vrijdag 8 april 2016

Uitgelezen: Problemski Hotel. Brief aan Dimitri Verhulst.

Beste Dimitri,
 
Ik had het mij makkelijk kunnen maken.  Ik had naar de cinema kunnen gaan.  Want vorig jaar werd uw boek verfilmd.  Dat had ik kunnen doen.  Maar er was die ene dooddoener, die mij ervan weerhield toch te gaan.  Die dooddoener, die zegt dat het boek beter is dan de film.  Dat is toch altijd de conclusie aan het eind van de film.  Toch als het om een verfilming van een boek gaat.  Bovendien ga ik niet graag naar de cinema.  Ga ik nooit of bijna nooit naar de film.  Te veel lawaai.  Te veel afleiding.  Te veel factoren, die mij storen in de kans op een aangename filmervaring.  Ik bleef dus thuis.  Ik nam uw boek uit de kast.  Ik begon te lezen.  Het beste wat ik kon doen.
 
Het beste wat ik kon doen omdat ik mij opnieuw kon wentelen in uw aparte, heerlijke schrijfstijl.  Opnieuw, inderdaad.  Het was niet uw eerste boek, dat ik las.  Ik was niet toe aan mijn proefstuk.  Ik ben een fan.  Ik volg u.  Dat volgen van uw schrijverschap deed mij in het verleden al kennismaken met meerdere boeken van u.  De helaasheid der dingen.  Godverdomse dagen op een godverdomse bol.  Mevrouw Verona daalt de heuvel af.  Monoloog van iemand die het gewoon werd tegen zichzelf te praten.  Al die boeken had ik gelezen.  Telkens was het een feest.  Een literair feest.  Uw talent lijkt ongeëvenaard.  U merkt, in mijn loftuitingen schuilt de fan.
 
Nu was het de beurt aan Problemski Hotel.  Eén week lang verbleef u in een asielcentrum.  Uw indrukken schreef u neer in dit boek.  Mij leek het een ideaal moment om het boek nu te lezen.  Vandaag worden wij geconfronteerd met de grootste humanitaire crisis sinds de Tweede Wereldoorlog.  Wij worden gedwongen een standpunt in te nemen.  Om tot een weldoordacht standpunt te komen, kan het wel eens interessant zijn u te documenteren.  Hierin kon uw boek een rol spelen.  Tenminste, dat is wat ik dacht.
 
Ik las uw boek.  Ik heb mij geamuseerd met uw boek.  Asielzoekers en amusement, kan dat wel samen gaan? Men zou de neiging hebben hierop negatief te antwoorden.  Het thema is hiervoor te serieus.  Te zwaarwegend.  Na het lezen van uw boek twijfel ik.  De manier waarop u over deze problematiek schrijft, is grappig.  Maar dan confronterend grappig.  Grappig op een dergelijke wijze dat datgene, wat u de lezer wenst mee te geven, heel goed binnenkomt.  Er zit geen storing op de lijn.  U hanteert een directe stijl.  Door die grappige ondertoon komt de hardheid van de situatie zwaar binnen.  Als een mokerslag.  Ik lach maar bij elke lach wordt mijn verontwaardiging groter.
 
Nooit was ik een asielcentrum binnengestapt.  Via uw boek deed ik het een eerste keer.  Samen met u stapte ik binnen.  Ik maakte kennis met de bewoners.  Met hun verleden.  Met hun bekommernissen.  Met hun toekomstplannen.  Met hun dromen.  Met hun redenen toch op de vlucht te slaan.  Ik maakte kennis met de omstandigheden van die vlucht.  Mensonwaardig.  Hard.  Slopend.  Waaghalzerig.  Ik maakte kennis met het leven in een asielcentrum.  Met de open en onderhuidse spanningen in dat centrum.  Met de verveling in dat centrum en met het zoeken naar mogelijkheden om diezelfde verveling te verdrijven.  Met de vaak aanwezige wanhoop in dat centrum.  Omdat een asielaanvraag wordt geweigerd.  Omdat antwoord te lang uitblijft.  Omdat onzekerheid al te lang aanhoudt.
 
Beste Dimitri, u schonk mij een prachtig boek.  Toch is dat niet alles.  U deed meer.  Via uw boek kwam ik tot een beter begrip.  Vroeger was asielcentrum enkel een woord.  Nu is het meer.  Nu is het een wereld geworden, waarbij ik mij iets meer kan voorstellen.  Een wereld, waarover ik nu een beter oordeel kan vormen. 
 
Uw boek zou mij helpen tot een weldoordacht standpunt te komen.  Dat heeft het gedaan.  Asielzoekers zijn geen statistieken.  Want zo wordt er al te vaak over gepraat.  Gedebatteerd.  Er wordt enkel gepraat over asielaanvragen.  Waarbij wordt vergeten dat achter die aanvragen mensen schuilen.  Uw boek heeft hierop scherp gesteld.  Op de menselijkheid van het drama.  Niet op cijfertjes.  Niet op getalletjes.  Wel op de mensen.
 
Beste Dimitri, misschien zal ik ooit de film gaan zien.  Thuis (heel waarschijnlijk) of in de cinemazaal (heel onwaarschijnlijk).  Maar nu al weet ik wat ik zal zeggen aan het eind.  Dat het boek zo veel beter was.  Deze keer zal het geen dooddoener zijn.  Deze keer zal het een wel onderbouwd oordeel zijn.  Want uw boek was goed.  Heel goed.
 
Tot een volgende.
 
Met vriendelijke groeten.

woensdag 6 april 2016

De Real Meal Revolutie. Een revolutionair kookboek. Brief aan de auteurs.

Beste Sally-Ann,
Beste Tim,
Beste Jonno,
 
Ik heb uw boek gelezen.  Een nogal vreemde bekentenis.  Want ik heb het over een kookboek.  Kookboeken moeten niet gelezen worden.  Kookboeken moeten gebruikt worden.  Kookboeken zijn doe-boeken, geen leesboeken.  Met een kookboek moet aan de slag gegaan worden.  Dat heb ik dan ook gedaan.  Uw boek belandde niet in de boekenkast.  Omdat uw boek daar niet hoorde.  Uw boek nam ik mee naar de keuken.  Daar resideert uw boek nu bijna één maand lang.
 
Uw boek is nu niet meer zo netjes.  Als u mijn boek zou zien, zou u niet durven beweren dat het nog maar één maand oud is.  Zelfs ik zou het niet durven beweren.  Het boek lag te dicht bij de kookpotten.  Dat eist zijn tol.  Op vele bladzijden vind ik spetters.  Tussen bladzijden vind ik soms kleine herinneringen aan gebruikte ingrediënten.  Op pagina’s vind ik soms afdrukken van vette vingers.  Terwijl ik bij een roman zou huilen om een dergelijke nonchalance, doe ik het bij uw kookboek niet.  Ik huil niet.  In al die sporen vind ik bewijs van mijn gedrevenheid.  Van mijn door u gevoede passie.
 
Eén maand lang ben ik nu een Real Meal revolutionair.  Heb ik nu meer energie? Heb ik nu een verbeterde focus? Heb ik nu een betere nachtrust? Lever ik nu betere sportprestaties? Heb ik nu een gezonder bloedsuikergehalte? Op al die vragen durf ik niet te antwoorden.  Omdat ik niet kan.  Om op sommige vragen een gedegen antwoord te kunnen geven, zou ik misschien mijn huisarts moeten raadplegen.  Zij zou mij een wetenschappelijk onderlegd antwoord kunnen geven.  Gebaseerd op gemeten waarden.  Zij zou verder kijken dan het vlugge nattevingerwerk en een al te eenvoudig aanvoelen.  Mijn huisarts heb ik niet geraadpleegd.
 
Ben ik gebuisd als revolutionair? Zou ik een slecht rapport krijgen? Het zou kunnen.  Ik moet eerlijk zijn.  Ik ben geen blinde volger.  Ik hoed mij voor elke vorm van extremisme.  Zelfs het culinair extremisme schrikt mij af.  Ik durf al eens af te wijken van uw verlichte pad.  Door tijdsgebrek.  Door omstandigheden.  Ik ben dus geen revolutionair.  Eerder ben ik een vrijbuiter.  Dat vrijbuiterig gevoel heeft tot gevolg dat ik uw gezondheidsclaims niet kan onderschrijven.  Op basis van uw dieet zal ik geen marathon lopen.  Op basis van uw dieet zal ik niet zwemmen van Mozambique naar Madagaskar.  Dat alles hebt u wel gedaan.  Ik niet.  Daarvoor was ik te veel zondaar.  Daarvoor heb ik te veel en te vaak gezondigd.  Tegen uw principes.
 
Ik heb mij inderdaad minder laten leiden door de wetenschappelijke onderbouw van uw boek.  Van uw dieet.  Door uw wetenschappelijk pleidooi in voordeel van uw dieet.  Wetenschap en eten gaan niet samen.  Die combinatie maakt eten kil.  Eten moet warm zijn.  Soms letterlijk maar zeker figuurlijk.  Althans, dat is wat ik meen.  Ik heb mij dus meer gericht op uw recepten.  Daarvan heb ik vele uitgeprobeerd.  Telkens was het resultaat verbluffend.  Ik was onder de indruk.  Van mijn eigen kunnen.  Diep in mij bleek dan toch een kok verborgen te zitten.  Onder uw impuls heb ik deze dan toch gevonden.  Eindelijk.  Dat is misschien de grootste verdienste aan uw boek.  Niet zozeer baanbrekend.  Niet meteen wereldnieuws.
 
Ik heb uw recepten naar de werkelijkheid vertaald.  Van het boek naar de kookpotten.  Het is mij gelukt.  Ik heb gegeten.  Lekker gegeten.  Niet een beetje.  Wel veel.  Niet overdadig.  Dat heb ik niet gedaan.  Want overdaad schaadt.  Dat vermijd ik dus.  Maar ik heb genoeg gegeten.  Genoeg om dat hongergevoel van mij weg te houden.  Een hongergevoel, dat mij zou kunnen verleiden tot foute uitstapjes naar foute lekkernij.  Ik heb genoeg gegeten.  Genoeg om op mijn ideale gewicht te blijven.  Dat ideale gewicht heb ik nooit overschreden.
 
Uw boek ligt in mijn keuken.  Daar zal het blijven.  Ik zal het niet verhuizen.  Het zal niet verdwijnen.  Ik wil het dicht bij mij.  Omdat ik het nog zal gebruiken.  Omdat ik het zal blijven gebruiken.  In mijn inleiding zei ik het al.  Uw boek is een doe-boek.  Dat heb ik gedaan.  Vele malen.  Telkens heb ik genoten.  Ik heb genot gevonden in de voorbereiding.  In het winkelen.  In het koken.  In het eten.  Dat alles dankzij één iets.  Dankzij uw boek.
 
Ik zal uw boek aanprijzen.  Niet omwille van die vele claims.  Dat beschouw ik slechts als een neveneffect.  Wel zal ik uw boek aanprijzen omwille van de recepten.  Dat beschouw ik nog steeds als het hoofdaspect.  Het hoofdaspect van een kookboek.  Dolenthousiast zal ik vertellen.  Over mijn ervaringen als Real Meal revolutionair.  Over mijn ervaringen als gematigd revolutionair.
 
De Real Meal Revolutie? Een heerlijk boek.  Een fantastisch boek.  Een smakelijk boek.  Een overtuigend kookboek.
 
Ik wens u het allerbeste.  Misschien zien wij elkaar ooit in Madagaskar.  Of in Mozambique.  Het zou kunnen.  Wie weet.
 
Met vriendelijke groeten.

maandag 4 april 2016

Mijn reisverhaal Myanmar. Dag 19: Mandalay.

Deze morgen is het druk.  Dat lijkt het altijd te zijn in Myanmar.  Toch in de steden.  Er is al heel wat volk op de baan.  Ik zie al die mensen en vraag mij af waarheen zij op weg zijn.  Gezonde nieuwsgierigheid zal ik het maar noemen.  Interesse in de mensen om mij heen.  Ik wil weten hoe zij de dag of een deel van de dag doorkomen.  Wat ze doen.  Om dat te kunnen achterhalen, bedenk ik een app.  Een mens moet iets doen om die tijd op de bus vol te maken.  Om die tijd niet als nutteloze tijd te laten passeren.  Ik gebruik die gegeven tijd om mijn vindingrijkheid ten volle te laten spelen. 
 
In gedachten ontwerp ik een programmaatje.  Dat in real-time aangeeft wat er om je heen gebeurt.  Op het schermpje van je smartphone kan je zien wat er gebeurt.  Op dat schermpje kan je dan iemand aanklikken waarvan je graag had geweten wat die ene persoon die dag zal doen.  Na het aanklikken volgt de gevraagde informatie.  Die ene persoon is op weg naar zijn grote liefde.  Voor haar verjaardag.  Die ene persoon komt terug van werk.  Nachtdienst.  Die ene persoon is weggelopen van huis.  Na een ruzie met de ouders.  Die ene persoon vertrekt naar een pub.  Voor een laatste drankje aan het eind van een zwaar nachtje.  Geen geheimen meer.  Alles wordt verteld.  Alles wordt onthuld.  Geen vragen meer.  Geen vermoedens meer.  Geen enkele twijfel.  Zekerheid komt in de plaats.  Het zou leuk kunnen zijn.  Maar dan denk ik aan Big Brother.  Dat wordt plots realiteit.  Dan hoeft het voor mij niet meer.  Laat ons dus maar gissen.  Laat ons maar verhalen verzinnen.  Soms is giswerk zo veel mooier dan de naakte waarheid.  Omdat in dat giswerk fantasie sluipt.
 
Vandaag trekken wij naar Mingun, aan de oevers van de Ayeyarwady.  De Mingunpagode of Pahtodawgyi moet bezocht worden.  Daar kunnen wij niet omheen.  Bijna is het een must.  Wij moeten aanschouwen wat grootheidswaanzin met een mens kan doen.  De toenmalige koning wou het grootste boeddhistische heiligdom bouwen.  Volgens de plannen zou hem dat gelukt zijn.  Het bouwwerk zou honderd vijftig meter hoog zijn.  Maar tussen droom en realiteit schuilen vele obstakels.  Dat mocht de koning ervaren.  De schatkist raakte leeg.  Een tekort aan arbeiders dreigde.  De werken moesten gestopt worden.  Het bouwwerk raakte nooit voltooid.  Maar misschien waren dat slechts uitvluchten om met bouwen te stoppen.  Misschien was er wel een andere verklaring.  Een meer spirituele verklaring.  Er was die ene voorspelling.  Die stelde dat de koning zou sterven op de dag dat de stoepa klaar zou zijn.  Dat moet zelfs een koning tot enige voorzichtigheid aanmanen.  Toch maar het zekere voor het onzekere nemen.  Liever een lang leven dan een groot en hoog heiligdom.  Dat moet de koning gedacht hebben.
 
 
Onaf kon de pagode toch nog overtuigen.  Het was behoorlijk indrukwekkend.  Het geeft een voorafspiegeling van wat het zou kunnen geweest zijn.  Grootheidswaanzin moet evenwel afgestraft worden.  Dat kan geenszins getolereerd worden.  U meten met de goden, het is een onvergeeflijke fout.  Dat moeten de goden gedacht hebben.  Zij zonnen op wraak.  Om de mens een lesje te leren.  Zij brachten de natuurkrachten in stelling tegen het bouwwerk.  Een aardbeving vernielde in 1839 het hogere deel en deed het blok splijten.
 
 
Wij kunnen die gespleten blok bezichtigen.  Via een trap kunnen we vijftig meter hoog klimmen.  Ik heb het gedaan.  Toch bleef ik niet lang op die eerder bescheiden hoogte.  Hoogtevrees haalde mij snel naar beneden.  Het duizelde mij.  Ik had geen vaste voet.  Ik bleef weg van de rand.  Ik keerde mij om.  Ging snel die trap weer af.  Er zouden prachtige vergezichten zijn.  Fantastische panorama’s.  Dat wordt verteld.  Ik heb het niet gezien.  Te zeer met mijn hoofd in de grond.  Ik beken, ik ben geen held.  Toch niet in de hoogte.
 
Beneden gekomen stap ik verder.  Naar de klok van Mingun.  Mingun heeft niet alleen de grootste onafgebouwde pagode op aarde, het herbergt ook de grootste klok.  Twee wereldrecords dus.  Dat moet gezien worden.  Dat moet geverifieerd worden.  Als een ongelovige Thomas moeten wij die records aanraken.  Voelen.  Om zo te beseffen dat het geen fabeltjes zijn.  Dat die records wel degelijk bestaan.  Ik sta voor die klok.  Kan enkel besluiten dat die echt wel reëel is.  Vier meter hoog.  Negentig ton.  Onderaan een diameter van 5 meter.  Het kan tellen.  Ik kijk en het enige waaraan ik kan denken is Metallica.  Dat komt onmiddellijk bij mij op.  Ik denk aan James Hetfield.  Ik beeld mij in hoe graag hij deze klok zou laten slaan op For whom the bell tolls.
 
 
Wij houden nog even halt bij een bejaardenhuis.  Vanuit het verleden schakelen wij vlotjes over naar het heden.  Een reality-check, zo kan het beschouwd worden.  Zo mag het genoemd worden.  Slechts één dokter.  Eén dokter bereddert dit home.  Slechts enkele vrijwilligers steken een handje toe.  Die hulpjes hebben geen enkele medische scholing of training.  Crisismanagement, dat is wat wij hier zien.  Met de moed der wanhoop tracht men het hoofd boven water te houden.  Het lukt.  Moeilijk.  Het bejaardenhuis drijft voornamelijk op donaties.  Privé-giften.  Van de overheid valt niks te verwachten.  Volksgezondheid was tot voor kort geen prioriteit.  Van de nieuwe regering worden nieuwe initiatieven verwacht.  De dokter hoopt op verandering.  Op andere, meer sociale keuzes in het beleid.  The Lady heeft heel wat werk voor de boeg.  Van haar wordt de grote ommekeer verwacht.  In haar zien zij de kracht van verandering.  Dat vertelt de dokter ons.
 

 
Ik loop even rond.  Kijk in de twee slaapzalen.  Eén voor de mannen.  Eén voor de vrouwen.  Ik zie die mensjes.  Ik kan enkel het beste hopen.  Voor hen en de dokter.  Want dit is een prachtinitiatief.  Op een terrein, waar de overheid in gebreke blijft, zelf de handen uit de mouwen steken.  Het verdient het grootste respect.  Zonder enige twijfel zouden deze bejaarden op straat beland zijn indien dit initiatief niet bestond.  Want deze mensen hebben geen familie.  Geen kinderen.  Of indien zij toch kinderen hebben, zijn deze te arm om hun eigen ouders op te vangen.  De enige optie zou dan inderdaad de straat zijn.  Die slaapzalen lijken mij plots een perfecte oplossing.  Zelfs in die povere toestand lijkt die slaapplaats de hemel op aarde voor deze bewoners.
 
Wij trachten met de bejaarden te spreken.  Niet evident.  Met woorden zal het niet lukken.  Wel via gebaren.  Of via simpele, kleine woorden.  In het Engels.  Onze gesprekken zijn heel kort.  Maar dat stoort niet.  Soms kan communicatie heel beperkt zijn maar toch intens.  Ik ontmoet een vrouw van zeventig.  Ook zij resideert hier.  De ouderdom valt niet van haar gezicht af te lezen.  Nauwelijks een rimpel.  Zij lijkt het geheim van de eeuwige jeugd te kennen.  Ik durf het aan haar naar het recept van dat geheim te vragen.  Thanks to Buddha, dat zegt zij.  Dat is haar geheim.  Ik had het moeten weten.  Alles in het leven is terug te brengen tot dat ene.  Boeddha.
 
 
Wij nemen afscheid.  Wij moeten naar onze boot.  Toch eerst nog even binnenspringen in de Settawya-pagode.  Hier kan men een voetafdruk zien van Boeddha.  Ik had verwacht dat Boeddha op grote voet zou leven maar wat ik hier zie tart elke verbeelding.  Dit kan niet waar zijn.  Onmogelijk.  Die voetafdruk is monsterlijk groot.  Toch worden geen vragen gesteld bij de gegrondheid van deze claim.  Alles wordt voor waar aangenomen.  Zonder de minste zin voor kritiek.  Enige goedgelovigheid kan best handig zijn om als boeddhist door het leven te gaan.  Want wat moeten wij denken van al die relicten in die vele tempels.  Haren.  Tanden.  Beenderen.  Nu deze voetafdruk.  Dat boeddhisme lijkt mij toch een beetje bizar.
 
 
We keren terug naar Mandalay.  Want in de stad vallen ook nog een aantal dingen te bezoeken.  Wij rijden naar het Shwenandawklooster.  Dit klooster wordt ook nog het Gouden Paleisklooster genoemd.  Omdat het oorspronkelijk deel uitmaakte van het paleiscomplex.  Maar de zoon van koning Mindon verplaatste de tempel.  De tempel kwam buiten de paleismuren te staan.  Zou het voorzienigheid geweest zijn? Zou de prins een voorgevoel gehad hebben? Mag in deze verhuis de hand van God gezien worden? Of van Boeddha? Wat het ook zou kunnen zijn, de tempel werd gespaard bij de geallieerde bombardementen.  Terwijl het paleis in de as werd gelegd, bleef deze tempel intact.  Een wonder.
 
Gisteren zagen we een eerste houten klooster.  Op Inwa.  Wij waren overdonderd vanwege de schoonheid.  Vandaag zien wij een tweede.  De neiging ontstaat te kiezen welk klooster het mooiste is.  Die neiging kan ik niet onderdrukken.  Beide beconcurreren elkaar in pracht en schoonheid.  Het wordt een moeilijke afweging.  Een winnaar kiezen, hier valt nauwelijks aan te beginnen.  Het is best lastig te bepalen wie deze competitie zal winnen.  Wij komen uit op een gelijkspel.  Een ex aequo.  Mijn onvermogen of onwil te kiezen, levert twee winnaars op.  Zelfs ik blijk niet ongevoelig te zijn voor het Belgische compromis.  Voor het betere bochtenwerk.  Twee winnaars dus.  Het eerste klooster wint omwille van de omgeving.  Het tweede omwille van de afwerking.  Want die afwerking is bovenmenselijk, detaillistisch mooi.
 


 
De autoriteiten lijken zich bewust van de schoonheid van dit bouwwerk.  Lijken zich bewust van de toeristische waarde voor deze stad.  Voor het land.  In de jaren negentig werd het gebouw al eens gerestaureerd.  Vandaag is een voorbereidende studieronde aan de gang om te zien waar mogelijke restauraties noodzakelijk zijn.  Duidelijk is dat men dit gebouw niet wil laten verkommeren.  De voortdurende zorg en aandacht voor restauratie moet hiervoor bewijs leveren.
 
In mijn reisgids las ik dat universiteiten in het verleden naar buiten de stad verbannen werden.  Het was een bewuste strategie van de toenmalige machthebbers om de kritische studenten op die manier buiten de stad te houden.  Zij hoopten zo het revolutionaire vuur te doven.  Of toch op een laag pitje te houden.  Het vuur kon zo niet overslaan.  Kon ingedijkt en ingeperkt worden.  Maar hier in Mandalay lijkt mijn reisgids ongelijk te krijgen.  De realiteit lijkt de stelling uit mijn reisgids ingehaald te hebben.  Want tegenover het Shwenandawklooster staat de universiteit van Mandalay.  Zou ik hierin een bewijs mogen zien voor de politieke transitie, waarin het land momenteel verkeert? Of zou het revolutionaire vuur van de huidige studentenpopulatie gedoofd zijn? Zouden zij het materiële geldgewin en het vooruitzicht op een veelbelovende carrière plaatsen boven vrijheid van denken? 
 
Die vragen flitsen nog doorheen mijn hoofd als wij arriveren bij het grootste boek ter wereld.  Dat boek staat in de Kuthodawpagode.  Het is geen gewoon boek.  Geen boek, zoals wij dat kennen.  Het is iets anders.  Iets heel anders.  Bij de Kuthodawpagode staan zevenhonderd negenentwintig kleinere pagodes met in elke pagode één marmeren steen.  Op die stenen staat de volledige tekst van de Tripitaka, de Heilige Schrift.  Dat overzetten van de tekst van palmblad op marmer was een hele karwei.  Gedurende acht jaar werkten vijfduizend steenhouwers aan deze overzetting.  Waarom toch al die tijd hierin investeren? Het antwoord is vrij eenvoudig.  Koning Mindon dacht zo de boeddhistische leer voor de eeuwigheid vast te kunnen leggen.  Hij lijkt in die opzet geslaagd te zijn.  Want ik kijk naar al die stenen.  Ik kijk naar de Heilige Schrift.  Ik kan het niet lezen.  Wel zie ik tekens en symbolen.  Maar schijn bedriegt.  Ik kijk wel naar zevenhonderd negenentwintig stenen maar dat zijn niet de originele.  Die bestaan niet meer.  Die zouden door de geallieerden gebruikt zijn in de wegenbouw.  Oorlog sloopt het respect voor het culturele erfgoed.  In oorlogstijden lijken andere overwegingen te spelen.  Geen tijd voor sentiment.  Dan speelt enkel de rede.  
 
Nog andere dingen verdwenen in de Tweede Wereldoorlog.  Zo werd het Mandalaypaleis door de geallieerden platgebombardeerd.  Het fort werd tijdens de oorlogsjaren door de Japanners bezet.  Het was in de handen van de vijand.  Dan mag en moet het platgegooid worden.  Om de oorlog te winnen, moet alles wijken.  Aan het eind van een oorlog heeft de winnaar altijd gelijk.  Aan die winnaar worden weinig of geen vragen gesteld.  De winnaar wordt niet ter verantwoording geroepen.  Hij gaat vrijuit.  Enkel de verliezer moet betalen.  Enkel de verliezer moet boeten.  Dat paleis? Jammer maar helaas.
 
Wij gaan naar het Koninklijk Paleis.  Hier is niks nog origineel.  Of bijna niks.  Enkel de Nan Myin wachttoren, de fundamenten, de muren en de gracht dienden niet heropgebouwd of heraangelegd te worden.  Al de rest wel.  Bij die heropbouw werden wel geen tweeënvijftig mensen levend begraven onder het paleis.  Zoals ten tijde van koning Mindon.  Hij dacht dat die geesten het paleis zouden behoeden voor ongeluk.  Dat had hij dus verkeerd gedacht.  Het paleis bleek niet bestand tegen de geallieerde bommen.  Hoewel bij de reconstructie in de jaren negentig geen mensen levend werden begraven, was er toch veel kritiek.  Het gebruik van duizenden gevangenen en dwangarbeiders werd het regime ten kwade geduid.
 
De reconstructie van het paleis is bedoeld om een idee te krijgen van wat het paleis eigenlijk moet geweest zijn.  Het moet ons een indruk geven van de grootsheid.  Van de rijkdom.  Dat lukt niet volledig.  Dat het paleis zich uitstrekt over een grote oppervlakte, dat merken wij.  Wij wandelen een tijdje langs de verschillende paviljoenen.  Bewijzen van die grootse pracht vinden wij nauwelijks.  Dat moeten wij erbij denken.  Die grootse pracht moeten wij bijeen fantaseren.  Want dat ontbreekt.  Het ene wat overblijft, is dit weinig fraaie themapark.  
 
 
Het grootste deel van het Mandalaypaleis is vandaag een legerbasis.  Alvorens wij het paleis kunnen betreden, moeten we langs legerbarakken rijden.  Waarvan geen foto’s mogen genomen worden.  Staatsgeheim.  Uiteraard.  Niemand mag immers zien hoe soldaten hun tijd verlummelen.  Hoe soldaten luieren en bovenal weinig of niks doen.  De gedachte moet levend gehouden worden dat het leger waakt.  Foto’s van slungelige soldaten vormen dan een bedreiging voor die gedachte.  Dergelijke foto’s kunnen het land in gevaar brengen.  Moeten daarom vermeden worden.
 
Dat het leger, de Tatmadaw, waakt, is een understatement.  Op grote borden wordt de burger gewezen op de waakzaamheid en de alertheid van het nationale leger.  Zo hangt aan de ingang van het Mandalaypaleis een bord met een nogal duidelijke boodschap: Tatmadaw and the people cooperate and crush all those harming the union.  Ik heb het twee keer moeten lezen.  Zelfs drie keer.  Het stond er wel degelijk.  Net zoals de waarschuwing op een andere muur van hetzelfde paleis.  Op die muur stond in heldere letters de volgende mededeling: Tatmadaw shall never betray the national cause.
 
Die Bond Zonder Naam slogans had ik ook al gezien toen wij op weg waren naar het ballonfestival.  We reden langs een kazerne.  Op de muur van de basis stond een duidelijke boodschap: Tatmadaw shall never hesitate.  Een boodschap dat weinig aan de verbeelding overlaat.  In al die slogans schuilt een gevaarlijke waarschuwing.  Ik vermoed dat zij niet zomaar gekozen zijn.  Zij illustreren de verknochtheid van het leger aan het regime.  Die woorden doen mij huiveren.  Het land is momenteel in een transitieperiode.  Als ik die woorden lees en herlees, vraag ik mij af of het Birmese leger zich afzijdig zal houden in deze belangrijke periode voor het land.  Zal het leger in de kazernes blijven? Die heldhaftige woorden aan de poorten en op muren van kazernes doen mij plots inzien dat een gewelddadig scenario ook nog steeds tot de mogelijkheden behoort.
 
Tot slot van de dag rijden wij de Mandalayheuvel op.  Naar de Sataungpyeitempel.  Deze keer gaan wij niet omwille van Boeddha naar de tempel.  De Boeddhabeelden keren we onze rug toe.  Wij kijken de andere kant uit.  Want vanop de tempel hebben we een prachtig uitzicht over Mandalay.  Bovendien hebben we van hieruit kans op een mooie zonsondergang.  Het zal evenwel niet voor vandaag zijn.  Het is bewolkt.  Een mooie zonsondergang krijgen wij niet.  De natuur is niet te sturen.  De natuur laat zich niet leiden door een planning.  Door een agenda.  Geen zonsondergang dus.  Jammer.  Maar we haasten ons daarom niet meteen naar beneden.  Wij blijven boven.  Om wat te praten met de monniken.  Want daarom komen zij naar deze pagode.  Om met de toeristen te praten.  Om hun Engels te oefenen.  Wij geven hen die kans.  Die mogelijkheid.
 
 
Wij nemen afscheid.  Bye, bye.  See you next time.  Ons babbelwater is op.  Wij zijn uitgepraat.  Willen onder de wol kruipen.  Om klaar te zijn voor morgen.  Onze laatste dag.
 
Mijn reisverhaal Myanmar.  Dag 20: Mandalay.  Te lezen op maandag 11 april.
 

donderdag 31 maart 2016

De Real Meal Revolutie, part four. Eten krijgt een andere, extra dimensie.

Elke avond hetzelfde liedje.  Elke avond sta ik aan het kookvuur.  Nu zou u kunnen denken dat ik het koken een sleur vind.  Dat is het niet.  Of neen, laat het mij anders formuleren.  Dat is het niet meer.  Tot voor kort was het dat wel.  Nu niet meer.  Nu is koken een feest.  Zoals voetbal zou moeten zijn maar al te vaak niet is.  Nu sta ik met een glimlach achter het kookvuur.  Nu kijk ik met plezier uit naar het moment dat ik aan het kokerellen mag slaan.  Want dat moment brengt rust.  Zorgt voor een adempauze.
 
Thaise gestoomde vispakketjes.
 
Stap voor stap werk ik toe naar het eindresultaat.  Ik wijk niet af van het beschreven pad.  Dezelfde ingrediënten.  De juiste, afgemeten hoeveelheden.  Een eigen interpretatie durf ik nog niet aan.  Een eigen toevoeging is voorlopig nog te gewaagd.  Het boek is mijn leidraad.  Mijn houvast.  Bijna zou ik zeggen dat het boek heilig is voor mij maar ik zweer heiligheid af.  Ik geloof niet in zaligmakende heiligheid.  Zelfs niet als het enkel om een kookboek gaat.
 
Rozemarijnentrecote met citroen-avocadoboter.
 
Stap voor stap.  Tot dat ene moment.  Dat ene moment waarop die kunstig verantwoorde foto uit het kookboek werkelijkheid wordt.  Waarop die foto tastbaar wordt.  Eetbaar wordt.  Dat ene moment waarop wij, mijn vriendin en ik, aan tafel kunnen.  Twee borden met daarop telkens weer een heerlijk gerechtje.
 
Varkensribbetjes uit de oven met rodekoolsalade.
 
In tegenstelling tot het verleden schuift nu een derde partij mee aan tafel.  Een derde, onzichtbare partij.  Een partij, die in onze hoofden zit.  Telkens wij aan tafel gaan, zit de verwachting mee aan tafel.  Hoopvolle, enthousiaste verwachting.  Verwachting, waarin een snuifje nieuwsgierigheid schuilt.  Nieuwsgierig naar de sterrenstatus van het voorgezette gerecht.  Dat hadden wij in het verleden niet.  In dat verleden aten wij gewone kost.  Zonder tierlantijntjes.  Dat is nu niet meer zo.  Dat alles is nu veranderd.  Wij eten niet meer.  Wij proeven.  Wij genieten.
 
Parmezaankip met mole van tomaat en geroosterde knoflook.
 
Eten en intens genieten, het kan samen gaan.  Het kan samen bestaan.  Wij hadden het nooit durven denken.  Maar nu doen wij het.  Voluit.  Zonder enige gêne.  Wij genieten.  Culinair dan welteverstaan.  Wij eten trager.  Want die traagheid laat onze smaakpapillen toe de volheid van de gerechten te ontdekken.  Met die traagheid willen wij ook dat moment van puur genot zo lang mogelijk aanhouden.  Wij willen aan tafel blijven.  Wij willen niet weg.
 
In walnotenboter gebakken portobello's met clotted cream.
 
Wij zitten aan tafel.  Mijn vriendin en ik.  Wij zeggen niet veel.  Dat hoeft niet.  Soms schuilt in stilte het mooiste en meest oprechte vocabularium.  Wij kijken naar elkaar.  In elkaars ogen zien wij vlammetjes oplichten.  Vlammetjes van puur geluk.  Lange tijd dachten wij dat ons geluk volledig was.  Nu weten we dat het niet zo was.  Eén ding ontbrak nog.  Het culinaire geluk was ons vreemd.  Nu niet meer.  Wij kijken elkaar aan.  Wij lachen.  Stilletjes.  Niet luidop.  Wij weten nu dat ons geluk volledig is.  Intens is.  Wij weten dat.  Maar wij zeggen het niet.  Wij beleven het.  Elke dag weer.  Elke dag proeven wij van dat intense geluk.  Net zoals wij proeven van die overheerlijke gerechten.
 
Warme salade van gerookte schelvis en bloemkool met tahindressing.
 
De Real Meal Revolutie.  Een kookboek.  Dat dacht ik.  Maar het is meer.  Veel meer.  Culinair en amoureus genot.  Het ene vloeit voort uit het andere.  Maar zij horen samen.  In dat ene boek.  Aan die ene tafel.  Onze tafel.

dinsdag 29 maart 2016

Mijn reisverhaal Myanmar. Dag 18: Mandalay.

Naypyidaw is de huidige hoofdstad van Myanmar.  Dat is niet altijd zo geweest.  Die hoofdstad durft al eens te wisselen.  Niks is voor het leven.  Aan alles komt wel eens een einde.  Voorlopig mag Naypyidaw de titel van hoofdstad voeren.  Voordien was het Yangon.  Ooit was Mandalay de hoofdstad.  Net zoals Sagaing.  Of Amarapura.  Of Inwa.  Al die koningssteden hadden dat ene gemeenschappelijke.  Ooit waren zij de hoofdstad.  Al die steden kenden in hun hoogdagen een ongekende bloei.  Maar zij raakten in verval.  Onder druk van concurrerende steden.  Steden, die de toenmalige machthebbers konden verleiden.  Verleiden om in die ene stad hun machtscentrum te vestigen.  Er werd in die dagen wat verhuisd.  Koningen en hun hofhouding leken geen vaste stek te hebben.  Het ging van hier naar daar.  Van daar naar hier.  Ontelbare keren.
 
Vandaag gaan wij door een aantal van die steden rondzwerven.  Op zoek naar bewijzen van hun roemruchte verleden.
 
Wij vertrekken bij de Mahamunitempel.  In Mandalay.  Deze tempel is één van de drie belangrijkste heiligdommen van het land.  Shwedagon en de Gouden Rotspagode zijn de andere twee.  Welk heiligdom de eerste plaats in deze top drie bekleedt, kan ik niet zeggen.  Ik zou denken dat die heiligdommen naast elkaar staan.  Op gelijke hoogte.  Heiligdommen staan boven wereldlijke rangschikkingen.  Daar doen zij niet aan mee.  Geen concurrentie.  Zij versterken elkaar.  Vullen elkaar aan.  De nood aan ordenen en rangschikken is iets menselijks.  Een neurotische drang van de mens.  Die wil weten wie de grootste is.  De beste.  De mooiste.  Goden en geesten hebben daaraan geen behoefte.  Nats en Boeddha’s ook niet.  Zij zijn.  Zij bestaan.  Dat volstaat.
 
In de Mahamunitempel staat een bronzen Boeddha.  Van dat beeld wordt beweerd dat het tijdens het leven van de echte, werkelijke Boeddha zou gegoten zijn.  Het zou een perfecte kopie moeten zijn.  Toch blijkt dit verhaal een fabeltje te zijn.  Voor goedgelovige gelovigen.  Maar wij bewaren afstand.  Wij zijn kritisch.  Sceptisch.  Wij hechten meer geloof aan de wetenschap.  Aan onderzoek, gebaseerd op niet te weerleggen feiten.  Wij hechten meer geloof aan geschiedschrijving.  Fabeltjes zijn leuk.  Om verteld te worden.  Niet om geloofd te worden.  De wetenschap, waaraan wij meer geloof hechten, heeft dat ene fabeltje ontkracht.  Het beeld zou geen ideale kopie zijn.  Die bronzen Boeddha zou pas vijfhonderd jaar later gemaakt zijn.  Vijfhonderd jaar na het heengaan van Boeddha.  Een klein maar toch wel belangrijk verschil.


 
Alweer worden wij geconfronteerd met dat discriminerende trekje binnen het boeddhisme.  Iedereen is gelijk maar de een is toch iets gelijker dan de andere.  Zo blijkt ook deze keer.  Vrouwen mogen niet tot bij de zittende Boeddha.  Zij mogen enkel toekijken.  Vanop afstand.  Respectabele afstand.  Enkel mannen mogen tot bij het beeld.  Enkel mannen mogen het beeld aanraken.  Betasten.  Behangen met bladgoud.  Het resultaat laat zich raden.  Vervorming.  Dat is wat alweer gebeurt.  Net zoals bij de amorfe beelden op het Inlemeer.  In de Phaung Daw Upagode.  Dat fenomeen zien wij ook hier.  Enkel het hoofd is nog intact.  Onaangeroerd.  Al de rest dijt uit.  Blubbert uit.  Onder invloed van het veelvuldig geplakte bladgoud.  Ik vind het een beetje raar.  Een Boeddhabeeld volledig naar de knoppen helpen mag.  Met de voeten naar datzelfde beeld wijzen mag dan weer niet.  Ik kan niet meer volgen.  Ik begrijp die regeltjes niet.
 
Er is niet enkel de bronzen Boeddha.  Dat zou een beetje minnetjes zijn voor één van de belangrijkste heiligdommen.  Er is meer.  Dat moet.  Bijna is dat een vereiste.  Gelovigen moeten naar het heiligdom getrokken worden.  Als een magneet.  Daarom moet er toch meer dan één publiekstrekker zijn.  Dat is ook zo.  Deze tempel herbergt zes hindoeïstisch-boeddhistische figuren.  Die figuren zouden een heilzaam, helend effect hebben.  Ook dit zou kunnen weggezet worden als een fabeltje.  Als een mooi verhaaltje.  In dit geval twijfel ik evenwel.  Ik beslis het zekere voor het onzekere te nemen.  Ik omarm de figuren.  In de hoop dat het heilzame op mij afstraalt.  Plots is de wetenschap van geen tel meer.  Mijn gezondheid is in het spel.  Dan doe ik alles.  Zelfs het meest onnozele.
 
Wij verlaten Mandalay.  Trekken naar Inwa.  Daarvoor moeten we het water over.  Met een bootje. Over de Myitnge rivier.  Wij zijn aan de overkant.  Stappen een koets in.  Per koets worden wij naar de koningsstad gebracht.  Ooit nog de hoofdstad van het Birmese Rijk.  Zes eeuwen lang.  Dat is al een behoorlijk tijdje.
 
Wij stoppen als eerste bij Bagaya Kyaung, één van de mooiste overgebleven teakhouten kloosters.  Ik sta hier en denk onmiddellijk in superlatieven.  Dit is één van de hoogtepunten.  Toch naar mijn bescheiden mening.  Toch volgens mijn smaak.  Ik weet het, over smaken kan verschild worden.  Over smaken mag niet gediscussieerd worden.  Dat wisten de Romeinen al.  Toch herhaal ik het.  Dit klooster is één van de hoogtepunten.  Omwille van alles.  Een samenspel van elementen maakt deze plaats onvergetelijk.  Maakt deze plaats adembenemend prachtig.  Het kunstige houtsnijwerk.  De imposante teakhouten kolommen.  De omgeving met zijn palmbomen en witte pagodes.  De jonge, ravottende novices.  Het totaalplaatje klopt.  Alles lijkt echt.  Is echt.



 
We passeren nog langs de Yedana Sini-pagode en langs Maha Aungmye Bonzan Kyaung.  Maar alvorens we Inwa verlaten, houden wij nog even halt bij de Nan Myintoren.  Heel oneerbiedig wordt deze toren ook wel de scheve toren van Inwa genoemd.  Dat specifieke kenmerk van de toren is geen foutje van de toenmalige bouwheer.  Geen foutje van de architect.  Niemand kan aangeklaagd worden vanwege een beroepsfout.  Niemand moet ter dood veroordeeld worden.  Niemand moet geofferd worden.  Natuurkrachten hebben de toren doen schudden en beven.  De toren, een onderdeel van het koninklijke paleis van Bagyidaw, werd beschadigd tijdens de aardbeving van 1839.  De natuur heeft dus een hand in die toch wel opvallende scheefheid.  Zoeken naar andere resten van dat koninklijke paleis heeft geen zin.  Die zijn er niet.  Alles is verdwenen.  Op die ene, scheve toren na dan.  Het zal u maar gebeuren.  U bouwt een paleis.  Richt het met veel smaak in.  Na vele eeuwen krijgt u de rekening gepresenteerd.  Een bittere pil.  Want het enige wat de mensheid zich nog zal herinneren van uw paleis is dat scheve scharminkel.  Jawel, het leven kan hard zijn.  Zelfs voor een koning.

 
Wij gaan voort.  Wij gaan door.  Terug naar Sagaing.  Met een pick-up rijden we de Sagaing Hill op.  Naar de grottempel Umin Thounzeh.  Ik weet niet wat het is maar ik stel vast dat Birmezen nogal vatbaar zijn voor kitsch.  Dat lijkt voor hen de hoogste kunstvorm.  In de grottempel staren vijfenveertig Boeddha’s ons aan.  Tegen een achtergrond van glinsterend glas.  U kan die vijfenveertig Boeddha’s één voor één in de ogen kijken.  U kan bij elk van hen het geluk afsmeken.  Het geluk voor een lang en liefdevol leven.  Dat zou u kunnen doen.  Een andere mogelijkheid zou kunnen zijn dat u met haastige spoed doorheen die grottempel raast.  Dat zou u ook kunnen doen.  Ik heb het gedaan.  Zodat ik wat meer tijd had om vanop het terras aan deze tempel uit te kijken over de streek rondom Sagaing.  Om nog één keer te kijken naar die ‘koninklijke borst’.  Vanop grote afstand maar toch nog altijd schitterend zichtbaar.



 
De dag is bijna voorbij.  Maar één iets staat nog op het programma.  Eén iets moeten we nog doen.  We moeten naar de U Beinbrug.  In Amarapura.  De grootste houten brug ter wereld mag niet gemist worden.  Moet gezien worden.  Wij moeten er heen vóór het te laat is.  Want dat wereldrecord is in gevaar.  Een deel van de houten brug werd onlangs gerenoveerd en vervangen door een stenen brug.  De inspecteurs van het Guinness Book of Records zullen nog eens naar Myanmar moeten komen.  Met het meetlint.  Ter controle.  Constant verifiëren is noodzakelijk.  Voor de geloofwaardigheid van dat boek.  Maar wij zijn hier niet voor wereldrecords.  Wij zijn hier omwille van het fotogenieke.  Hier moeten plaatjes geschoten worden.  Foto’s genomen.  Van de zonsopgang.  Van de zonsondergang.  Met die houten brug als enige hoofdrolspeler.  Dat moeten we doen.
 
Velen nemen een bootje.  Om voor die brug te gaan liggen.  Om daar te wachten op het begin van de voorstelling.  Het begin van de zonsondergang.  Het zou mooie plaatjes opleveren.  Het zou één van de betere plekken zijn om foto’s te nemen.  Vanop het water.  Toch doen wij het niet.  Wij wandelen over de brug.  Eveneens wachtend op datzelfde begin.  In afwachting wandelen wij heen en weer.  Om een juiste positie te kiezen.  Een juiste positie met het mooiste uitzicht.  Er wordt getwijfeld.  Er wordt geaarzeld.  Maar tussen al die twijfels en aarzelingen wordt er vooral gefotografeerd.  Hopend op die ene, unieke, onvergetelijke, kunstzinnige foto.


 
Ik hoop op die ene foto.  Met op de brug slechts één monnik.  Of slechts één fietsende Birmees.  Zoals ik in toeristische folders of boekjes zag.  Maar dat zal mij niet lukken.  Die foto’s in de boekjes zijn in scène gezet.  Bij die fotosessies werd de brug afgesloten.  Was die monnik of fietser een fotomodel.  Die foto’s staan ver weg van het echte leven.  Want in het echte leven is het bijzonder druk op de brug.  Meer nog dan de toeristen gebruikt de lokale bevolking de brug nog steeds om van de ene naar de andere oever te gaan.  Op die brug zien wij het leven.  Dat bruisende leven bepaalt in grote mate de aantrekkingskracht van deze brug.  De sfeer bepaalt het buitengewone karakter.  Het leven op, rond en onder de brug.  Alles passeert langs deze brug.  Schoolgaande jeugd, monniken, verkopers, landbouwers, … Wandelen over die brug is voor hen alledaags.  Voor ons is het buitengewoon uitzonderlijk.  Of zouden de ‘locals’ ook nog elke dag stilstaan bij de exceptionele pracht van hun brug? Ik weet het niet.  Sta ik nog stil bij de exceptionele pracht van mijn thuisstad, Gent? Jawel.  Niet altijd.  Wel soms.  Heel soms.  Soms loopt mijn hart over van de schoonheid van Gent.  Ik ben mij er dus bewust van.  


 
Het is vreemd.  Naar Myanmar komen om een ‘bruggetje’ te zien.  Het valt niet te begrijpen.  Toch is het de moeite.  Omwille van het totaalpakket.  Zo is het wel meer in Myanmar.  Een toeristische attractie sluit een pact met de omgeving.  Met de natuur.  Waardoor iets heel gewoons toch kan uitgroeien tot dat uitzonderlijke.  Dat prachtige.  Dat was deze morgen zo bij Bagaya Kyaung.  Dat is deze avond ook zo bij de U Beinbrug.  Dat samenspel lukt wonderwel.
 
Wij verlaten de brug.  Een brug, ondersteund door meer dan duizend palen.  In het droge seizoen soms tot zes meter boven de waterlijn.  Die brug verlaten wij.  Wij moeten terug.  Naar het hotel.  Gaan slapen.  Om klaar te zijn voor de volgende dag.
 
Mijn reisverhaal Myanmar.  Dag 18: Mandalay.  Te lezen op maandag 4 april.