Beste,
Het gebeurde wel eens. Het
overkwam mij wel eens. Dat mij in een
gesprek gevraagd werd of ik kon zwemmen.
Ik durfde op die vraag te antwoorden.
Ik durfde te antwoorden dat ik helemaal niet kon zwemmen. Ik geneerde mij niet. Ik voelde mij helemaal niet beschaamd. Ik gaf het ronduit toe.
Moeilijker werd het als zij mij vroegen waarom ik niet kon
zwemmen. Daarop kon ik niet echt een
antwoord geven. Ik maakte mij er
doorgaans van af met die ene dooddoener.
Dat ik een speelvogel was. Dat ik
wel kansen had gehad maar dat ik deze niet had gegrepen. Bij dat antwoord ging mijn nieuwsgierige
gesprekspartner al wat vreemder kijken.
Sommige gesprekspartners gingen nog verder. Zij gingen nog dieper op de zaak in. Zij vroegen mij op de man af wanneer ik dan
eindelijk eens zou leren zwemmen. Want
dat was toch wel nodig. Die laatste
opmerking voegden zij er steeds aan toe.
Het kon toch niet dat een bijna vijftigjarige niet kon zwemmen. Hierop vond ik nooit een juist antwoord. Ooit zou ik het wel eens doen. Dat antwoordde ik. Als ik op pensioen was. Een mens moet een uitdaging hebben. Zelfs op latere leeftijd. Een ander en juister antwoord vond ik
niet. Vond ik nooit.
Indien zij bleven aandringen op een verklaring (want sommigen deden
dat) had ik nog die ene dooddoener. Dat
perfectie mij afschrikte. Want indien ik
ooit zou kunnen zwemmen, zou ik die perfectie benaderen. Dat maakte mij onzeker. Dat scenario wou ik vermijden. Ik wou onaf blijven. Dat vertelde ik. Niet echt zelfzeker. Ik besefte dat mijn laatste verweer weinig
overtuigend klonk. Mijn laatste
verdedigingsmuur was op los zand gebouwd.
Dat besefte ik.
Ik bleef dat zwemmen voor mij uit duwen. Ik kon het van mij weghouden. Tot die ene dag. Die ene dag, waarop het mij niet langer
lukte. Die ene dag kon ik het niet
langer voor mij uit duwen. Ik zat er
midden in. Die ene dag was ik begonnen
met dat ene, dat ik had voorbehouden voor mijn pensioen. Ik was begonnen met zwemlessen.
Die ene dag stond ik in het zwembad.
In de juiste outfit. Met
zwembroek. Zonder zwembandjes. Ik was onrustig. Zenuwachtig.
Angstig keek ik om mij heen. Naar
een laatste vluchtweg. Die was er niet. Vluchten kon niet meer. Ik moest aan de slag.
Het zou mij nooit lukken. Met
die gedachte stond ik in het water. Die
gedachte zei ik ook luidop. Tegen mijn
zwemleraar. Ik trok mijn vermogen tot
coördinatie sterk in twijfel. Want net
dat moet gebeuren bij zwemmen. Bewegingen
moeten op elkaar afgestemd worden. Steeds
weer dezelfde bewegingen moeten elkaar opvolgen. Ik zou het niet kunnen. Die weinig bemoedigende hersenkronkel had
zich in mijn hoofd genesteld. Was niet
weg te krijgen.
Mijn zwemleraar had meer vertrouwen.
Het zou lukken. Het zou zeker
lukken. Daarvan was hij overtuigd. Daarvan probeerde hij mij te overtuigen. Bij hem was geen twijfel te bespeuren. Hij was zeker van zijn stuk.
Wij gingen aan de slag. De
bewegingen werden mij aangeleerd. Aan de
kant. Op het droge. Eerst de benen. Dan de armen.
Alles werd eindeloos herhaald.
Die bewegingen moeten een automatisme worden. Dat kan enkel via oefening. Oefening baart kunst, dat wordt gezegd. Oefenen dus.
Nog eens oefenen. Nog maar eens
oefenen. De zwemleraar observeert. Wijst mij de foutjes aan. Corrigeert.
Wij hernemen. Opnieuw en opnieuw. Opnieuw en opnieuw.
Ik ging het water in. Om die
bewegingen ook in het water in te oefenen.
Ik ben nu bijna aan mijn laatste les toe. Als ik terugkijk, kan ik niet precies meer
zeggen wanneer de zwemleraar die ene opmerking maakte. Die ene opmerking, die ik lang voor
onmogelijk had gehouden. Tijdens één van
die eerste lessen riep de zwemleraar mij toe dat ik had gezwommen. Ik had de juiste bewegingen gemaakt. In de juiste volgorde. Op het juiste moment. In de juiste houding. Het wonder was geschied. Ik kon zwemmen. Eindelijk kon ik zwemmen.
Niet enkel kon ik zwemmen. Dat
alleen zou wat weinig geweest zijn. Met
die zwemlessen had ik ook zin in zwemmen gekregen. Ik zwom graag. Heel graag.
Terwijl ik mij in het begin nog naar de lessen sleepte, haastte ik mij
de laatste lessen glimlachend naar diezelfde lessen. Ik stond te popelen om in het water te
gaan. Om die lengtes af te zwemmen. Met naast mij mijn zwemleraar. Die mij toeriep. Om toch nog even op mijn voeten te
letten. Om toch nog even te wachten met
die beenbeweging. Om mijn hoofd laag te
houden. Om mijn hoofd voldoende lang
boven water te houden. Om mijn
armbewegingen minder wijd te houden. Alle
raadgevingen volgde ik op. Want ik wilde
perfectie in mijn zwemstijl brengen. Om
ooit, als ik het zonder zwemleraar moest stellen, niet verweesd achter te
blijven. Ik luisterde. Ik zwom.
Nu ik kan zwemmen stel ik vast dat ik nog niet perfect ben. Nog altijd ben ik onaf. Dat stelt mij gerust. Er is nog werk aan de winkel. Maar zwemlessen hoeven voor mij niet
meer. Ik kan zwemmen. Niet langer blijf ik in het zwembad aan de
kant. Niet langer mijd ik zwembaden. Neen, ik haast mij het zwembad in. Want ik wil zwemmen. Ik wil blijven zwemmen. Voor eeuwig en altijd. Ik wil die heerlijke sensatie niet meer
missen.
Daarom kan ik enkel dat ene aanbevelen. Als u nog niet kan zwemmen, aarzel niet. Zoek geen uitvluchten. Zoek geen terechte of onterechte
excuses. Neem zwemlessen. Ontdek datgene dat ik heb mogen
ontdekken. Dat zwemmen een fantastische belevenis
is. Inspannend en tegelijk
ontspannend. U moet het proberen. U moet het doen. U zal een nog gelukkiger mens zijn.
Ik wens u het allerbeste toe.
Sterkte en volharding. Met aan
het eind die prachtige beloning.
Met vriendelijke groeten.
Info:
Ik probeer door het leven te zwemmen maar mijn stijl is heel ongecoördineerd want ik heb geen "zwemleraar" ;-)
BeantwoordenVerwijderenZo zie je maar, iedereen kan leren zwemmen. En wanneer je het eenmaal kunt ben je niet meer weg te slaan in het zwembad
BeantwoordenVerwijderen;)Typisch een geval van nooit te oud om te leren!