donderdag 26 juli 2018

Uitgelezen: Tussen april en september. Brief aan Tomas Espedal.

Beste Tomas,
 
Lange tijd heb ik gezocht naar een precieze omschrijving van een schrijver.  Van een auteur.  Lange tijd heb ik gezocht naar wat iemand tot een schrijver maakt.  In uw recentste boek reikt u mij die definitie aan.  Of althans de voorwaarden waaraan een schrijver dient te voldoen.  Een schrijver moet zijn machine vinden.  Een schrijfmachine.  Zo ging het bij u.  Een schrijver moet zijn plek vinden.  Achter de schrijftafel.  Zo ging het bij u.  Een schrijver moet zijn taal vinden.  Dat laatste blijkt het moeilijkste te zijn.  Die zoektocht naar de juiste taal kan een tijdje duren.  U wou romans schrijven alsof het poëzie was.  Dat zou voor u de juiste taal zijn.  Het schrijverschap vraagt om een triumviraat: machine, plek en taal.
 
Machine.  Plek.  Taal.  Soms kan een antwoord heel eenvoudig lijken.  Maar die eenvoud verdwijnt als die drie dingen worden samengebracht.  Als die drie dingen worden gebundeld in één boek.  Dan kan het plots wat complexer worden.  U gaat zitten achter uw schrijftafel.  Achter uw schrijfmachine.  U gebruikt uw taal om een antwoord te formuleren op die ene vraag.  Die ene vraag die u zich stelt.  U stelt zich de vraag of de vader de rol van de moeder kan overnemen.  Of de vader zijn kind de vaderrol kan onthouden om het de moederrol te geven.  U kwam niet zomaar tot die vraag.  Het leven deed u tot die vraag komen.  U verloor uw moeder.  U verloor uw ex-vrouw.  Kort na elkaar.  U bleef achter met uw dochter.  Rollen dienden herdacht te worden.  Dienden bijgesteld te worden.
 
Een nieuwe rol? Vaderrol? Moederrol? Hoe die opnieuw uit te vinden? Hoe een nieuwe rol construeren? U blikt terug.  U keert terug naar de overgrootouders.  Naar de grootouders.  Naar de ouders.  U vertelt hun verhaal.  Omdat daar uit te leren valt.  Omdat daaruit conclusies zijn te trekken.  Die terugtrekkende beweging doet u stilstaan bij andere thema’s.  U komt uit bij andere verhalen.  U vertelt niet enkel het verhaal van een familie.  U vertelt het verhaal van de liefde.  U vertelt het verhaal van de haat.  Beiden zijn tegengesteld aan elkaar.  Toch zijn beiden te vinden in uw familie.  U vertelt het verhaal van verlies.  U schrijft hoe omgegaan wordt met dat verlies.  Zoals uw vader doet alsof uw moeder er nog is.  Alsof zij nog zal terugkeren.  U vertelt het verhaal van het opgroeien.  U beschrijft hoe in dat proces vrienden gekozen worden.  Hoe in dat proces vijanden gemaakt worden.
 
U toont wat het leven is.  U vertelt hoe moeilijk het is een nieuw leven te beginnen.  U beseft dat wij één leven leiden, dan een ander en daarna weer een ander.  U beseft hoe iets uit een vroeger leven wordt meegenomen naar het nieuwe leven.  Een volledig nieuwe persoonlijkheid opbouwen lukt niet.  Dat is bijna onmogelijk.  Altijd blijft er wel iets hangen.  Herinneringen.  Momenten.  U graaft in het verleden om zo opnieuw te ontdekken wie u werkelijk bent.  U moet die herinneringen opgraven.  Die momenten herbeleven.  Want pas door u zelf te begrijpen, kan u naar uw dochter toestappen.  U schrijft het borduurwerk van uw oma neer.  Haar familiemerklap.  Een werk vol verhalen.  Vol details.
 
U moet ook een nieuw leven opbouwen.  Een nieuw leven waarin de vader- en de moederrol samenkomen.  Voor uw dochter wenst u beide rollen te vervullen.  U blijft thuis.  Doet die karweitjes die moeder deed.  U doet de was en de plas.  Zo wordt het wel eens oneerbiedig genoemd als we het over de huistaken van moeder hebben.  U wenst voor uw dochter een gids te zijn in het proces van opgroeien.  Een gids moet zijn pappenheimers kennen.  Maar uw zoektocht heeft u geleerd dat ouders hun kinderen niet kennen.  Ouders willen dat hun kinderen net zo worden als zij.  Kinderen willen vaak het tegengestelde zijn.  U weet het niet.  U zoekt.  U botst. 
 
U zet uw zoektocht op papier.  Dat spreekt voor zich.  U bent schrijver.  In uw boek zegt u dat u romans wou schrijven alsof het poëzie was.  Die wens wordt werkelijkheid in uw boek.  U bent niet enkel een schrijver.  Evenzo bent u dichter.  Uw schrijfvorm heeft zo zijn consequenties.  Ik kan uw pagina’s niet wild en onstuimig consumeren.  Ik dien uw bladzijden rustig tot mij te nemen.  Niet gehaast.  Elk woord moet ik laten walsen in mijn hoofd.  Ik moet elk woord proeven.  Aftasten.  Haastwerk is hier niet op zijn plaats.  Haastwerk zou uw taal teniet doen.  Zou uw taal breken.  Daarom, zachtjes aan.  Slowreading is aan te bevelen.  
 
Beste Tomas.  Ik aanvaardde uw uitnodiging.  Door uw boek te lezen stapte ik mee in uw zoektocht.  Uw zoektocht doorheen pijn en verlies.  Uw zoektocht doorheen een verleden.  Het was intens.  Ik zag u zoeken.  Ik voelde u zoeken.  Ik hoorde u zoeken.  Uw zoektocht bracht u van angstige verwarring naar berustende aanvaarding.  Van die emotionele reis was ik getuige.  U liet mij toe getuige te zijn.  In die hoedanigheid pikte ook ik dingen op.  De waarde van ouders.  De waarde van kinderen.  Niet enkel de taal deed mij stilstaan.  Ook uw filosofische overpeinzingen deden mij stilstaan.  Bij mijzelf.  Bij mijn leventje.  Jawel, uw boek deed mij nadenken.  Voor dat alles wil ik u danken.  Uitgebreid en welgemeend.
 
Met vriendelijke groeten.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten