaterbronnen. Ik blijf aan de kant. Of toch niet.
Snel ga ik even pootjebaden. In
één van die bronnen. Mijn voeten even
onderdompelen in dat hete water. Het
doet deugd. Helend voor de voeten. Rustgevend ook. Gewoon neerzitten, niks doen. Dat alleen al kan zo ontspannend zijn.
Verder vergapen wij ons aan het felblauwe water van de
Oceaan-Hel. Of aan het rode water van de
Bloedvijver-Hel. Wij kijken. Wij staren.
Wij zijn toeristen. Die moeten
dingen zien. Moeten dingen doen. Blauw water? Rood water? Moet een mens dit
gezien hebben? Niet echt. Het laat geen
blijvende indruk na. De confrontatie met
de Hellen maakt ons niet tot een ander mens.
Wij blijven gewoon nuchtere Belgen.
Die beseffen dat zij naar gekleurd water staan te kijken. Gekleurd, heet water. Niks meer.
Niks minder. Het kuuroord Beppu
wordt jaarlijks bezocht door twaalf miljoen toeristen. Ik ben daar eentje van. Ik kan enkel besluiten dat de macht van het
getal niet altijd het gelijk aan zijn kant heeft.
Wij laten de heetwaterbronnen achter ons. Weinig onder de indruk. Zonder spijt.
We kenden die bronnen niet. Wij
zijn gaan zien. Zo hoort het. Eerst zien, dan oordelen. Ik heb geoordeeld. Op naar nieuwe dingen. Nieuwe dingen om te ontdekken. Dat is wat ik denk.
Deze avond al ontdekken we iets nieuws. We overnachten in een ryokan. Dat is een traditionele herberg. Elke toerist moet minstens één keer
overnachten in een dergelijke accommodatie.
Dat wordt toch zo aangeraden. In
elke reisgids staat het in de lijstjes van absolute aanraders. Wij doen het in Beppu.
Wij gaan naar onze kamer.
Stellen al snel vast dat deze kamer in bijna alles verschilt van een
hotelkamer. Een hotelkamer, zoals wij
die kennen. Vooreerst mag de kamer met
tatami-matten niet met de schoenen betreden worden. Die doen we dus uit in het halletje voor de
kamer. In een kast kunnen we onze
schoenen wegbergen. Een bed is er ook
niet te vinden. We slapen op de
grond. Om onze rug toch enigszins te
sparen, kunnen we enkele dunne matrasjes (futons) op elkaar stapelen. Dat stapelen kan niet ongelimiteerd. Tot maximaal drie, meer niet. In de kamer is er geen tafel. Geen stoelen.
Of toch wel. Maar die tafel en
stoelen staan op vloerniveau. Een tafel,
slechts enkele centimeters boven de grond.
Stoelen, zonder poten. Enkel een
zitje. Indien wij ons niet zien
aanschuiven aan dat tafeltje, kunnen wij uitwijken naar een westerse
variant. In een veranda, aanpalend aan
onze kamer, staat een gewoon tafeltje.
Staan gewone stoelen. Blijkbaar
willen Japanners het de toeristen toch niet al te moeilijk maken. Daarom deze westerse toevoeging.
Het verblijf heeft, behalve het avondeten en ontbijt, nog een ander
extraatje. Wij kunnen naar de
onsen. Dat zijn heetwaterbaden, die hun
water betrekken van een warme bron.
Zoals we deze namiddag gezien hebben.
Die warme bronnen voeden niet enkel de baden. Het water uit die bronnen stroomt evenzo door
de leidingen van woonhuizen, waar het kamers en zelfs ovens verwarmt. De toeristische aantrekkingskracht van die bronnen
is misschien wat minnetje. Het
praktische nut daarentegen is dan weer groot.
Ben ik naar de onsen gegaan? Helaas, ik moet u teleurstellen. Ik heb niet dat constante gevoel alles te
moeten doen. Gewoonweg omdat wij op reis
zijn. Ik blijf ook wel eens aan de kant
staan. Soms wil ik even rusten. Op mijn hotelkamer. Om alle indrukken te verwerken. Om alles op een rijtje te zetten. Ook dat is reizen. Niet altijd van hot naar her rennen. Soms ook even die broodnodige tijd
nemen. Tijd om het hoofd leeg te
maken. Om alle indrukken te archiveren. In mijn hoofdje.
Bovendien is het een heel gedoe.
We kunnen niet zomaar in het bad plonsen. Wij zijn in Japan. Dan bestaan er regeltjes. Ik geef er enkele. Die allemaal strikt moeten nagevolgd worden
in het onsen-ritueel. Wij gaan niet
zomaar naar de baden. Met onze westerse
kleren. Dat wordt niet gedaan. Wij trekken een yukata, een traditionele
kamerjas, aan. Pas dan kunnen we op weg. Vóór het baden, dienen we ons eerst te
wassen. Niet vlugvlug. Wel een grondige wasbeurt. Van kop tot teen schrobben we ons flink. Met een klein handdoekje kunnen we dan
eindelijk naar de baden. Dat handdoekje
laten we aan de kant want baden gebeurt naakt.
Tijdens dat baden wordt niet gesproken.
Hoogstens gefluisterd. Stilte
primeert. Per slot van rekening is dat
baden bedoeld om te ontspannen. Voor een
babbeltje onder vrienden hoeft men hier dus niet te zijn.
Geen onsen. Toch een helder
hoofd. Die rust heeft mij deugd
gedaan. Ik kan gaan slapen. Op mijn drievoudige futon. Benieuwd wat het zal worden. Een woelige nacht, waarin ik constant draai
en keer? Omdat ik maar niet die juiste, comfortabele houding kan vinden. Of toch slapen als een roosje? Een heerlijke
nachtrust, waarin ik nauwelijks of niet wakker word.
Mijn reisverhaal Japan. Dag 5: Beppu – Hiroshima. Te lezen op dinsdag 20/12/2016.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten